ECLI:NL:GHAMS:2008:BQ3687

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.002.802
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon in kredietverzekeringsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de zorgplicht van een assurantietussenpersoon in het kader van een kredietverzekeringsovereenkomst. De appellant, RJH HOLDING B.V. (voorheen Steel-Link B.V.), heeft hoger beroep ingesteld tegen de geïntimeerden, waaronder de vennootschap COMPAGNIE D’INVESTISSEMENTS UNIVERSELLE (BELGIUM) S.A. en twee natuurlijke personen. De zaak draait om de vraag of de assurantietussenpersoon, IFR, zijn verplichtingen jegens Steel-Link heeft nageleefd en of de betrokken partijen op de juiste wijze zijn opgeroepen in het geding. Het hof heeft in eerdere arresten van de Hoge Raad (30 mei 2008) vastgesteld dat de Europese Betekeningsverordening geen sancties bevat voor niet-naleving van betekeningsvoorschriften, mits de verweerder verschijnt en geen beroep doet op nietigheid van de dagvaarding. Dit betekent dat Steel-Link ontvankelijk is in haar hoger beroep, ondanks de niet-naleving van de betekeningsregels.

Het hof heeft verder vastgesteld dat IFR niet heeft voldaan aan de verzoeken om bewijs te leveren dat BIG in staat was om haar verplichtingen na te komen. Het hof heeft IFR de gelegenheid geboden om getuigen te horen om dit bewijs te leveren. Tevens is het hof van mening dat de belangen van de andere partijen, [X] en CIU, ook betrokken zijn bij deze bewijslevering. Het hof heeft de partijen verzocht om nadere informatie over de toepasselijke Belgische rechtsregels, aangezien de rechtsverhouding tussen Steel-Link en CIU onder Belgisch recht valt. De beslissing van het hof houdt in dat IFR, CIU en [X] de gelegenheid krijgen om bewijs te leveren over de vraag of BIG in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof heeft verder iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en verdere bewijslevering en argumentatie van de partijen zal volgen.

Uitspraak

zaaknummer 106.002.802/01
(rolnummer 778/05)
26 juni 2008
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RJH HOLDING B.V., voorheen genaamd STEEL-LINK B.V.,
gevestigd te Bleskensgraaf,
APPELLANTE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL,
procureur: mr. L.M. Ravestijn,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk-
heid B.V. [ X ], CONSULTANT,
handelende onder de naam “International Financial Risks
Consultants (IFR)”,
gevestigd te [ B ], gemeente [ B ],
2. [ X ],
wonende te [ B ], gemeente [ B ],
3. de vennootschap naar vreemd recht COMPAGNIE D’INVESTIS-
SEMENTS UNIVERSELLE (BELGIUM) S.A.,
gevestigd te Brussel, België,
GEÏNTIMEERDEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTEN IN HET INCIDENTEEL APPEL,
procureur voor geïntimeerden 1 en 2: mr. M. Das,
procureur voor geïntimeerde 3: mr. F.B. Falkena.
1. Het verdere geding in hoger beroep
1.1 De partijen worden hierna wederom Steel-Link, IFR, [ X ] en CIU genoemd. De geïntimeerden 1 en 2 worden tezamen IFR c.s. genoemd.
1.2 Het hof heeft op 12 april 2007 in deze zaak een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
1.3 Steel-Link heeft daarna een akte uitlatingen genomen en CIU een antwoordakte.
1.4 Vervolgens hebben IFR c.s. een akte met een productie genomen en op haar beurt Steel-Link een antwoordakte.
1.5 Ten slotte hebben de partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. Ontvankelijkheid
2.1 Het hof verzocht Steel-Link om het hof bij akte te informeren over de wijze waarop zij CIU in het geding heeft geroepen. In het bijzonder wilde het hof weten of Steel-Link toepassing had gegeven aan de EG-Betekeningsverordening.
CIU mocht op een en ander bij antwoordakte reageren.
2.2 In twee arresten van 30 mei 2008 (LJN AZ6094 en
LJN BC5703) heeft de Hoge Raad onderzocht, wat de gevolgen van niet-inachtneming van de betekeningsregels moeten zijn in het geval de geïntimeerde partij is gedagvaard ten kantore van haar procureur uit de eerste instantie en die partij op de appeldagvaarding is verschenen.
De Hoge Raad is in beide zaken tot de conclusie gekomen, dat de Europese Betekeningsverordening voor het geval de verwerende partij verschijnt geen voorschriften bevat.
Verder oordeelde de Hoge Raad dat artikel 56 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv), dat in het Nederlandse burgerlijke procesrecht is opgenomen ter uitvoering van de bepalingen van de Europese Betekeningsverordening, niet ziet op de situatie waarin de verweerder, ondanks de niet-inachtneming van de betekeningsvoorschriften van het procesinleidend stuk, in het geding is verschenen. Met de specifieke voorziening in het derde lid van artikel 56 Rv voor het geval van een betekening in hoger beroep op de voet van artikel 63 Rv is al evenmin beoogd om een sanctie te stellen op niet-naleving van de betekenings-voorschriften, aldus de Hoge Raad. Niet-naleving van die voorschriften kan dan ook niet in de weg staan aan ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep, als de verweerder is verschenen en geen beroep heeft gedaan op nietigheid van de appeldagvaarding.
2.3 Dat betekent dat Steel-Link in haar hoger beroep tegen CIU kan worden ontvangen, hoewel niet gebleken is van doorzending van de op de voet van artikel 63 Rv betekende appeldagvaarding aan CIU.
Hetgeen Steel-Link en CIU over de betekeningsproblematiek te berde hebben gebracht, voert niet tot een ander oordeel.
3. (Verdere) behandeling van het hoger beroep
3.1 Het hof blijft bij hetgeen het in zijn arrest van 12 april 2007 heeft beslist in de zaak tussen Steel-Link en IFR c.s.
Van IFR heeft het hof het bewijs verlangd dat BIG in januari/februari 2001 realiter in staat was om de verplichtingen die voor BIG besloten lagen in de omstreden kredietverzekeringsovereenkomst jegens Steel-Link na te komen. IFR kreeg de gelegenheid om schriftelijke stukken in het geding te brengen waaruit een en ander zou kunnen blijken.
3.2 IFR heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Zij heeft aangeboden bewijs te leveren door getuigen.
Die kans behoort IFR te krijgen. Dat van een dergelijke bewijslevering niet veel valt te verwachten, zoals Steel-Link heeft aangevoerd, mag daaraan (wat daarvan verder zij) niet in de weg staan.
Het hof zal IFR dan ook de gelegenheid bieden om door middel van getuigen te bewijzen dat BIG in januari/februari 2001 realiter in staat was om de verplichtingen die voor BIG besloten lagen in de omstreden kredietverzekerings-overeenkomst jegens Steel-Link na te komen.
3.3 Naar het oordeel van het hof is het belang van [ X ] en dat van CIU rechtstreeks betrokken bij deze bewijslevering.
3.4 Voor [ X ] geldt dat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van het tekortschietende gedrag als verzekeringstussenpersoon van IFR, indien hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken.
3.5 CIU heeft zich in deze procedure gepresenteerd als een in België opererend gevolmachtigd agent van BIG die in Nederland verder niet aan enige (registratie)eis had te voldoen. Bovendien heeft zij gesteld dat het management van BIG in haar handen was (conclusie van antwoord mede houdende exceptie van onbevoegdheid onder 28). In de hoedanigheid van gevolmachtigd agent heeft zij op verzoek van Steel-Link een verzekeringsovereenkomst tot stand gebracht tussen BIG en Steel-Link, aldus CIU.
Ook binnen die rechtsverhoudingen is het van belang te onderzoeken of, kort gezegd, BIG in staat was haar verplichtingen na te komen. Steel-Link verwijt CIU immers onrechtmatig handelen dat erin was gelegen dat zij als gevolmachtigd kantoor willens en wetens verzekerings-polissen van een niet-bestaande verzekeringsmaatschappij heeft afgegeven.
Gelet op artikel 3 lid 1 Wet conflictenrecht onrechtmatige daad is op de rechtsverhouding tussen Steel-Link en CIU het Belgische recht van toepassing. Deze wet is op 1 juni 2001 in werking getreden en bevat een regeling van het conflictenrecht met betrekking tot verbintenissen uit onrechtmatige daad. Steel-Link verwijt CIU onrechtmatig handelen dat (klaarblijkelijk) in België heeft plaatsgehad.
Zou vastgesteld moeten worden dat CIU op verzoek van Steel-Link een verzekeringsovereenkomst tussen Steel-Link en BIG heeft tot stand gebracht, terwijl zij wist dan wel behoorde te weten dat die overeenkomst naar redelijke verwachting nimmer tot uitkering zou leiden, omdat BIG geen solide verzekeraar is, dan ligt het voor de hand dat CIU aansprakelijk is voor de schadelijke consequenties van haar in zover jegens Steel-Link ernstig tekortschietende handelwijze. CIU heeft dat in wezen ook niet bestreden.
Steel-Link en CIU zullen na bewijslevering in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de gevolgen van de toepasselijkheid van het Belgische recht op hun onderlinge rechtsverhouding; het hof verzoekt partijen om nadere informatie over de inhoud van de desbetreffende Belgische rechtsregels. Het hof merkt op dat het partijen op grond van artikel 6 Wet conflictenrecht onrechtmatige daad overigens nog vrij staat om alsnog gezamenlijk een rechtskeuze uit te brengen voor het Nederlandse recht.
3.6 Het komt dan ook raadzaam voor om zowel [ X ] als CIU reeds nu bij de van IFR verlangde bewijslevering te betrekken. [ X ] en CIU krijgen mét IFR de gelegenheid om te bewijzen dat BIG in januari/februari 2001 realiter in staat was om de verplichtingen die voor BIG besloten lagen in de omstreden kredietverzekerings-overeenkomst jegens Steel-Link na te komen.
Ten aanzien van [ X ] houdt deze beslissing niet tevens een beslissing in over de in zijn zaak geldende bewijslastverdeling.
Dat ligt anders in de zaak tussen Steel-Link en CIU. Steel-Link heeft haar stellingen in deze kwestie uitvoerig gemotiveerd en met bewijsstukken gestaafd. Het hof volstaat hier met te verwijzen naar zijn bespreking daarvan in het tussenarrest (4.8 tot en met 4.10).
Hoewel het Steel-Link is die aan het door haar gestelde onrechtmatig handelen van CIU een recht op schadevergoeding wil ontlenen, vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 150 Rv voort dat het bewijs waarom het gaat door CIU wordt geleverd. Als gevolmachtigd agent van BIG waarbij het management van BIG in handen is, moet zij bij uitstek en eenvoudig in staat worden geacht om het verlangde bewijs te leveren. CIU heeft dergelijk bewijs eerder ook aangeboden.
3.7 In deze fase van het geding zal het hof verder iedere beslissing aanhouden.
4. Slotsom
IFR c.s. en CIU krijgen de gelegenheid tot bewijslevering.
Na afloop van de getuigenverhoren hebben Steel-Link en CIU in elk geval de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de op hun rechtsverhouding toepasselijke Belgische rechtsregels, eerst Steel-Link en vervolgens CIU.
5. Beslissing
Het hof:
laat IFR c.s. en CIU toe tot het bewijs dat BIG in januari/februari 2001 realiter in staat was om de verplichtingen die voor BIG besloten lagen in de omstreden kredietverzekeringsovereenkomst jegens Steel-Link na te komen;
beveelt dat een getuigenverhoor zal plaatshebben voor
mr. G.B.C.M. van der Reep, daartoe als raadsheer-commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie,
Prinsengracht 436 te Amsterdam op donderdag 23 oktober 2008
te 13.30 uur;
bepaalt dat de procureurs van IFR c.s. en CIU (zo nodig na
samenspraak) dienen na te (laten) gaan of partijen, hun
raadslieden en de door IFR c.s. en CIU voor te brengen
getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen
verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht
zijn - uiterlijk op 4 september 2008 schriftelijk en onder
opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen
in de maanden november en december 2008 aan het enquête-
bureau van het) hof dienen te verzoeken een nieuwe datum te
bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep,
C.A. Joustra en J.C.W. Rang en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 26 juni 2008 door de rolraadsheer.