ECLI:NL:GHAMS:2009:BH4208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-007505-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende overval met vrijheidsberoving en afpersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte, geboren in Schagen en thans gedetineerd, was beschuldigd van het medeplegen van een gewapende overval op een woning, waarbij ook vrijheidsberoving en afpersing aan de orde waren. De overval vond plaats op 26 november 2006 in 't Zand, gemeente Zijpe, waar de verdachte samen met mededaders de bewoners onder bedreiging van geweld dwongen tot de afgifte van waardevolle spullen, waaronder sieraden, geldbedragen en vuurwapens. De slachtoffers, waaronder twee jonge kinderen, werden bedreigd en vastgebonden, wat leidde tot ernstige psychische en emotionele gevolgen voor hen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders een plan hadden beraamd voor de overval en dat zij dit plan op gewelddadige wijze hebben uitgevoerd. De verdachte werd veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder afpersing en het voorhanden hebben van vuurwapens. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten, vooral gezien de impact op de slachtoffers, een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers.

Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, gezien de recidive van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van gewapende overvallen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-007505-07
datum uitspraak: 11 februari 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 20 december 2007 in de strafzaak onder de parketnummers 14-810029-07 en 14-810256-06 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te Schagen op [1971],
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
thans gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 3 en 6 december 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg 3 december 2007 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank wijst toe - telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel - de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten aan [benadeelde 1] een bedrag van € 5.225,- en verklaart deze benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering, en aan de benadeelde partijen [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4] en [benadeelde 5] telkens een bedrag van € 3.500,- en aan de benadeelde partij [benadeelde 6] een bedrag van € 32.000,-.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Bij appelschriftuur en ter terechtzitting in hoger beroep is door de officier van justitie respectievelijk de advocaat-generaal verklaard dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de in eerste aanleg uitgesproken vrijspraken.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft het door haar ook als preliminair gevoerde verweer herhaald, te weten dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu de officier van justitie niet op de in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven wijze een schriftuur houdende grieven heeft ingediend.
Het hof verwerpt dit verweer op gelijke gronden als door het hof gebezigd bij de beslissing op het op dezelfde grondslag gevoerde preliminair verweer. Het hof volstaat voor kennisneming van die gronden naar het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 28 januari 2009.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 5 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken onvoldoende dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
onder 1
hij op 26 november 2006 te 't Zand, in de gemeente Zijpe, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van sieraden en een horloge en bankpassen toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of [naam], haar echtgenoot,
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen en een wapenkast inhoudende vijf vuurwapens en fotocamera's en een laptop en een spelcomputer en een route-navigatieapparaat en een telefoon, merk Siemens, en een schoudertas en een kinderrugtas, toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of [naam], haar echtgenoot en/of hun kinderen [benadeelde 3] en [benadeelde 2] en een bedrijfsauto, merk Volkswagen, type Transporter, toebehorende aan [benadeelde 6] en een horloge toebehorende aan [benadeelde 4] en een mobiele telefoon toebehorende aan [benadeelde 5],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en die [benadeelde 4] en die [benadeelde 5] en [benadeelde 3] (8 jaar) en [benadeelde 2] (9 jaar), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders naar de woning van die [benadeelde 1] en die [naam] zijn gegaan, waarna
- verdachte en een van zijn mededaders bivakmutsen hebben opgedaan en gewapend met op vuurwapens gelijkende voorwerpen die woning zijn binnengegaan en die [benadeelde 4] op vuurwapens gelijkende voorwerpen hebben getoond en op hem gericht en
- verdachte tegen die [benadeelde 4] heeft gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen, waarna die [benadeelde 4] met zijn beide handen op zijn rug is geboeid en verdachte die [benadeelde 4], terwijl hij geboeid op de grond lag, met kracht, in het gezicht heeft gestompt en
- één van zijn mededaders een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [benadeelde 1] en die [benadeelde 5] en die [benadeelde 3] en die [benadeelde 2] en die [benadeelde 1] met kracht heeft geduwd, waardoor die [benadeelde 1] op de grond is komen te vallen en
- die [benadeelde 5] stevig in haar nek heeft vastgepakt en tegen haar heeft gezegd dat ze met hem mee moest komen en haar bek moest houden en die [benadeelde 5] vervolgens een slaapkamer in heeft geduwd en op het bed heeft geduwd en die [benadeelde 5] en die [benadeelde 3] en die [benadeelde 2] heeft vastgebonden en
- verdachte en één van zijn mededaders die woning hebben doorzocht en
- één van zijn mededaders die [benadeelde 1] de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld, we willen het geld; we zoeken de kluis; geld, geld, en snel", en verdachte aan [benadeelde 1] de woorden heeft toegevoegd: "bankpassen, en telefoons, geld en kluis; alles moeten we hebben, en alle autosleutels, alle".
onder 2
hij op 26 november 2006 in gemeenten binnen het arrondissement Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [benadeelde 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft zijn mededader met dat opzet, onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, die [benadeelde 1] bij haar woning te 't Zand, gemeente Zijpe, gedwongen om achter in haar bedrijfsbus te stappen en in die bedrijfsbus te blijven zitten, terwijl verdachte en zijn mededader met haar in die bedrijfsauto rondreden, dit terwijl die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en[benadeelde 5], kort daarvoor in haar, [benadeelde 1], woning waren overvallen en aldaar geweld tegen hen was gepleegd en/of zij met geweld waren bedreigd, zoals beschreven in feit 1, terwijl die [benadeelde 1] wist dat haar twee kinderen in de woning waren achterbleven en waren vastgebonden.
onder 3
hij op 26 november 2006 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1030 euro, toebehorende aan [benadeelde 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, die [benadeelde 1] heeft gedwongen om voornoemd geldbedrag bij een pinautomaat te pinnen,
dit terwijl die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5], kort daarvoor in haar, [benadeelde 1], woning waren overvallen en aldaar geweld tegen hen was gepleegd en/of zij met geweld waren bedreigd, zoals beschreven in feit 1, terwijl die [benadeelde 1] wist dat haar twee kinderen in de woning waren achterbleven en waren vastgebonden.
onder 4
hij op 26 november 2006 in de gemeente Heemskerk, tezamen en in vereniging met anderen, vuurwapens van categorie III te weten
- een combinatiegeweer, merk Blaser, en
- een dubbelloops hagelgeweer, merk Browning, en
- een dubbelloops hagelgeweer, merk Nitro, en
- een enkelloops kogelgeweer, merk Steyr, en
- een enkelloops kogelgeweer, merk Krico
voorhanden heeft gehad.
onder 5 subsidiair
hij op 27 november 2006 in de gemeente Heemskerk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een bedrijfsauto, merk Volkswagen, type Transporter, kenteken [kenteken], toebehorend aan [benadeelde 6], heeft vernield.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde
de voortgezette handeling van
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van de benadeelde partijen zal beslissen conform de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben een plan beraamd voor een overval op de aanwezigen in een alleenstaande villa. Vervolgens hebben de verdachte en een mededader hun aandeel in dit plan op de in de bewezenverklaring aangegeven wijze ten uitvoer gebracht. Zij hebben vervolgens een van de slachtoffers gedwongen mee te rijden met een door hun gestolen bus en hebben haar daarna gedwongen geld te pinnen en de opbrengst aan hen af te dragen. Later hebben ze met de mededader de gestolen kluis geopend, de zich in de kluis bevindende vuurwapens in diens auto geladen en afgevoerd.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich aldus schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens. Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Te meer daar drie van de vijf door hen gestolen geweren nog steeds niet zijn teruggevonden en zich vermoedelijk nog steeds in het criminele circuit bevinden.
Ten slotte hebben verdachte en zijn mededaders teneinde hun sporen te vernietigen die bedrijfsbus in brand gestoken, waardoor deze volledig is uitgebrand. Zij hebben zich aldus schuldig gemaakt aan vernieling van de gestolen bedrijfsbus. Door zo te handelen is (grote) materiële schade en hinder toegebracht aan de eigenaar van die bedrijfsbus.
Het hof acht in het bijzonder de overval op de woning en de daarop gevolgde vrijheidsberoving en afpersing schokkende feiten. Reeds op zichzelf is een gewapende beroving in een woning - bij uitstek een plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen - een strafwaardig feit. Die strafwaardigheid wordt in dit geval nog verhoogd door de omstandigheid dat de daders ook twee jonge kinderen hebben bedreigd en vastgebonden en één van die kinderen letsel hebben toegebracht. Ook zijn deze kinderen er getuige van geweest dat hun moeder is bedreigd en tegen de grond is geduwd en hebben zij moeten meemaken dat hun moeder onder bedreiging van een vuurwapen is weggevoerd uit de woning; zij hebben geruime tijd in onzekerheid over haar lot verkeerd. Ook de ernst van de vrijheidsberoving en de afpersing van [benadeelde 1] wordt nog vergroot door de omstandigheid dat de daders welbewust [benadeelde 1] hebben meegenomen terwijl zij haar kinderen vastgebonden in de woning wist. Uit de slachtofferverklaringen blijkt genoegzaam welke zeer ingrijpende gevolgen een en ander voor de slachtoffers heeft gehad en - naar moet worden aangenomen - nog steeds heeft.
Het voorgaande brengt met zich dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
Het hof heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van 25 augustus 2008 opgemaakt door de heer R. Thiele, reclasseringswerker en van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 mei 2008.
Het hof overweegt daaromtrent dat de uit het reclasseringsrapport naar voren komende - en ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte herhaalde - goede voornemens niet kunnen opwegen tegen de vaststelling dat de verdachte reeds vele malen wegens vermogens- en geweldsdelicten tot vrijheidsstraffen is veroordeeld en verdachte ten tijde van de onderhavige feiten nog slechts zeer kort op vrije voeten was.
Het hof is gelet op het voorgaande, in het bijzonder gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de meervoudige kamer te Alkmaar van 26 september 2006, parketnummer 14-810256-06, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 56, 57, 282, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Overweging met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen
Door de verdediging is gemotiveerd verzocht om naast de toe te wijzen vorderingen van de benadeelde partijen niet ook de hoofdelijkheid uit te spreken. Aangevoerd is hiertoe dat de verhouding tussen de verdachte en in ieder geval één van zijn mededaders als zeer beladen en gespannen kan worden beschreven, ten gevolge waarvan een financiële afhankelijkheid tot gespannen situaties aanleiding zouden kunnen geven.
Het hof overweegt dat het in de verhouding tussen de mededaders, wat daarvan zij, onvoldoende aanleiding ziet om van het wettelijk uitgangspunt van hoofdelijkheid in dergelijke zaken af te wijken, omdat daarin voor het slachtoffer of degene die namens hem tot inning van de vordering overgaat een mogelijkheid van gemakkelijke inning en een waarborg voor betaling is gelegen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 5.225,- zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 5 subsidiair tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 32.000,- zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Meervoudige kamer te Alkmaar van 26 september 2006, met parketnummer 14-810256-06, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de één aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 5.225,- (vijfduizend tweehonderd vijfentwintig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 5.225,- (vijfduizend tweehonderd vijfentwintig euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 61 (eenenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 2], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 2].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 3]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 3], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 3].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 4]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[benadeelde 4], wonende te [woonplaats] (Polen), [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 4].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 5]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 5], wonende te [woonplaats] (Polen), [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drie- duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 5].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 6]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 6], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 32.000,- (tweeëndertigduizend euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 32.000,- (tweeëndertigduizend euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 6].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 195 (honderdvijfennegentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. R. Veldhuisen en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2009.
Mrs. Veldhuisen en Hoekstra zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.