GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 13 oktober 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING,
JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
namens
BUREAU JEUGDZORG AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
TEAM OPPERDAM,
gevestigd te Diemen,
APPELLANT,
[de moeder],
wonende te Zaandam,
advocaat: mr. M.M. van Straten te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de WSS en de moeder genoemd.
1.2. De WSS is op 12 september 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 juli 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Haarlem met kenmerk […] en […].
1.3. De moeder heeft op 3 oktober 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 6 oktober 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mevrouw [naam] (gezinsvoogd) en mevrouw [naam], vertegenwoordigers van de WSS;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam], vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem;
- mevrouw [naam], vertegenwoordiger van stichting Odion;
- de heer [naam] en mevrouw [naam], gezinshuisouders van de hierna te noemen minderjarige [kind 1], en
- de heer [naam], tolk Swahili.
2.1. De moeder heeft een relatie gehad met de heer [vader]. Uit deze relatie zijn geboren [kind 1] (hierna: [kind 1]) op
7 januari 2002 en [kind 2] (hierna: [kind 2]) op 20 juni 2006 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
2.2. Bij beschikking van 28 juli 2006 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is vervolgens definitief uitgesproken en vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 28 juli 2009.
2.3. Bij beschikking van 24 oktober 2006 is [kind 1] uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. Sinds juli 2007 verblijft [kind 1] bij het huidige pleeggezin.
Bij beschikking van 23 januari 2007 is [kind 2] uit huis geplaatst.
De machtiging uithuisplaatsing van de kinderen is telkens verlengd, laatstelijk tot 16 juli 2008.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking zijn de machtigingen uithuisplaatsing van de kinderen verlengd van 16 juli 2008 tot 28 juli 2008 en vervolgens tot 16 oktober 2008.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de WSS de machtiging uithuisplaatsing voor [kind 2] voor verblijf in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling of een eventueel kortere periode, en het verzoek de machtiging uithuisplaatsing voor [kind 1] voor verblijf in een AWBZ voorziening te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2. De WSS verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen uit te spreken voor de duur van een jaar.
3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De WSS stelt dat de rechtbank de machtigingen uithuisplaatsing van de kinderen ten onrechte slechts heeft verlengd tot 16 oktober 2008.
Volgens de WSS is duidelijk dat de moeder pedagogisch onmachtig is. Dit blijkt uit de persoonlijke problematiek van de moeder: zij is niet of nauwelijks leerbaar, komt afspraken met de hulpverlening niet na, spreekt geen Nederlands waardoor zij niet kan communiceren met [kind 1], die geen Swahili meer spreekt, en zij heeft een licht verstandelijke beperking waardoor zij blijvend hulp nodig heeft in de huishoudelijke taken. Dat de moeder thans hulp heeft, betekent volgens de WSS niet dat zij inmiddels wel in staat is de kinderen te verzorgen en op te voeden omdat de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen ook intensieve hulp werd geboden.
De WSS stelt dat de rechtbank in haar beoordeling voorbij is gegaan aan de specifieke problematiek en opvoedingsbehoefte van de kinderen, en met name van [kind 1]. [kind 1] heeft een verstandelijke beperking, een belaste voorgeschiedenis en op sociaal-emotioneel gebied een grote achterstand. Hierdoor heeft hij veel structuur en duidelijkheid nodig en dient hem veel bevestiging en basisveiligheid te worden geboden. De moeder ontkent de verstandelijke beperking van [kind 1] en ziet om die reden zijn opvoedingsbehoefte niet. Daarbij komt dat [kind 1] zich inmiddels aan de gezinshuisouders gaat hechten en volgens de WSS recht heeft op een ongestoorde hechting en op continuïteit in zijn opvoedingsperspectief.
[kind 2] is naar mening van de WSS minder kwetsbaar en weerbaarder dan [kind 1]. Bij hem begint de hechtingsproblematiek echter ook te spelen. Met zeer intensieve hulpverlening zou de moeder hem mogelijk kunnen leren opvoeden en verzorgen. De zeer intensieve hulpverlening moet volgens de WSS worden geboden door middel van het moeder-kindproject van Philadelphia waarvoor de moeder al lange tijd op een wachtlijst staat. De moeder komt begin 2009 voor deelname aan het project in aanmerking maar heeft onlangs te kennen gegeven niet aan het project te willen meewerken.
4.2. De moeder stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij door haar verzorgd en opgevoed worden. Zij acht het daarnaast in het belang van de kinderen dat zij elementen van hun culturele achtergrond mee krijgen. De moeder laakt de handelswijze van de WSS. Zij stelt dat de WSS de onderzoeken naar haar pedagogische mogelijkheden traineert en door tijdsverloop ertoe bijdraagt dat de kinderen in verband met hechtingsproblematiek niet meer thuis kunnen worden geplaatst.
De moeder ontkent een verstandelijke handicap te hebben. Het onderzoek dat zou uitwijzen dat zij een verstandelijke handicap heeft, is bedoeld voor jonge kinderen en is in juli 2005 uitgevoerd terwijl de moeder toen nauwelijks Nederlands sprak. De moeder stelt wel leerbaar te zijn en de adviezen die aan haar gegeven worden op te volgen.
Naar mening van de moeder is niet aangetoond dat zij niet in staat zou zijn – al dan niet onder begeleiding – [kind 1] te verzorgen en op te voeden. Zij ontkent de handicap van [kind 1] niet. Zij wijst er op reeds nabij haar woning naar een speciale school voor [kind 1] te hebben gezocht.
Wat betreft [kind 2] heeft de WSS geen redenen aangevoerd waaruit moet worden geconcludeerd dat de moeder hem niet
– eventueel onder begeleiding – zou kunnen verzorgen of opvoeden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder uitgelegd dat zij niet aan het moeder-kindproject wil meewerken omdat zij ook gebruik kan maken van een intensieve begeleiding van Odion bij haar thuis. Zij wil voorkomen dat zij tweemaal dezelfde begeleiding krijgt en dat zij voor het moeder-kindproject van Philadelphia naar Amsterdam moet verhuizen.
4.3. Uit een psychologisch onderzoek van MEE van 7 juli 2005 blijkt dat de moeder gemiddeld functioneert op een ontwikkelingsleeftijd van een kind van 8,3 jaar. Deze conclusie is, blijkens het onderzoek, echter niet met zekerheid te stellen omdat de moeder in haar cognitieve functioneren en bij het uitvoeren van de opdrachten belemmerd werd door het ontbreken van enige schoolervaring en door het feit dat zij een andere culturele achtergrond heeft. De score geeft daarbij een vertekend beeld van het cognitief functioneren van de moeder nu het onderzoek dat bij de moeder is gedaan alleen een uitspraak doet over de niet-verbale intelligentie en de moeder wel in staat is geweest om in de zes jaar dat zij in Nederland is zich in het Engels redelijk verstaanbaar te maken.
De onderzoekster concludeert dat de moeder beperkt cognitief functioneert op vermoedelijk licht verstandelijk gehandicapt niveau. Haar sociale zelfredzaamheidsvaardigheden komen iets hoger uit namelijk op de grens van zwakbegaafd en licht verstandelijk gehandicapt niveau. Hierbij wordt wel de kanttekening geplaatst dat het de vraag is of de resultaten betrouwbaar zijn omdat de lijst alleen door de consulent en de moeder zelf is ingevuld.
4.4. In het rapport van de Raad van 28 juli 2006 wordt gesteld dat de moeder een verstandelijke beperking heeft. Voorts wordt in het rapport gesteld dat, hoewel de moeder de kinderen centraal stelt in haar leven, zij pedagogisch onmachtig is: zij kan [kind 1] geen grenzen stellen en zij kan hem niet sturen. De moeder realiseert zich volgens de Raad niet wat nodig is om een veilige situatie te scheppen. Door moeders gebrek aan inzicht heeft zij evenmin het idee wat nodig is aan verzorging en opvoeding. De moeder is niet in staat haar aandacht bij meer dan één onderwerp tegelijk te houden. Dit veroorzaakte al een onaanvaardbare situatie voor [kind 1] als enig kind. Sinds de geboorte van [kind 2] is het gezin nog complexer geworden en is het appèl dat [kind 1] op de moeder doet een te grote belasting voor haar. Het gezin heeft geen contacten en leeft zeer geïsoleerd. Er is regelmatig een vriendin van de moeder aanwezig maar de continuïteit van deze hulp is onzeker omdat genoemde vriendin zich wekelijks in het AZC moet melden en zij geen verblijfstatus heeft.
4.5. Uit een brief van GGZ Dijk en Duin van 1 maart 2008 blijkt dat de moeder lijdt onder het feit dat ze de kinderen soms lange tijd niet ziet. De depressieve klachten van de moeder zijn verbeterd en er is nauwelijks meer sprake van een depressie. De onderzoeker heeft niet de indruk dat de moeder een verstandelijke beperking heeft. De moeder heeft een klein sociaal netwerk maar is bezig dit uit te breiden. De psychiatrische klachten van de moeder lijken geen belemmering te vormen om haar kinderen zelf op te voeden. Wel is de moeder gezien haar verleden, de acculturatie en het sociale isolement een kwetsbare vrouw.
4.6. Blijkens een brief van Odion van 24 april 2008 wil de moeder graag leren en begrijpt zij veel van wat haar begeleiders uitleggen. De moeder kan redelijk Nederlands spreken en lezen. Zij onderneemt zelf activiteiten. Blijkens een brief van 3 juni 2008 van Odion heeft de moeder haar financiën op orde. Aangegeven wordt dat sprake is van een groot cultuurverschil en dat de moeder veel uitleg nodig heeft. Als zaken eenmaal uitgelegd zijn, begrijpt de moeder ze wel. De moeder begint de cultuur in Nederland ook steeds meer te begrijpen en past zich steeds meer aan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mevrouw [naam] namens Odion aangegeven dat zij intensieve gezinsbegeleiding voor de moeder heeft aangevraagd en dat deze begeleiding op korte termijn kan worden opgestart. De moeder kan dan voor een langere periode intensieve begeleiding krijgen bij de verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.7. Volgens de gezinshuisouders van [kind 1] heeft hij een flinke achterstand op sociaal / emotioneel gebied en heeft hij een grote opvoedingsbehoefte en veel structuur en duidelijkheid nodig. Dit blijkt uit een rapportage van de gezinhuisouders van 15 augustus 2008.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de gezinhuisouders aangegeven dat [kind 1] zich goed ontwikkelt. Volgens hen verloopt het contact tussen de moeder en [kind 1] niet goed omdat [kind 1] inmiddels beter Nederlands spreekt dan de moeder.
4.8. Blijkens een brief van 1 september 2008 van De Alk, een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen, blijft de onrust en impulsiviteit van [kind 1] en zijn neiging altijd de eerste te willen zijn opvallend. Zijn gedrag neigt in de richting van ADHD. Hij heeft veel structuur en een duidelijke, consequente aanpak nodig. [kind 1] is, zo blijkt uit de brief, nog steeds een kwetsbaar en onzeker jongetje. Hij heeft veel bevestiging nodig en het geven van basisveiligheid en vergroten van zelfvertrouwen zijn dan ook een groot aandachtspunt.
4.9. Uit het door de WSS opgestelde hulpverleningsplan voor [kind 2] van 26 juni 2008 blijkt dat [kind 2] zich sinds de plaatsing in een crisispleeggezin adequaat ontwikkelt. Hij heeft een koemelkallergie waardoor er zeer zorgvuldig met zijn voeding moet worden omgegaan. Zijn huid vraagt veel aandacht en verzorging.
4.10. De Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat uit de overgelegde stukken blijkt dat er twijfels zijn over de vraag of de moeder een verstandelijke beperking heeft. Naar mening van de Raad staat niet ter discussie dat [kind 1] een verstandelijke handicap heeft en daardoor veel aandacht en structuur nodig heeft. De Raad betwijfelt of de moeder in staat is [kind 1] te verzorgen en op te voeden. [kind 2] kan volgens de Raad wel thuis worden geplaatst nu de moeder op korte termijn door Odion kan worden begeleid.
4.11. Het hof stelt voorop dat betwijfeld kan worden of de moeder een verstandelijke beperking heeft. De WSS baseert zich voor zijn stelling op een onderzoek van MEE dat drie jaar geleden heeft plaats gevonden. Ten tijde van dat onderzoek was de moeder, zoals ter terechtzitting in hoger beroep uit een verklaring van mevrouw [naam] is gebleken, ziek, sprak zij nauwelijks Nederlands en had zij geen schoolervaring. Dubieus is of de verwachtingen die op dat moment aan de moeder werden gesteld reëel waren. Voorts wijst het hof op de onder 4.5 aangehaalde brief van GGZ Dijk en Duin, waarin de sociaal psychiatrisch verpleegkundige betwijfelt of de moeder een verstandelijke beperking heeft.
Sinds het MEE onderzoek heeft geen nieuw psychologisch onderzoek naar de capaciteiten van de moeder plaatsgevonden noch zijn andere onderzoeken naar de mogelijkheden tot thuisplaatsing van de kinderen verricht. Dit ondanks het feit dat de kinderrechter de WSS meerdere malen heeft verzocht deze onderzoeken te laten verrichten. Het hof wijst daarbij op de beschikking van de kinderrechter van 24 oktober 2006 waarin de kinderrechter overweegt dat uitgezocht dient te worden of de ontwikkelingsachterstand van [kind 1] het gevolg is van een cognitieve beperking of dat de achterstand is ontstaan door onderstimulatie van de moeder. In zijn beschikking van 4 januari 2008 heeft de kinderrechter de WSS verzocht hem uiterlijk op 18 maart 2008 een evaluatieverslag ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de periode van augustus 2007 tot medio maart 2008 te doen toekomen alsmede, ter onderbouwing van het verzoek van de WSS, schriftelijke rapportages van de ontvangen hulpverlening als bijlagen, waarin het twee sporen beleid wordt uitgestippeld en het toekomstperspectief wordt vastgesteld.
Naar het oordeel van het hof ligt aan de nu gedane verzoeken tot verlenging van de uithuisplaatsingen onvoldoende onderzoek ten grondslag en zijn deze verzoeken daarom ook onvoldoende gemotiveerd. De WSS is afgegaan op gedateerde informatie over de moeder en er is geen recent onderzoek voor handen. Daardoor zijn de belangen van de moeder en haar huidige mogelijkheden onvoldoende gewogen. Ook het hof is daardoor onvoldoende geïnformeerd. Door de hechtingsproblemen van in het bijzonder [kind 1] gaat nu het tijdsverloop een bepalende rol spelen. Het hof stelt vast dat de WSS de door de kinderrechter gevraagde onderzoeken niet heeft verricht of laten verrichten. Uit het nalaten van de WSS vloeit voort dat de moeder op achterstand is gezet. Voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is de WSS in dit geval het verantwoordelijke orgaan. Die verantwoordelijkheid betekent dat niet eenzijdig de belangen van een kind worden beschermd, maar dat in die uitvoering alle belangen van de direct betrokkenen, ook die van de ouders, op basis van adequate gegevens, worden gewogen. Voorts betekent dit dat beslissingen die feitelijk door enkel tijdsverloop worden bepaald, vermeden moeten worden.
4.12 Nu uit de stukken niet is gebleken dat [kind 2] een specifieke opvoedingsbehoefte heeft en ter terechtzitting in hoger beroep duidelijk is geworden dat de moeder op korte termijn intensief door Odion in de verzorging en opvoeding van de kinderen kan worden begeleid, zijn er voldoende waarborgen dat de moeder [kind 2] kan verzorgen en opvoeden. Het hof zal de beschikking waarvan beroep op dit punt dan ook bekrachtigen.
Uit de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat [kind 1] een kwetsbaar kind is dat speciale zorg behoeft. Ook met alle hulp die de moeder krijgt en zal krijgen, acht het hof haar vooralsnog niet in staat om, naast de zorg voor [kind 2], deze speciale zorg aan [kind 1] te geven. Het hof zal om deze reden de beschikking waarvan beroep vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing verlengen tot 1 maart 2009 met het uitdrukkelijke verzoek aan de WSS voor deze tijd een onderzoek afgerond te hebben naar de mogelijkheden van de moeder om [kind 1] naast [kind 2] te verzorgen en op te voeden.
4.13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de uithuisplaatsing van [kind 1] betreft en verlengt de machtiging uithuisplaatsing van [kind 1] in een AWBZ-voorziening tot 1 maart 2009;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voorzover het de uithuisplaatsing van [kind 2] betreft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, R.G. Kemmers en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. M. Knoop-Gerritsen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2008.