Uitspraak
mr. B.R. ter Haar, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. T.H.G. Steenmetser, kantoorhoudende te Amsterdam,
Mr. M.H.F. van Buuren, kantoorhoudende te Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft de gemeente Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een voorlopig deskundigenbericht werd gelast in een geschil over de afkoopsom van een canon. De rechtbank had op 26 februari 2009, in een zaak tussen de besloten vennootschap Het Oosten B.V. en de gemeente, besloten dat er een deskundigenonderzoek moest plaatsvinden. De gemeente was van mening dat deze beslissing onterecht was, omdat volgens artikel 204 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen deze beslissing geen hogere voorziening openstaat. De gemeente stelde dat de rechtbank artikel 202 Rv onjuist had toegepast en dat de bemoeienis van deskundigen met de bepaling van de canon afbreuk deed aan haar bevoegdheid om een canonverhoging vast te stellen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2009 hebben de advocaten van de gemeente, Het Oosten en de belanghebbenden hun standpunten toegelicht. De gemeente verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van Het Oosten tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht af te wijzen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de grief van de gemeente faalde, omdat de rechtbank niet onterecht had gehandeld. Het hof concludeerde dat het gelaste deskundigenbericht partijen in staat stelt om hun positie beter te beoordelen in het kader van de aanstaande bodemprocedure.
Uiteindelijk heeft het hof het beroep van de gemeente verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Het Oosten en König. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 november 2009.