ECLI:NL:GHAMS:2008:BM7359

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.010.620/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging hoofdverblijfplaats en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder werd vastgesteld, maar waarbij de moeder niet gerechtigd werd om te verhuizen naar Groningen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, ook als zij naar Groningen verhuist, en om een omgangsregeling met de vader vast te stellen. De vader verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat dit niet in het belang van de minderjarige is, omdat hij dan uit zijn vertrouwde omgeving wordt gehaald. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen, omdat er geen reden is om deze te wijzigen. Het hof heeft overwogen dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de moeder een reëel belang heeft bij de verhuizing naar Groningen, waar zij een functie heeft aangeboden gekregen. Het hof heeft geconcludeerd dat de verhuizing naar Groningen niet zo'n grote verstoring zal zijn van de continuïteit in het leven van de minderjarige dat zijn belangen daardoor geschaad worden. De moeder heeft voldoende aangetoond dat de verhuizing in haar belang is en dat zij ook een goede omgangsregeling met de vader kan waarborgen. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder toegewezen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar bepaald, ook als zij naar Groningen verhuist. De vader moet zich binnen drie weken uitlaten over de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 21 oktober 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.010.620/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. B.J.H. Crans te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. R.T.P.H. Jacobs te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2. De moeder is op 25 juli 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 juli 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 371658 / FA RK 07-4099.
1.3. De vader heeft op 22 september 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. De moeder heeft op 24 september 2008 nadere stukken ingediend.
1.5. De vader heeft op 26 september 2008 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 6 oktober 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
• de moeder, bijgestaan door mr. J.A.M.P. Keijser, advocaat te Nijmegen,
• de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
• mevrouw K. Schäfer namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1994 gehuwd. Het huwelijk is op 12 februari 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 november 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk is geboren […] [in] 2001 (hierna: [de minderjarige]). De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.2. Bij beschikking van 19 december 2007 van de rechtbank te Amsterdam is in het kader van voorlopige voorzieningen een omgangsregeling vastgesteld waarbij:
• de vader en [de minderjarige] eenmaal per twee weken van woensdagmiddag uit school tot maandagochtend tot schooltijd omgang met elkaar hebben,
• de vader en [de minderjarige] de helft van alle meerweekse vakanties omgang met elkaar hebben,
• [de minderjarige] in de vakanties van één week om en om bij één der ouders verblijft.
2.3. Bij beschikking van 6 februari 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam is - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - bepaald dat [de minderjarige] gewone verblijfplaats zal hebben bij de moeder en de behandeling omtrent de omgangsregeling aangehouden tot de zitting van 3 maart 2008.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking zijn
• het primaire verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen,
• het subsidiaire verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen, indien [de minderjarige] zijn huidige verblijfplaats in [a] zal behouden of althans op een redelijke afstand van zijn huidige school zal verblijven en
• het verzoek van de moeder te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar is, ook als zij naar Groningen verhuist,
afgewezen.
Bij de bestreden beschikking is een omgangsregeling vastgesteld waarbij:
• de vader en [de minderjarige] eenmaal per twee weken van woensdagmiddag uit school tot maandagochtend tot schooltijd omgang met elkaar hebben,
• de vader en [de minderjarige] de helft van alle meerweekse vakanties omgang met elkaar hebben,
• [de minderjarige] in de vakanties van één week om en om bij één der ouders verblijft.
Deze beschikking is gegeven op het - ter zitting in eerste aanleg gewijzigde - verzoek van de vader een omgangsregeling vast te stellen waarbij de vader en [de minderjarige] gedurende zes aaneengesloten dagen per veertien dagen alsmede de helft van alle meerweekse vakanties omgang met elkaar hebben en [de minderjarige] gedurende de vakanties van één week om en om bij één der ouders verblijft.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair haar inleidend verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen, ook als zij naar Groningen verhuist, alsnog toe te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder haar inleidend verzoek als hiervoor omschreven alsnog toe te wijzen, met bepaling van een actieradius waarbinnen het de moeder zal vrijstaan te verhuizen. Tenslotte verzoekt de moeder, met vernietiging van de bestreden beschikking, een omgangsregeling vast te stellen als het hof juist zal achten.
3.3. De vader verzoekt primair de bestreden beschikking te bekrachtigen. Subsidiair verzoekt de vader, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de omgangsregeling, te bepalen dat de moeder gerechtigd is met [de minderjarige] te verhuizen tot een straal van maximaal 30 minuten reisafstand van [de minderjarige]s huidige school.
Meer subsidiair verzoekt de vader, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de omgangsregeling, te bepalen dat de moeder gerechtigd is met [de minderjarige] te verhuizen tot een straal van maximaal 30 minuten reisafstand van de woning van de vader.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De moeder bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de noodzaak van een verhuizing naar Groningen onvoldoende is aangetoond en dat verhuizen naar Groningen niet in het belang van [de minderjarige] is omdat een verhuizing nadelige gevolgen zal hebben voor de bestaande omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte vooropstelt dat de door de moeder gewenste verhuizing noodzakelijk moet zijn. Het gaat volgens de moeder veeleer om een afweging van belangen.
Het belang van de moeder schuilt hierin, dat zij de ambitie heeft om […] te worden en dat thans de reële mogelijkheid bestaat deze ambitie in Groningen aan de […] aldaar te verwezenlijken. De moeder is momenteel werkzaam bij […] (hierna: [bedrijf A]), in de functie van […]. De toekomst van de vakgroep bij [bedrijf A], waar de moeder werkzaam is, is echter onzeker en in haar huidige dienstbetrekking ontbreekt het perspectief om […] te worden. […] (hierna: [bedrijf B]) heeft de moeder een functie aangeboden als […], met reëel perspectief op de functie van […] die te zijner tijd kan uitmonden in een [de functie]. In beginsel gaat het om een tijdelijke aanstelling, maar de moeder mag erop vertrouwen dat de tijdelijke aanstelling spoedig zal worden omgezet in een vaste aanstelling. Volgens de moeder vormt het aanbod van [bedrijf B] een unieke kans om haar ambitie te verwezenlijken, omdat [de functie] in het specifieke vakgebied van de moeder zeldzaam zijn. De mogelijkheden om binnen een redelijke termijn in een andere stad dan Groningen een functie met uitzicht op [de functie] te bemachtigen, zijn gering. Het in Groningen gehanteerde tenure-track systeem biedt de moeder de gelegenheid om zich te bewijzen, omdat bij [bedrijf B] een eventuele benoeming tot […] niet afhankelijk is van de vraag of er een vacature is maar van de capaciteiten van - in dit geval - de moeder. In de omgeving van [a] wordt deze mogelijkheid niet geboden, waardoor er thans in en rond [a] geen ruimte voor de moeder is om haar ambitie te verwezenlijken en deze ruimte naar verwachting ook in de toekomst niet zal ontstaan gezien de vele gegadigden voor het [de functie]. De moeder heeft derhalve een reëel belang bij een verhuizing naar Groningen, temeer nu [bedrijf B] als voorwaarde voor de aangeboden functie stelt dat de moeder naar Groningen verhuist. De moeder is thans reeds gedetacheerd in Groningen, voor gemiddeld twee dagen per week. Deze oplossing is gezocht vanwege de problemen die door de beslissing van de rechtbank ontstonden, aangezien zowel [bedrijf A] als [bedrijf B] hadden geanticipeerd op de overstap van de moeder naar Groningen. De detachering eindigt op 1 januari 2009, op welke datum [bedrijf B] uitsluitsel wil hebben over het aanbod dat zij de moeder heeft gedaan.
Het belang van [de minderjarige] staat volgens de moeder een verhuizing naar Groningen niet in de weg. Omdat de moeder ten tijde van het huwelijk tussen partijen en na hun uiteengaan het grootste deel van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich heeft genomen, vereist het belang van [de minderjarige] dat hij bij de moeder hoofdverblijfplaats houdt. Het doet in deze niet terzake in welke stad dat hoofdverblijf is. Verhuizing naar Groningen betekent weliswaar dat [de minderjarige] zijn thans vertrouwde omgeving verlaat, maar dat hoeft niet per definitie nadelig te zijn. Verandering van omgeving kan tal van positieve effecten op [de minderjarige] hebben, in die zin dat hij zijn blik zal verruimen en hij het vermogen zal ontwikkelen zich aan te passen. De moeder zal in financieel opzicht in staat zijn [de minderjarige] een goed huis in een goede buurt te bieden, in de nabijheid van school en werk. Bovendien heeft de moeder in Groningen vrienden met kinderen met wie zij en [de minderjarige] een sociaal leven kunnen opbouwen en op wie zij zo nodig terug kan vallen. Daarnaast is de verhouding tussen partijen als gevolg van het onderhavige geschil onder druk komen te staan. De onderlinge communicatie verloopt moeizaam. Hoewel partijen trachten [de minderjarige] zo min mogelijk met de heersende conflictsituatie te belasten, lijkt [de minderjarige] toch spanningen te ondervinden van het feit dat partijen in elkaars nabijheid wonen. Met een verhuizing naar Groningen is derhalve ook het belang van [de minderjarige] gediend althans worden de belangen van [de minderjarige] niet geschaad.
Een verhuizing naar Groningen brengt weliswaar met zich dat de bestaande omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] niet kan worden voortgezet, maar de moeder is bereid een zodanig ruime compensatie te bieden dat de omgangsregeling niet zal verminderen doch slechts wordt gewijzigd. De moeder is bereid de lasten van het reizen voor een deel voor haar rekening te nemen. Concluderend stelt de moeder dat, gelet op het feit dat zij een reëel belang heeft bij een verhuizing naar Groningen en de belangen van [de minderjarige] en de vader daarmee niet worden geschaad, haar verzoek om hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen, ook als zij naar Groningen verhuist, dient te worden toegewezen. Subsidiair verzoekt de moeder een actieradius van 125 kilometer te bepalen waarbinnen het de moeder zal vrijstaan te verhuizen.
4.2. De vader betwist de noodzaak van een verhuizing van de moeder naar Groningen. De moeder wordt door [bedrijf B] een tijdelijke aanstelling als […] aangeboden. Vervolgens zal zij worden voorgedragen voor de functie van […]. Deze voordracht biedt geen zekerheid dat de moeder de functie ook daadwerkelijk zal krijgen. Mocht de moeder worden benoemd tot […], dan houdt dat in dat zij een kans krijgt om na vijf jaar […] te worden. Er is een reële kans dat de moeder na vijf jaar geen […] wordt. Zij valt dan terug in de functie van […], een positie die de moeder met redelijke zekerheid aan [bedrijf A], waar zij thans een vaste aanstelling heeft, kan gaan bekleden. De functie die de moeder bij [bedrijf B] wordt aangeboden is derhalve niet uniek en de situatie bij [bedrijf A] is qua zekerheid en carrièremogelijkheden beter dan de moeder doet voorkomen. Bovendien is het onjuist dat de […]posten in het vakgebied van de moeder beperkt zijn. De moeder heeft tevens de mogelijkheid de functie van […] te gaan vervullen bij multidisciplinaire opleidingen in de regio [a]. Voor zover de moeder belang heeft bij een verhuizing naar Groningen, dient dit belang te wijken voor het belang van [de minderjarige]. Verhuizing naar Groningen moet niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht omdat [de minderjarige] uit zijn vertrouwde omgeving wordt weggehaald, waardoor hij naar verwachting grote emotionele problemen zal ondervinden. Daarnaast wordt de bestaande, ruime omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], die in feite neerkomt op “co-ouderschap”, onmogelijk gemaakt. De ruime compensatie die de moeder tegenover het doorkruisen van de thans vigerende omgangsregeling biedt, zal niet vergelijkbaar zijn met het intensieve contact dat de vader en [de minderjarige] bij de huidige regeling hebben, en overigens ook ten tijde van het huwelijk reeds hadden. Het bezwaar van de vader tegen wijziging van de omgangsregeling hangt derhalve samen met de kwaliteit van de omgang en is niet zozeer van praktische aard. Mocht de omgangsregeling worden gewijzigd, dan is de vader flexibel bij de invulling van die regeling. De vader bestrijdt de stelling van de moeder dat [de minderjarige] te lijden heeft onder de conflictsituatie waarin partijen verkeren. Volgens de vader gaat het goed met [de minderjarige] en is [de minderjarige] blij dat hij zowel met de vader als met de moeder veel tijd kan doorbrengen.
De verzoeken van de moeder dienen volgens de vader te worden afgewezen, enerzijds omdat de noodzaak tot verhuizen naar Groningen ontbreekt en anderzijds omdat het doorslaggevend belang van [de minderjarige] zich verzet tegen verhuizen naar Groningen. De vader kan zich er wel mee verenigen als de moeder een woning zoekt die op forensafstand van [a] ligt, zodat [de minderjarige] op zijn huidige school kan blijven en de omgangsregeling ongewijzigd kan worden voortgezet. Tevens is de vader bereid tot een gezamenlijke verhuizing, mits de reisafstand naar zijn werk in Rotterdam niet onevenredig groot wordt.
4.3. Volgens de Raad hebben beide partijen het belang van [de minderjarige] voor ogen. De Raad acht het wenselijk dat partijen samen naar een oplossing van hun geschil gaan zoeken, waarbij in het belang van [de minderjarige] gaandeweg gewerkt kan worden aan verbetering van de onderlinge communicatie.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] adviseert de Raad die bij de moeder te bepalen omdat er geen reden is om wijziging in de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te brengen. De Raad meent dat een verhuizing naar Groningen gelet op de leeftijd van [de minderjarige] niet in strijd is met zijn belangen.
4.4. Het hof overweegt ten aanzien van de verzoeken van partijen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] als volgt. Vooropgesteld dient te worden, dat in het geval van geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening in de zin van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek de rechter een beslissing neemt die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daartoe worden de in het geding zijnde belangen gewogen. Dit betekent in het onderhavige geval dat niet de vraag naar de noodzaak van de door de moeder verlangde verhuizing naar Groningen, maar de vraag naar de weging van de onderscheiden belangen en de uiteindelijke beslissing daaromtrent, dient te worden beantwoord. Het belang van [de minderjarige] is daarbij een overweging van de eerste orde.
4.5. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] ten tijde van het huwelijk tussen hen was verdeeld. Vast staat dat [de minderjarige] sinds het uiteengaan van partijen hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Zowel de overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de ontwikkeling van [de minderjarige] in de huidige situatie reden tot zorg geeft. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij zijn gewone verblijfplaats bij de moeder behoudt.
4.6. De moeder heeft haar stelling dat haar belang bij een verhuizing naar Groningen hierin bestaat, dat [bedrijf B] haar een functie heeft aangeboden met perspectief op het door de moeder geambieerde [de functie], uitgebreid gemotiveerd. Het standpunt van de vader dat de moeder zowel in haar huidige functie als in andere steden dan Groningen mogelijkheden heeft om [de functie] te verkrijgen, is door de moeder gemotiveerd betwist. Voorts doet dit standpunt aan hetgeen de moeder heeft gesteld niet af. De moeder heeft daarnaast onbetwist aangevoerd dat [bedrijf B] als voorwaarde voor de aangeboden functie heeft gesteld dat de moeder naar Groningen dient te verhuizen. De keuze van de moeder om onder deze omstandigheden in Groningen te willen gaan wonen, is naar het oordeel van het hof wel overwogen en - zo is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken – mede gelet op de belangen van [de minderjarige] zorgvuldig voorbereid.
4.7. Het belang van de vader bestaat er vooral in dat hij de bestaande, uitgebreide omgangsregeling, waarbinnen de vader [de minderjarige] ook door de week bij hem heeft, wil handhaven. Die omgangsregeling bevestigt de band tussen de vader en [de minderjarige]. Als [de minderjarige] naar Groningen zou meeverhuizen, wordt de omgangsregeling van andere aard. Dat komt naar het oordeel van de vader de band tussen de vader en [de minderjarige] niet ten goede. De moeder heeft hiertegenover naar voren gebracht dat de bestaande band tussen [de minderjarige] en zijn vader ook door middel van een ruimhartige omgangsregeling invulling kan krijgen.
4.8. Rest de vraag of het belang van [de minderjarige] om, zoals de vader heeft gesteld, in de voor hem vertrouwde omgeving in de buurt van zijn school en van de vader te blijven wonen, woordoor de bestaande omgangsregeling met de vader gehandhaafd kan blijven, dermate zwaarwegend is dat de belangen van de moeder daarvoor moeten wijken. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat een verhuizing naar Groningen een zo grote verstoring zal zijn van de continuïteit in het leven van [de minderjarige] dat zijn belangen daardoor worden geschaad. Gelet op zijn leeftijd zal een overstap naar een andere school naar verwachting weliswaar ingrijpend zijn, maar met de juiste begeleiding zal een en ander in goede banen kunnen worden geleid. Daarnaast is [de minderjarige] bekend met de vrienden die de moeder in Groningen heeft en ondersteunen de grootouders van [de minderjarige] van zowel vaders- als moederszijde de verhuizing naar Groningen. Gezien de goede band van [de minderjarige] met beide ouders, alsmede het feit dat de moeder een ruimhartige omgangsregeling van [de minderjarige] met de vader niet in de weg zal staan, verwacht het hof dat de wijziging van leefomgeving niet te belastend voor [de minderjarige] zal zijn.
4.9. Op grond van het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen, ook als zij naar Groningen verhuist, toewijzen. Dit brengt met zich dat het door de vader subsidiair en meer subsidiair verzochte geen bespreking behoeft.
4.10. Met betrekking tot het verzoek van de moeder om, in het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar wordt bepaald, ook als zij naar Groningen verhuist, een omgangsregeling met de vader vast te stellen als het hof juist zal achten, overweegt het hof het volgende. De vader heeft zich in zijn verweerschrift en nadien ingebrachte stukken noch tijdens de behandeling ter zitting in hoger beroep uitgelaten over voornoemd verzoek van de moeder. Het hof verzoekt de vader dan ook zich binnen drie weken na de datum van deze beschikking alsnog uit te laten over meerbedoeld verzoek van de moeder en daarbij in het bijzonder in te gaan op de door de moeder voorgestelde omgangsregeling als weergegeven in productie 13 bij de zijdens de moeder op 24 september 2008 nader ingebrachte stukken. Beide partijen wordt verzocht kenbaar te maken of zij met betrekking tot de vast te stellen omgangsregeling een nadere behandeling ter zitting wensen.
4.11. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de moeder om hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen, ook als zij naar Groningen verhuist, alsnog toe;
wijst af het meer of anders verzochte met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige];
bepaalt dat de vader zich binnen drie weken na de datum van deze beschikking uitlaat over het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [de minderjarige] en voorts, dat partijen tot drie weken na de uitspraakdatum van deze beschikking schriftelijk aan de griffie van het hof kenbaar maken of zij een behandeling ter zitting wensen met betrekking tot de tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen omgangsregeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de omgangsregeling aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, M.M.A. Gerritzen-Gunst en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. A. Klippel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2008.