ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.005.930
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiekosten na vrijwillige beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de terugvordering van studiekosten door Deltatechniek Veenendaal B.V. van [appellant], die zijn arbeidsovereenkomst vrijwillig heeft beëindigd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof de grieven van [appellant] heeft besproken. [appellant] had de directeur van Deltatechniek gevraagd of hij op kosten van het bedrijf de studie Professional Master Strategische Bedrijfskunde mocht volgen, waarop toestemming werd gegeven. De kern van de zaak is of [appellant] verplicht is de studiekosten terug te betalen en of er redenen zijn om deze kosten te matigen.

Het hof oordeelt dat de terugbetalingsregeling van toepassing is, ondanks het ontbreken van een aanvraagformulier. [appellant] heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de terugbetalingsregeling en dat hij onderbetaald werd, maar het hof oordeelt dat deze argumenten niet opwegen tegen de afspraken die zijn gemaakt. De directeur had mondeling toestemming gegeven voor de studie, en het hof concludeert dat [appellant] niet kan stellen dat hij niet op de hoogte was van de terugbetalingsregeling. De grieven van [appellant] worden verworpen, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank.

De beslissing van het hof houdt in dat [appellant] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld, en dat de kosten worden vermeerderd met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het arrest zijn betaald. Het hof bevestigt dat de terugbetalingsregeling van toepassing is en dat er geen reden is voor matiging van de studiekosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.005.930
arrest van de vijfde civiele kamer van 31 maart 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. F.B. Falkena,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Deltatechniek Veenendaal B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Knigge.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 9 mei 2007, het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 1 augustus 2007, een vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) zoals opgenomen in een op 12 september 2007 opgemaakt proces-verbaal en het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 19 december 2007, gewezen tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en geïntimeerde (hierna te noemen: Deltatechniek) als eiseres in conventie en verweerster in reconventie. Van voormelde vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 19 maart 2008 Deltatechniek aangezegd van voormelde vonnissen van 12 september 2007 en 19 december 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Deltatechniek voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof (naar het hof begrijpt:) beide bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, primair de vordering van Deltatechniek - in eerste aanleg in conventie - zal afwijzen, althans subsidiair die vordering op grond van de redelijkheid en billijkheid zal matigen en in reconventie alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, althans een dusdanig bedrag aan hem zal toewijzen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van Deltatechniek, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, in de integrale kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Deltatechniek de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (het hof begrijpt:) het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest tot betaling daarvan is overgegaan.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
3. De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in voormeld vonnis van 19 december 2007 onder 2.1 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Beide grieven betreffen de vraag Deltatechniek gerechtigd was om de door haar betaalde kosten van de studie Professional Master Strategische Bedrijfskunde terug te vorderen.
Het hof bespreekt de grieven gezamenlijk en oordeelt als volgt.
[appellant] heeft onweersproken verklaard dat hij aan de directeur van Deltatechniek Heeft gevraagd of hij op kosten van het bedrijf de studie Professional Master Strategische Bedrijfskunde mocht volgen en dat deze daarin heeft toegestemd.
Omdat het initiatief van [appellant] uitging is het tweede lid niet van toepassing en moet worden onderzocht of de terugbetalingsregeling van het eerste lid van toepassing is.
[appellant] heeft in eerste instantie de volgende argumenten aangevoerd voor zijn stelling dat hij de betaalde studiekosten niet hoeft terug te betalen:
1. Art. 5.2 van het bedrijfsreglement dient volgens de Hoge Raad strikt te worden uitgelegd. In dit verband wijst [appellant] erop dat hij geen aanvraagformulier heeft ingediend, dat dit dus niet voor akkoord door hem is getekend en dat de studiekosten in strijd met de regeling pas achteraf werden vergoed.
2. Het dienstverband is niet vrijwillig beëindigd.
3. Hij mocht erop vertrouwen dat de terugbetalingsregeling niet gold omdat hij onderbetaald werd, omdat een verzoek om salarisverhoging werd afgewezen met het argument dat het bedrijf zijn studie al betaalde, en omdat de directeur van Deltatechniek hem had gezegd dat het bedrijf de studiekosten wilde betalen omdat het wilde uitgroeien tot een kennisbedrijf
4. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich tegen een beroep op het studiekostenbeding. Hierbij wijst [appellant] op hetgeen onder 3 is aangevoerd.
4.2 Ad 1. Vaststaat dat geen aanvraagformulier is ingediend en dat niet aan [appellant] is meegedeeld dat de terugbetalingsregeling van toepassing was. Volgens Deltatechniek was het niet nodig om (alsnog) een aanvraagformulier in te dienen aangezien de aanvraag al met de directeur was besproken en deze mondeling toestemming had gegeven om de studie te volgen. Ook was er geen reden om mee te delen dat de terugbetalingsregeling gold aangezien dat in de studiekostenregeling van art. 5.2 lid 1 van het bedrijfsreglement stond (hierover stond overigens ook niets vermeld in het aanvraagformulier). Dat de studiekosten achteraf werden vergoed was niets bijzonders. Dat was ook gebeurd met de kosten van de HTS-opleiding.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat geen van deze omstandigheden (mede gezien de door Deltatechniek gegeven verklaringen) een belemmering vormen voor toepassing van de terugbetalingsregeling.
4.3 Ad 2.Vaststaat dat [appellant] de arbeidsovereenkomst vrijwillig heeft opgezegd. Dat gebeurde toen (na afwijzing door de directeur van het verzoek van [appellant] om de afdeling Beveiliging te verzelfstandigen en aan hem en een collega over te dragen) bleek dat hij een eigen bedrijf op het gebied van beveiliging opstartte, daartoe relaties van Deltatechniek had benaderd en op 27 september 2006 door de advocaat van Deltatechniek was gesommeerd hiermee op te houden.
4.4 Gezien de gematigde reactie van Deltatechniek (dit geldt ook voor een brief van 28 september van de directeur aan het personeel) op de gedragingen van [appellant] kan niet worden gezegd dat [appellant] ontslag 'moest' nemen.
4.5 Ad 3. [appellant] voert aan dat hij ongeveer € 2.600,- bruto per maand verdiende, terwijl een projectleider, die in hiërarchie lager is dan een afdelingshoofd, ongeveer € 3.300,- bruto per maand verdiende. Deltatechniek betwist dat [appellant] werd onderbetaald. Hij moest zich in zijn nieuwe functie van hoofd van de Afdeling Beveiliging nog bewijzen. Het salaris is met terugwerkende kracht verhoogd tot € 2.600,-, nadat was gebleken dat [appellant] deze functie aankon. Deltatechniek acht het salaris marktconform en ontkent dat de directeur tegen [appellant] heeft gezegd dat hij geen salarisverhoging kreeg omdat Deltatechniek zijn dure studie al betaalde.
Deltatechniek bevestigt dat het bedrijf wilde uitgroeien tot een kennisbedrijf.
Omdat het initiatief tot het volgen van de studie uitging van [appellant] acht het hof het niet juist uit het enkele feit dat Deltatechniek de Mastersopleiding wilde betalen (omdat het wilde uitgroeien tot een kennisbedrijf, waartoe de opleiding zou kunnen bijdragen), af te leiden dat het tweede lid van toepassing is.
Ook kan uit het enkele feit dat de opleiding paste in het bedrijfsbeleid niet worden afgeleid dat [appellant] erop mocht vertrouwen, dat hij de studiekosten niet hoefde terug te betalen.
Als een bedrijf een salarisverhoging afwijst met het argument dat al studiekosten worden vergoed, kan men inderdaad beredeneren dat die studiekosten onderdeel van het salaris zijn en niet hoeven te worden terugbetaald. Maar omdat Deltatechniek ontkent dat er een relatie is tussen de studiekosten en het salaris zal [appellant] deze relatie dienen te bewijzen, zoals de kantonrechter had opgedragen. Bewijslevering is in eerste aanleg uitgebleven. In hoger beroep biedt [appellant] bewijs aan, maar in zo algemene, vage vorm, dat dit onvoldoende specifiek en concreet is.
4.6 Grief 1 faalt kortom, want de redenering van de kantonrechter in 2.4.2 is juist.
Grief 2 faalt eveneens, want de bewijsopdracht is terecht.
4.7 De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die onverkorte toepassing van het beding onaanvaardbaar maken, zodat het beroep op matiging is afgewezen. Tegen dit oordeel is geen uitdrukkelijke, afzonderlijke, grief aangevoerd, maar in zijn toelichting op de grieven betoogt [appellant] dat de vordering moet worden gematigd omdat hij zoveel moet terugbetalen. Hij verzoekt subsidiair om matiging. Voor zover hierin een grief moet worden gelezen overweegt het hof dat het beroep op matiging, dat niet met andere argumenten wordt toegelicht dan die welke in het voorgaande zijn verworpen, faalt. Het hof voegt hieraan het volgende toe [appellant] suggereert dat hij niet op de hoogte was van de terugbetalingsregeling. Maar in de arbeidsovereenkomst wordt verwezen naar het bedrijfsreglement en [appellant] stelt zelf dat met betrekking tot de eerste opleiding is afgesproken dat de studiekostenregeling daarop betrekking had. Hij kende die regeling dus. Dat blijkt ook uit zijn stelling dat hij er vanwege zijn lage salaris op mocht vertrouwen dat hij de studiekosten niet hoefde terug te betalen.
4.8 De slotsom luidt dat de bestreden vonnissen dienen te worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna bepaald.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt de bestreden vonnissen;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Deltatechniek gevallen en tot deze uitspraak begroot op € 254,- vastrecht en € 632,- volgens liquidatietarief aan salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest zijn betaald.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, I.A. Katz-Soeterboek en A.M. Kat en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2009.