ECLI:NL:GHAMS:2008:BI3166

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.002.752/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de ouderbijdrage in het kader van een uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2008, gaat het om de bepaling van de ouderbijdrage in het kader van de uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader en moeder van de minderjarige zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank te Alkmaar. De vader verzoekt om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te verlagen, terwijl de moeder de eerdere beschikking wil laten bekrachtigen.

De minderjarige, geboren in 1993, is in oktober 2006 uit huis geplaatst en verblijft sindsdien in jeugddetentie. De vader heeft de minderjarige erkend, maar de moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit. De vader betwist de hoogte van de door de moeder opgevoerde kosten en stelt dat de behoefte van de minderjarige lager is dan door de moeder wordt gesteld. De moeder daarentegen stelt dat de door haar opgevoerde kosten gerechtvaardigd zijn en dat de behoefte van de minderjarige hoger is.

Het hof heeft de financiële omstandigheden van beide ouders in overweging genomen, evenals de kosten die zij maken voor de minderjarige. Het hof oordeelt dat de ouderbijdrage in het kader van een uithuisplaatsing niet afhankelijk is van het inkomen van de ouders, maar van de zorg die het kind krijgt en het aantal dagen dat het kind uit huis is geplaatst. Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage die de vader aan de moeder moet betalen vastgesteld op € 100,- per maand van 1 november 2006 tot 1 januari 2008, en € 40,- per maand vanaf 1 januari 2008, met de bepaling dat de bijdrage tijdens de detentie van de minderjarige op nihil wordt gesteld.

De beschikking is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw beslist over de hoogte van de ouderbijdrage.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 28 oktober 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.002.752/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.N. van Regteren Altena, te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […], gemeente […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 20 februari 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 november 2007 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 95745/FA RK 07-541.
1.3. De moeder heeft op 15 mei 2008 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vader heeft op 30 juni 2008 een verweerschrift in het incidenteel appel ingediend.
1.5. De zaak is op 13 augustus 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. G.P. Lückens-van der Laan te Harderwijk;
- de moeder, bijgestaan door mr. A.J. Butter te Hoorn.
1.7. Aan de zijde van de vader zijn op 21 augustus 2008 nadere stukken ingediend.
1.8. Op 28 augustus 2008 zijn aan de zijde van de moeder stukken ingediend. De man heeft daarop bij faxbericht van 28 augustus 2008 gereageerd.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben een relatie gehad. Uit deze relatie is […] (hierna: [de minderjarige]) geboren [in] 1993. De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit.
De minderjarige verbleef bij de moeder en is in oktober 2006 uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds […] 2008 in jeugddetentie.
2.2. Bij beschikking van 12 juni 2002 van de rechtbank te Alkmaar is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige bepaald van € 276,81 (na indexering thans € 312,87) per maand met ingang van 1 januari 2002.
2.3. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1970. Hij is alleenstaand.
Hij is werkzaam bij […]. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgaaf in 2007 € 30.061,-.
Zijn huur bedraagt € 422,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 122,- per maand.
Hij betaalt collegegeld voor zijn studie aan […], € 1.377,-- per jaar.
2.4. Ten aanzien van de moeder is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1971. Zij leeft samen met haar partner, […], die in zijn eigen levensonderhoud voorziet.
Zij is werkzaam bij […] en bij […]. Haar fiscaal loon in 2007 bedroeg volgens de desbetreffende jaaropgaven in totaal
€ 36.177,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hen bewoonde woning betalen de moeder en haar partner
€ 1.524,- per maand aan rente. Zij hebben de gebrui¬kelijke andere eigenaars- en woonlas¬ten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 295.238,-.
De moeder betaalt € 106,- per maand aan premie voor een zorgverzekering.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 november 2006 op nihil te bepalen, althans te bepalen op het bedrag dat de moeder terzake van de uithuisplaatsing dient te voldoen, onder de verplichting tot terugbetaling van hetgeen zij vanaf 1 november 2006 teveel heeft ontvangen, afgewezen.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair de door hem te betalen bijdrage met ingang van 1 november 2006 te bepalen op basis van een verdeling van de kosten van de minderjarige, vast te stellen op maximaal € 75,- per maand, waarbij - zo begrijpt het hof - de bijdrage naar rato van de draagkracht van partijen moet worden vastgesteld, subsidiair de bijdrage op ten hoogste € 75,- per maand te bepalen, meer subsidiair te bepalen dat zijn draagkracht ten hoogste € 230,- per maand bedraagt.
3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen met verbetering van de gronden.
3.4. De vader verzoekt het verzoek van de moeder in incidenteel appel af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vader is verplicht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zolang de minderjarige door de moeder wordt verzorgd en opgevoed dient de vader zijn bijdrage aan de moeder te betalen. Vanaf het moment dat de minderjarige uit huis is geplaatst heeft de moeder niet meer de feitelijke verzorging en opvoeding, zodat zij alleen een bijdrage in de kosten van verzorging van de vader kan vragen voor zover zij zelf die kosten voor de minderjarige maakt, waarbij ook het aandeel dat zij in staat is te betalen in de beoordeling moet worden betrokken.
4.2. Het hof stelt vast dat de eerste grief van de vader, waarin hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte geen relevante wijziging van omstandigheden ten aanzien van de behoefte van de minderjarige aanwezig heeft geacht, berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft het feit dat de minderjarige niet meer thuis woont aangemerkt als een wijziging van omstandigheden, op grond waarvan de behoefte van de minderjarige in de bestreden beschikking opnieuw is vastgesteld en bepaald op € 325,- per maand.
4.3. De vader stelt (de hoogte van) de door de moeder in eerste aanleg opgevoerde kosten ten aanzien van de minderjarige ter discussie en meent dat diens behoefte, gelet op de hoogte van de verschuldigde ouderbijdrage en de door de moeder te ontvangen kinderbijslag van € 91,- per maand, € 75,- per maand bedraagt en naar rato van de draagkracht van partijen dient te worden verdeeld.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de door haar in eerste aanleg opgevoerde kosten in het schooljaar 2006/2007 wel degelijk zijn gemaakt. Naast de door de rechtbank in aanmerking genomen posten dient volgens haar rekening te worden gehouden met kosten voor internet/telefoon, aanschaf van een playstation en woonkosten. De behoefte van de minderjarige kan daarmee volgens de moeder worden bepaald op – zo begrijpt het hof de stellingen van de moeder - € 472,80 per maand, incidenteel te verhogen met een bedrag van € 600,- voor de kosten van een playstation, die in mei 2007 zijn gemaakt.
4.4. Het hof oordeelt als volgt. De ouderbijdrage die in het kader van een uithuisplaatsing is verschuldigd, wordt krachtens de wet vastgesteld. De hoogte van de bijdrage is niet afhankelijk van het inkomen van de ouders, doch van de leeftijd van het kind, de zorg die het kind krijgt en het aantal dagen per week dat het kind uit huis is geplaatst. Bij het vaststellen van de ouderbijdrage is er rekening mee gehouden dat de ouders nog andere kosten voor het kind maken, zoals bezoekkosten, schoolgeld, verzekeringen of verblijfkosten in het weekend of tijdens vakanties. De ouder die tot het moment van uithuisplaatsing voor het kind heeft gezorgd, wordt door het LBIO aangesproken tot het voldoen van de bijdrage.
Uit de stukken is gebleken dat de moeder in 2006/2007 extra kosten heeft gemaakt voor de minderjarige, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat de minderjarige weer bij haar kwam wonen. Nu niet gesteld, noch gebleken is dat de moeder geen of onvoldoende reden had voor deze aanname, acht het hof de door de rechtbank in aanmerking genomen kosten niet onredelijk voor zover zij de periode 2006/2007 betreffen. De noodzaak tot het maken van de overige door de moeder opgevoerde kosten is, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vader niet aannemelijk geworden. Dit brengt met zich dat de behoefte van de minderjarige in de periode 2006/2007, na aftrek van kinderbijslag kan worden bepaald op
€ 235,- per maand.
Ter zitting heeft de moeder desgevraagd verklaard dat zij in 2008 naast de ouderbijdrage van € 116,- per maand geen andere kosten voor de minderjarige heeft voldaan, maar dat zij in 2008 naar verwachting nog wel kosten zal maken in verband met de school en met kleding voor de minderjarige, hetgeen door de vader niet is weersproken. Het hof zal deze kosten in redelijkheid bepalen op € 75,- per maand, waarmee de behoefte van de minderjarige met ingang van 2008, na aftrek van kinderbijslag kan worden bepaald op € 100,- per maand.
Het hof gaat er bij het vorenstaande van uit dat ieder der partijen de kosten die verband houden met bezoeken aan de minderjarige zelf draagt.
4.5. Zoals gebruikelijk, zullen de bovenvermelde kosten van de minderjarige naar rato van de draagkracht van partijen worden verdeeld. Bij de bepaling van de draagkracht van partijen zal worden uitgegaan van de onder 2.3 en 2.4 vermelde financiële omstandigheden, met dien verstande dat aan de zijde van de moeder de helft van de door haar opgevoerde woonlasten in aanmerking zullen worden genomen. Haar partner, die in eigen levensonderhoud voorziet, wordt geacht de andere helft voor zijn rekening te nemen.
Het hof gaat voorbij aan de - door de vader gemotiveerd betwiste - stelling van de moeder dat de vader inkomsten uit verhuur heeft, bij gebreke van enige nadere onderbouwing.
Geen rekening wordt gehouden met de door de vader opgevoerde advocaatkosten en kosten in verband met zijn opleiding, en evenmin met de door de moeder opgevoerde kosten in verband met een schuld aan Fortis, omdat deze kosten niet prevaleren boven de onderhoudsverplichting jegens de minderjarige.
4.6. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 100,- per maand met ingang van 1 november 2006 tot 1 januari 2008 en van € 40,- per maand met ingang van 1 januari 2008 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Nu ter zitting is gebleken dat er tijdens detentie geen ouderbijdrage is verschuldigd, zal de bijdrage met ingang van 1 juni 2008 voor de duur van de detentie op nihil worden gesteld.
De omstandigheid dat het vorenstaande een terugbetalingsverplichting voor de moeder met zich brengt, acht het hof, gezien de financiële situatie van de moeder, in het onderhavige geval niet onredelijk.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 12 juni 2002 van de rechtbank te Alkmaar de door de vader bij vooruitbetaling aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 november 2006 tot 1 januari 2008 op € 100,- (HONDERD EURO) per maand en met ingang van 1 januari 2008 op € 40,- (VEERTIG EURO) per maand, met dien verstande dat de bijdrage voor de duur van de detentie van de minderjarige op nihil wordt gesteld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M.M.A. Gerritzen-Gunst en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2008.