arrestnummer:
parketnummer: 23-000160-08
datum uitspraak: 11 februari 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 24 december 2007 in de strafzaak onder parketnummer 14-810023-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 3 en 10 december 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg 3 december 2007 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank wijst toe - telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel - de vorderingen van de benadeelde partijen, te weten aan [benadeelde 1] een bedrag van € 3.500,- en verklaart deze benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering, en aan de benadeelde partijen [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4] en [benadeelde 5] telkens een bedrag van € 3.500,- en aan de benadeelde partij [benadeelde 6] een bedrag van € 32.000,-.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair, 6 en 7 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken onvoldoende dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Ten aanzien van het onder 6 en 7 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat verdachte zich, terwijl hij ernstig rekening hield met de mogelijkheid dat zijn telefoongesprekken door de politie werden afgeluisterd, jegens zijn vriendin op provocerende wijze heeft uitgelaten over de opsporingsambtenaar [naam 1] en de aangever [naam 2]. Gelet op dit provocatieve aspect en de omstandigheden waaronder de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan en ter kennis van de politie zijn gekomen, is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake was van bedreigingen in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof stelt - voorzover in de zaak van deze verdachte van belang - op grond van de aangiftes van [benadeelde 1]1, [benadeelde 4]2 en [benadeelde 5], hierna te noemen [benadeelde 5]3, het volgende vast. [benadeelde 1] is met haar in het ziekenhuis opgenomen echtgenoot [naam 3] bewoonster van een vrijstaand woonhuis, gelegen in ’t Zand, waar de andere aangevers op bezoek waren. Op 26 november 2006 omstreeks 21.30 uur heeft men de honden die buiten liepen horen blaffen. [benadeelde 1] heeft vervolgens geluid uit de meterkast gehoord, waaronder het geluid van een omvallende rol groen golfplaat. Even later zag men dat twee mannen met bivakmutsen op het hoofd in de woning aanwezig waren die riepen “Geld, geld, we willen het geld” en “we zoeken de kluis” en “Geld, geld en snel”of woorden van gelijke strekking. [benadeelde 4] is met beide handen op de rug geboeid en met kracht in het gezicht gestompt. Eén van de mannen heeft [benadeelde 1], [benadeelde 5] en de kinderen [benadeelde 3] en [benadeelde 2] met een vuurwapen bedreigd en [benadeelde 1] met kracht geduwd, waardoor deze viel. [benadeelde 5] is bij haar nek vastgepakt, ze moest haar bek houden, ze is een slaapkamer ingeduwd, op het bed geduwd en met de kinderen vastgebonden. Een van de kinderen heeft van een slag of een duw een bloedneus opgelopen. De mannen hebben de woning doorzocht. Met [benadeelde 1] is een ronde door het huis gemaakt op zoek naar de kluis en geld. Zij is gedwongen tot afgifte van sieraden, een horloge en bankpassen. Van [benadeelde 4] is een horloge afgepakt. Van [benadeelde 5] is een mobiele telefoon afgenomen. Tegen [benadeelde 1] is gezegd “bankpassen, en telefoons, geld en kluis; alles moeten we hebben, en alle autosleutels, alle”. Tenslotte is een aantal goederen, waaronder fotocamera’s, een laptop, een spelcomputer, een autonavigatieapparaat, een telefoon, een schoudertas en een kinderrugtas meegenomen alsmede een wapenkluis die in een VW-bus, in gebruik bij de echtgenoot van [benadeelde 1], is geladen. De beide mannen zijn, met medeneming van [benadeelde 1], in de bus weggereden.
Uit het opsporingsonderzoek en hetgeen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het kader daarvan en bij de rechter-commissaris als getuigen hebben verklaard is gebleken dat aan de operatie informatie ten grondslag lag die van de verdachte afkomstig was4. Vast is komen te staan dat hij enige tijd voor 26 november 2006 drie maal langs de villa is gereden. De verdachte heeft dat erkend. Uit hetgeen door Van Os, die hem vergezelde, is verklaard5 blijkt dat onder meer over in het pand aanwezig zwart geld is gesproken.
Voorts is komen vast te staan dat [medeverdachte 1] en de verdachte voorafgaand aan de bovenbeschreven gebeurtenissen met de auto van de verdachte naar [medeverdachte 2] in Heemskerk zijn gereden, deze hebben ingelicht over hetgeen met betrekking tot de eerdergenoemde woning bekend was en hebben voorgesteld dat [medeverdachte 2] zich bij hen zou voegen.
Nadat [medeverdachte 2] op basis van hetgeen hem werd verteld zijn medewerking had toegezegd zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de verdachte in diens auto naar ’t Zand gereden. In de auto zijn kleding, twee (nep-)vuurwapens, handschoenen en bivakmutsen verdeeld. Bij aankomst in ’t Zand is men twee maal langs de villa gereden en hebben de verdachte6 en [medeverdachte 1]7 geconstateerd dat in de villa licht brandde en dat er zich auto’s voor het huis bevonden8.
Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard9 dat de verdachte, toen hij en [medeverdachte 2] de auto verlieten, heeft gezegd dat als ze een vuurbuks aantroffen deze ook moest worden meegenomen. Op grond van onder meer deze opmerking ging [medeverdachte 1] ervan uit dat er één of meer wapens in de woning te vinden waren en was hij niet verbaasd toen hij een wapenkluis aantrof10.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich, nadat zij door de verdachte waren afgezet, door de tuin naar de niet op slot zijnde achterdeur van het pand begeven terwijl twee honden in de tuin aan het blaffen waren, en zijn naar binnen gegaan. [medeverdachte 2] heeft allereerst de telefoondraden in de meterkast stukgetrokken en vervolgens zijn de beide mannen met getrokken vuurwapens op [benadeelde 4] afgegaan die in de woonkamer zat.
Pas toen deze werd overmeesterd en op de grond werd gedwongen bleek dat er nog twee vrouwen en twee kinderen in de woning aanwezig waren. Het vervolg der gebeurtenissen is hiervoor geschetst en is door [medeverdachte 1] erkend11.
Voor hetgeen is gebeurd nadat de beide mannen met [benadeelde 1] waren weggereden stelt het hof het volgende vast.
Zij zijn met [benadeelde 1] naar Alkmaar gereden. Nadat ze [benadeelde 1] hadden gedwongen geld te pinnen en aan hen af te geven en haar vervolgens hadden achtergelaten op een stille weg, zijn ze met de VW-bus naar Heemskerk gereden met het doel de buitgemaakte goederen te verkopen, de kluis te openen en ook de inhoud daarvan te gelde te maken. Omdat het openen van de kluis met het aanwezige gereedschap niet lukte is kort na middernacht de verdachte opgebeld en verzocht met zwaar gereedschap naar Heemskerk te komen. Nadat de verdachte aan dat verzoek gehoor had gegeven en de kluis had geopend heeft hij de zich in de kluis bevindende vuurwapens in zijn auto geladen en afgevoerd.12 Vervolgens heeft hij bij de (deels geslaagde ) pogingen om de vuurwapens in het criminele circuit te verkopen een bijdrage geleverd13.
2. Bespreking van de verweren
De verdachte heeft als voornaamste reden voor zijn hoger beroep gesteld dat hij slechts als medeplichtige bij het eerste hem tenlastegelegde feit betrokken is. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat hij inderdaad enige tijd voor 26 november 2006 met [medeverdachte 1] heeft gesproken over een villa in ’t Zand waar geld te vinden zou zijn. Het was echter niet zijn bedoeling dat [medeverdachte 1] van die gegevens gebruik zou maken voor een overval. Voorts heeft hij in de avond van 26 november 2006 genoemde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op verzoek van de eerste een lift naar ’t Zand heeft gegeven. "Toen ik zag dat er licht brandde in de woning en er auto’s op de oprit stonden heb ik nog gezegd dat het niets zou worden, maar de jongens wilden er toch uit; ik heb ze afgezet en ben weggereden", aldus de verdachte ter terechtzitting van het hof. Omdat hij dacht dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van plan waren in te breken in het bedrijfsgedeelte, gelegen achter en apart van de woning, voelt de verdachte zich voor de overval in de woning en het geweld tegen de in de woning aanwezige mensen niet verantwoordelijk.
Voorzover de verklaringen van [medeverdachte 1] afwijken van die van de verdachte is aangevoerd dat hetgeen [medeverdachte 1] heeft verklaard niet betrouwbaar is.
Voor het oordeel over de mate van betrokkenheid en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte voor de onder 1. tenlastegelegde feiten is van belang of de verdachte, die aan het merendeel van de daarin omschreven uitvoeringshandelingen geen bijdrage heeft geleverd, niettemin in bewuste, nauwe en volledige samenwerking met de uitvoerders heeft gehandeld. Van een dergelijke handelwijze kan onder meer sprake zijn als het opzet van de verdachte bij het verrichten van de handelingen die hij in verband met de tenlastegelegde handelingen heeft verricht gericht was op het doel dat met de tenlastegelegde handelingen moest worden bereikt. In het onderhavige geval was het doel het wegnemen van geld en een wapen.
Voor de beoordeling van het optreden van de verdachte komen in aanmerking de aard van de door hem verschafte inlichtingen en de bedoeling die hij met het verschaffen ervan had, alsmede de praktische rol die hij in de aanloop tot de feitelijke overval heeft gespeeld.
Met betrekking tot het eerste punt overweegt het hof het volgende.
Omtrent het gesprek dat plaatsvond toen de verdachte en [medeverdachte 1] voorafgaande aan de overval [medeverdachte 2] ophaalden heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de verdachte en [medeverdachte 1] hem voorstelden om deel te nemen aan de overval in ’t Zand en dat dat voorstel een alternatief was voor een plan voor een inbraak dat hij eerder met [medeverdachte 1] had ontwikkeld. Hij heeft voorts verklaard dat de verdachte en [medeverdachte 1] elkaar bij de presentatie van het plan aanvulden, waarbij [medeverdachte 2] de indruk had dat de informatie van [verdachte] afkomstig was14. Volgens [medeverdachte 2] kwam de informatie erop neer dat er een villa was waar zich een kluis met geld bevond, en dat in die woning tenminste één Pool aanwezig zou zijn maar mogelijk ook een vrouw15.
Tenslotte wijst het hof op hetgeen de aangeefster [benadeelde 1] heeft verklaard over de door de overvallers gesproken woorden: “Geld, geld” en “we zoeken de kluis”.
Het hof trekt uit deze verklaringen de slotsom dat door de verdachte ten minste is overgebracht dat in de villa geld, een kluis en een Pool aanwezig waren en mogelijk een vrouw en een vuurwapen. De bedoeling die de verdachte heeft gehad met het verschaffen van de inlichtingen wordt na het volgende besproken.
Met betrekking tot het tweede punt komt vooral betekenis toe aan de vraag of de verdachte had afgesproken dat hij op de terugkeer van de andere twee zou wachten om samen uit ’t Zand te vertrekken.
Met betrekking hiertoe overweegt het hof het volgende.
[medeverdachte 2] heeft omtrent dit punt verklaard: “[verdachte] – het hof begrijpt de verdachte – zou een eindje verderop wachten op ons. [medeverdachte 1] en [verdachte] kwamen met die plek waar [verdachte] zou wachten. We hadden met z’n drieën erover gesproken dat [medeverdachte 1] – het hof begrijpt [medeverdachte 1] - en ik het geld zouden halen, naar [verdachte] auto zouden rennen en we vervolgens met z’n allen zouden wegrijden”16.
[medeverdachte 1] heeft hieromtrent verklaard: “De afspraak was dat [verdachte] een eindje verderop op ons zou wachten17.
Op grond van deze verklaringen, in samenhang met de afgelegen ligging van de woning en het gegeven dat er vanuit ’t Zand geen ander middel van vervoer te verwachten viel terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dat moment niet over telefoons beschikten, komt het hof tot de slotsom dat was afgesproken dat de verdachte op de anderen zou wachten om gezamenlijk uit ’t Zand te vertrekken.
Bij het hiervoor weergegeven verloop van de gebeurtenissen in de avond van 26 november 2006 springt in het oog dat zowel het tijdstip waarop de verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor de even later betreden villa heeft afgezet - omstreeks 21.30 uur - als het alarmeren van de honden, het met veel lawaai gepaard gaande stuktrekken van de telefoondraden, het meenemen van bivakmutsen en (nep-) vuurwapens, alsmede de afwezigheid van zware gereedschappen en het met vuurwapens bedreigen van [benadeelde 4] allerminst duiden op het voornemen om ongemerkt de woning in te sluipen, maar veeleer op het voornemen om de confrontatie met hoogstwaarschijnlijk aanwezige, niet in slaap zijnde bewoners aan te gaan om ze te dwingen de verwachte kluis met geld aan te wijzen en te openen.
Het hof acht op grond van de het hiervoor opgesomde elementen bewezen dat het plan van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] inhield dat de villa zou worden overvallen waarbij de aanwezige of aanwezigen zouden worden gedwongen om de kluis aan te wijzen en eventueel te openen.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte van dit plan op de hoogte was, zijn inlichtingen met het oog daarop heeft verstrekt en met het vervoeren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] welbewust aan de uitvoering van het plan heeft bijgedragen overweegt het hof dat het zulks eveneens bewezen acht. Zoals hiervoor al is vastgesteld maakte de aanwezigheid van één of meer personen in de villa deel uit van de door de verdachte aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschafte informatie. Voorts overweegt het hof dat de confrontatie met die personen logischerwijs geen belemmering, maar veeleer een voorwaarde was voor het bereiken van het gezamenlijk doel, te weten het wegnemen van geld en/of wapens; de kluis moest immers gewezen en geopend worden. Het hof voegt hieraan de overweging toe dat van algemene bekendheid is dat mensen niet vrijwillig hun kluis aanwijzen en de inhoud daarvan ter beschikking van ongenode vreemden stellen. Zij moeten daartoe door dreiging met geweld of zelfs direct geweld worden gedwongen. Dat een en ander een onlosmakelijk onderdeel van het gezamenlijk plan was blijkt ook uit de omstandigheid dat de constatering dat in de villa licht brandde en er auto’s op de oprit stonden geen reden was voor de verdachte en de andere twee om de uitvoering van het plan te staken en uit het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na binnenkomst in de villa direct de confrontatie met de aanwezigen zijn aangegaan; er zijn geen aanwijzingen dat zij buiten aanwezigheid van de verdachte nader overleg hebben gepleegd of nadere afspraken hebben gemaakt.
In het licht van het voorgaande kan de ter terechtzitting van het hof geponeerde stelling van de verdachte dat hij er vanuit ging dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet de woning maar de achter de woning gelegen bedrijfsruimte op het oog hadden geen rol spelen. De vaststelling dat het plan van de drie verdachten inhield dat door de confrontatie met enige aanwezige het doel van de actie, het verkrijgen van geld, verwezenlijkt moest worden brengt mee dat de plaats waar dat geld zou worden gevonden geen belang meer heeft, nog daargelaten dat de stelling voor het eerst in hoger beroep naar voren is gebracht en de in het dossier opgenomen beschrijving van het pand niet van een aparte, niet inpandige, kantoorruimte rept, maar juist spreekt over een kantoorruimte die vanuit de hal die ook tot de woonvertrekken toegang gaf te bereiken is18.
Het hof heeft zich nog rekenschap gegeven van de omstandigheid dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich, nadat zij de villa in de VW-bus van aangevers met medeneming van [benadeelde 1] hadden verlaten, niet volgens afspraak naar de plaats hebben begeven waar de verdachte op hen wachtte, maar zonder door hem opgemerkt te worden en zonder overleg met hem eerst naar Alkmaar en vervolgens naar Heemskerk zijn gereden. De verdachte heeft immers gesteld dat deze gang van zaken aannemelijk maakt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zelfstandig opereerden en aan hem geen rol in hun plan toekenden. Voorts zou aan het feit dat de verdachte, zoals hij stelt, niet is blijven wachten de betekenis kunnen worden gegeven van het nemen van afstand van hetgeen zich mogelijk in de villa afspeelde.
Het hof is van oordeel dat geen van beide aannemelijk is. Door [medeverdachte 1] is verklaard19 dat hij en [medeverdachte 2], omdat de inlichtingen volkomen onjuist waren gebleken, de verdachte wilden passeren door [benadeelde 1] naar een geldautomaat te brengen en hem zijn aandeel in de buit wilden ontzeggen.
Inderdaad is het van [benadeelde 1] afgeperste geld tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verdeeld. Hetzelfde geldt voor de opbrengst van de verkoop van de overige uit de villa meegenomen goederen. Bij het openen van de wapenkluis kon men echter niet zonder de bijdrage van de verdachte, die die bijdrage ook, met succes, heeft gegeven.
Vervolgens heeft de verdachte een rol op zich genomen bij de verkoop van de vuurwapens, hebben hij en [medeverdachte 1] de opbrengst van één vuurwapen gedeeld20 en hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem ieder € 100,- gegeven voor zijn bijdrage aan de overval21.
Een en ander brengt mee dat aan het intermezzo, waarin het contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en de verdachte anderzijds verbroken was, niet de betekenissen kan toekomen die door de verdediging daaraan wordt toegekend. De verdachte is aanvankelijk gepasseerd maar heeft vervolgens, toen hem de gelegenheid daartoe werd geboden, zijn rol in het plan weer volledig op zich genomen. Van het nemen van afstand van de overval en de gevolgen daarvan is dus geen sprake, van een louter ondergeschikte en beperkte rol evenmin.
Met betrekking tot de gemotiveerde twijfel van de verdediging aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] heeft het hof overwogen dat voor het bewijs slechts die onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 1] zijn gebruikt die door verklaringen van anderen zijn bevestigd of hun bevestiging vinden in vaststaande feiten.
Het hof overweegt voorts dat een belangrijk deel van de hiervoor genoemde vaststellingen gegrond is op de verklaringen van [medeverdachte 2]. Voorzover de verdachte heeft willen bepleiten dat ook de verklaringen van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn, heeft hij dat niet aannemelijk kunnen maken, nu [medeverdachte 2] de verdachte niet kende en zichzelf met zijn verklaringen heeft belast.
Alles bijeen genomen is het hof van oordeel dat de verdachte bij het verstrekken van inlichtingen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de villa en eventueel daarin aanwezigen en het hen verschaffen van vervoer naar de villa heeft gehandeld in het kader van een plan om geld te verkrijgen middels geweld of dreiging met geweld tegen in de villa aanwezige personen; zijn opzet bij beide handelingen was dus gericht op het verkrijgen van geld en op het daarvoor benodigde geweld of de dreiging daarmee, waarbij zowel de inlichtingen als het vervoer essentiële schakels vormden voor de verwezenlijking van het plan.
Het hof acht dus bewezen dat de verdachte het onder 1. primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierna vermeld.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
onder 1
hij op 26 november 2006 te 't Zand, in de gemeente Zijpe, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van sieraden en een horloge en bankpassen toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of [naam 3], haar echtgenoot,
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen en een wapenkast inhoudende vijf vuurwapens en fotocamera's en een laptop en een spelcomputer en een route-navigatieapparaat en een telefoon, merk Siemens, en een schoudertas en een kinderrugtas,
toebehorende aan die [benadeelde 1] en/of [naam 3], haar echtgenoot en/of hun kinderen [benadeelde 3] en [benadeelde 2] en een bedrijfsauto, merk Volkswagen, type Transporter, toebehorende aan [benadeelde 6] en een horloge toebehorende aan [benadeelde 4] en een mobiele telefoon toebehorende aan [benadeelde 5],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en die [benadeelde 4] en die [benadeelde 5] en [benadeelde 3] (8 jaar) en [benadeelde 2] (9 jaar), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders naar de woning van die [benadeelde 1] en die [naam 3] zijn gegaan, waarna
- zijn mededaders bivakmutsen hebben opgedaan en gewapend met op vuurwapens gelijkende voorwerpen die woning zijn binnengegaan en die [benadeelde 4] op vuurwapens gelijkende voorwerpen hebben getoond en op hem gericht en
- tegen die [benadeelde 4] hebben gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen, waarna die [benadeelde 4] met zijn beide handen op zijn rug is geboeid en die [benadeelde 4], terwijl hij geboeid op de grond lag, met kracht, in het gezicht is gestompt en
- één van zijn mededaders een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [benadeelde 1] en die [benadeelde 5] en die [benadeelde 3] en die [benadeelde 2] en die [benadeelde 1], met kracht, heeft geduwd, waardoor die [benadeelde 1] op de grond is komen te vallen en
- die [benadeelde 5] stevig in haar nek heeft vastgepakt en tegen haar heeft gezegd dat ze met hem mee moest komen en haar bek moest houden en die [benadeelde 5] vervolgens een slaapkamer in heeft geduwd en op het bed heeft geduwd en die [benadeelde 5] en die [benadeelde 3] en die [benadeelde 2] heeft vastgebonden en
- zijn mededaders die woning hebben doorzocht en
- zijn mededaders die [benadeelde 1] de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld, we willen het geld; we zoeken de kluis; geld, geld, en snel", en aan [benadeelde 1] de woorden hebben toegevoegd: "bankpassen, en telefoons, geld en kluis; alles moeten we hebben, en alle autosleutels, alle".
onder 2
hij op 26 november 2006 in de gemeente Heemskerk, tezamen en in vereniging met anderen, vuurwapens van categorie III te weten
- een combinatiegeweer, merk Blaser, en
- een dubbelloops hagelgeweer, merk Browning, en
- een dubbelloops hagelgeweer, merk Nitro, en
- een enkelloops kogelgeweer, merk Steyr, en
- een enkelloops kogelgeweer, merk Krico
voorhanden heeft gehad.
onder 3 subsidiair
hij op 27 november 2006 in de gemeente Heemskerk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een bedrijfsauto, merk Volkswagen, type Transporter, kenteken [kenteken], toebehorend aan [benadeelde 6], heeft vernield.
onder 4
hij op 23 april 2007 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte op 23 april 2007 in de zittingszaal van het Gerechtsgebouw te Alkmaar opzettelijk dreigend met zijn hand een schietgebaar gemaakt zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik blaas jullie op" (heeft [slachtoffer 1] gehoord) en "ik maak jullie af" (heeft de parketpolitie gehoord) en "ik blaas je op en je gaat eraan" (heeft [slachtoffer 2]) gehoord.
onder 5
hij op 23 april 2007 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte op 23 april 2007 in de zittingszaal van het Gerechtsgebouw te Alkmaar opzettelijk dreigend met zijn hand een schietgebaar gemaakt zichtbaar voor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik jullie af".
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van de feiten zoals deze hiervoor onder 4 en 5 zijn bewezen geacht eendaadse samenloop moet worden aangenomen.
Het hof overweegt dat het bij feit 4 en 5 niet gaat om één feit dat in meer dan één strafbepaling strafbaar is gesteld, maar om het bedreigen van twee afzonderlijke personen en dus om twee onderscheiden feiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
de voortgezette handeling van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Ten aanzien van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van de benadeelde partijen zal beslissen conform de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben een plan beraamd voor een overval op de aanwezigen in een alleenstaande villa, waarbij de verdachte degene is geweest die de groep heeft voorzien van inlichtingen over de villa, de te verwachten buit en de te verwachte aanwezige personen. Voorts heeft de verdachte het transport van zijn mededaders naar de villa op zich genomen en had hij met hen afgesproken op hen te zullen wachten. Later heeft de verdachte een rol gespeeld bij het vernielen van de eerder die nacht gestolen VW-bus en heeft hij de eveneens gestolen vuurwapens in zijn auto geladen en afgevoerd.
Bovendien heeft verdachte van zijn mededaders geld gekregen voor zijn bijdrage aan de overval en gedeeld in de opbrengst van een vuurwapen.
Het hof acht in het bijzonder de overval op de woning een schokkend feit. Reeds op zichzelf is een gewapende beroving in een woning - bij uitstek een plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen - een strafwaardig feit. Die strafwaardigheid wordt in dit geval nog verhoogd door de omstandigheid dat de mededaders ook twee jonge kinderen hebben bedreigd en vastgebonden en één van die kinderen letsel hebben toegebracht. Ook zijn deze kinderen er getuige van geweest dat hun moeder is bedreigd en tegen de grond is geduwd. Uit de slachtofferverklaringen blijkt genoegzaam welke zeer ingrijpende gevolgen een en ander voor de slachtoffers heeft gehad en - naar moet worden aangenomen - nog steeds heeft.
Het hof houdt de verdachte als mededader van deze feiten voor hetgeen de aanwezige volwassenen en kinderen aan angst en onzekerheid is aangedaan ten volle verantwoordelijk.
Het voorgaande brengt met zich dat voor het onder 1. bewezenverklaarde reeds een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
Naast de roofoverval heeft verdachte zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens. Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich, te meer daar drie van de vijf door hen gestolen geweren nog steeds niet zijn teruggevonden en zich vermoedelijk nog steeds in het criminele circuit bevinden.
Daarenboven heeft verdachte zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan vernieling van de bedrijfsbus. Teneinde eventuele sporen te vernietigen hebben zij de bedrijfsbus in brand gestoken. Daartoe hebben de verdachte en één van zijn mededaders bij een benzinestation benzine gehaald en heeft de achtergebleven mededader de bekleding van de stoelen van de bedrijfsbus stuk gesneden, zodat de bus beter zou branden. De bedrijfsbus is volledig uitgebrand. Door zo te handelen is (grote) materiële schade en hinder toegebracht aan de eigenaar van die bedrijfsbus.
Ten slotte heeft verdachte in een zittingszaal van het gerechtsgebouw te Alkmaar, terwijl een onderzoek ter terechtzitting plaatsvond naar een mogelijk door de verdachte gepleegd strafbaar feit, twee personen bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Het hof realiseert zich dat tussen verdachte enerzijds en zijn slachtoffers anderzijds sprake is van een voortdurende familievete. Dit laat evenwel onverlet dat dergelijke handelingen bij de slachtoffers gevoelens van onveiligheid teweeg kunnen brengen. Bovendien acht het hof van groot belang dat belangstellenden bij openbare terechtzittingen gevrijwaard blijven van bedreigingen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 mei 2008 is verdachte eerder - zij het geruime tijd geleden - veroordeeld.
Gebleken is dat - in strijd met relevante regelgeving - afgeluisterde geheimhoudersgesprekken niet zijn vernietigd. Het hof neemt over de conclusie van de rechtbank, dat hoewel sprake is geweest van een ernstige schending van een rechtsbeginsel, daaraan geen rechtsgevolgen zullen worden verbonden, nu niet is gebleken dat verdachte door die gang van zaken in zijn verdediging is geschaad. Voor een verdergaande sanctie dan de vaststelling van de schending en de ernst ervan, is naar het oordeel van het hof - anders dan door de verdediging bepleit - geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 56, 57, 285, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Overweging met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen
Door de verdediging is gemotiveerd verzocht om naast de toe te wijzen vorderingen van de benadeelde partijen niet ook de hoofdelijkheid uit te spreken. Aangevoerd is hiertoe dat de verhouding tussen de verdachte en in ieder geval één van zijn mededaders als zeer beladen en gespannen kan worden beschreven, ten gevolge waarvan een financiële afhankelijkheid tot gespannen situaties aanleiding zouden kunnen geven.
Het hof overweegt dat het in de verhouding tussen de mededaders, wat er zij van de geschetste conflictsituatie, onvoldoende aanleiding ziet om van het wettelijk uitgangspunt van hoofdelijkheid in dergelijke zaken af te wijken, omdat daarin voor het slachtoffer of degene die namens hem tot inning van de vordering overgaat een mogelijkheid van gemakkelijke inning en een waarborg voor betaling van zijn gehele vordering is gelegen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 5.225,- zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Bij de bepaling van de hoogte van dat bedrag is aansluiting gezocht bij de aan de overige benadeelde partijen, voorzover op 26 november 2006 in de villa aanwezig, toegekende bedragen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte 3.500,- tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 primair tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 subsidiair tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 32.000,- zoals aan haar in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte heeft de hoogte van de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 2], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 2].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 3]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 3], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 3].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 4]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 4], wonende te [woonplaats] (Polen), [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,-(drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 4].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 5]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 5], wonende te [woonplaats] (Polen), [rekeningnummer], een bedrag van EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 5].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 6]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 6], wonende te 't Zand, [rekeningnummer], een bedrag van EUR 32.000,- (tweeëndertigduizend euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 32.000,- (tweeëndertigduizend euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 6].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 195 (honderdvijfennegentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. R. Veldhuisen en mr. R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2009.
Mrs. Veldhuisen en Hoekstra zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Pv 27 november 2006, pagina 669 e.v.
2 Pv 27 november 2006, pagina 689 e.v.
3 Pv 27 november 2006, pagina 695 e.v.
4 Verklaring [medeverdachte 1], pv 8 februari 2007, pagina 148, verklaring [medeverdachte 1] bij RC pv 19 april 2007 en pv 22 oktober 2007; verklaring [medeverdachte 2] bij RC pv 25 september 2007
5 Verklaring [getuige 1], pv 19 januari 2007
6 Verklaring pv 20 februari 2007 pagina 104
7 Verklaring bij RC 22 oktober 2007
8 Verklaring [medeverdachte 1] pv 8 februari 2007 pagina 152 en RC pv 19 april 2007
9 Pv 8 februari 2007, pagina 148
10 Verklaring bij RC pv 19 april 2007
11 Verklaring [medeverdachte 1], pv 8 februari 2007, verklaring bij RC 19 april 2007 en 22 oktober 2007
12 Verklaring [medeverdachte 1] bij RC 19 april 2007
13 Verklaring [getuige 2] pv 29 januari 2007, pagina 918 e.v.
14 Verklaring [medeverdachte 2] bij RC 25 september 2007
15 Verklaring [medeverdachte 2] pv 16 februari 2007
16 Verklaring bij RC pv 25 september 2007
17 Verklaring bij RC pv 19 april 2007
18 Pv Onderzoek plaats delict, 26 november 2006, pagina 618
19 Verklaring bij RC pv 22 oktober 2007
20 Verklaring [medeverdachte 1] bij RC pv 22 oktober 2007
21 Verklaring [medeverdachte 1] bij RC pv 22 oktober 2007: "We hebben hem ieder €100,- voor de moeite betaald".