ECLI:NL:GHAMS:2008:BH4414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.011.139
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens recente veroordelingen en niet-goed trouw ontstaan van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat de schadevergoedingsmaatregelen die aan [appellant] waren opgelegd, voortvloeien uit misdrijven die binnen vijf jaar voor de indiening van het verzoek zijn veroordeeld. De rechtbank Utrecht had eerder, op 21 juli 2008, het verzoek van [appellant] al afgewezen. Het hof benadrukte dat de veroordeling van [appellant] voor zedenmisdrijven, die resulteerde in schadevergoedingsmaatregelen, niet van belang was voor de beoordeling van de aanvraag, aangezien deze veroordeling minder dan drie jaar voor het verzoek had plaatsgevonden.

Daarnaast werd vastgesteld dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat zijn schuld aan het UWV te goeder trouw was ontstaan. Het hof wees erop dat [appellant] had moeten ingrijpen toen hij zich bewust werd van het onterecht doorlopen van zijn uitkering tijdens zijn detentie. Ondanks zijn beweringen over zijn verbeterde situatie en de hulp van Stichting Exodus, was dit niet voldoende om het verzoek te honoreren. Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden, en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder de schuldsaneringsregeling kan worden toegepast, vooral in gevallen waar recente veroordelingen en niet-goed trouw bij het ontstaan van schulden een rol spelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.011.139
arrest van de eerste civiele kamer van 18 september 2008
inzake
[appellant],
wonende te woonplaats,
appellant,
advocaat: mr. A.J.S. van Popering-Kalkman te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 juli 2008 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.2 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 28 juli 2008 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht het voormelde vonnis te vernietigen en opnieuw recht doende alsnog ten aanzien van hem de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende bijlage, alsmede van de brief met bijlagen van 5 september 2008 van de advocaat van [appellant].
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2008, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is verschenen L. de Heer, begeleidster van [appellant] bij Stichting Exodus Utrecht.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. [appellant] is een 63-jarige alleenstaande man. [appellant] is bij onherroepelijk geworden arrest van 30 november 2005 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het plegen van zedenmisdrijven. Bij deze uitspraak zijn twee schadevergoedingsmaatregelen van elk € 5.000,- aan [appellant] opgelegd. [appellant] heeft na zijn detentie - hij is in februari 2007 in vrijheid gesteld - ruim een jaar in een begeleid-wonen-project van Stichting Exodus Utrecht gewoond. Hij heeft in die periode een groepsbehandeling gevolgd bij forensische kliniek De Waag. [appellant] woont inmiddels zelfstandig. Hij wordt nog steeds door Stichting Exodus begeleid, onder andere bij het beheer van zijn financiën. [appellant] ontvangt een WAO-uitkering. Hij heeft gedurende (een deel) van zijn detentie ten onrechte een uitkering van het UWV ontvangen. Het UWV heeft deze uitkering inmiddels teruggevorderd; de schuld van [appellant] aan het UWV bedraagt € 7.000,-. [appellant] heeft daarnaast schulden aan Essent tot een bedrag van € 1.875,- en aan Van Hooff (ter zake van de aankoop van een auto) tot een bedrag van € 10.600,-. [appellant] lost iedere maand € 100,- af op de schuld aan het CJIB in het kader van de schadevergoedingsmaatregelen, deze schuld bedroeg ten tijde van de mondelinge behandeling ongeveer € 9.000,-.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, kort gezegd, omdat [appellant] schulden heeft die voortvloeien uit een veroordeling ter zake van misdrijven die onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar vóór de dag van het verzoekschrift en tevens omdat de schuld aan het UWV niet te goeder trouw is ontstaan.
3.3 Ook het hof is in hoger beroep van oordeel dat het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen dient te worden. De uitspraak waarbij de schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd, waardoor zijn schuld aan het CJIB is ontstaan, dateert van minder dan drie jaar geleden. Dat deze uitspraak misdrijven betreft die hij veel eerder heeft gepleegd - in de periode van 1987 tot 1992 zoals hij in het verzoekschrift heeft aangevoerd, of in de periode van 1982 tot 1994 zoals uit het veroordelend arrest blijkt - acht het hof niet van belang, gelet op het bepaalde in artikel 288 lid 2 sub c Faillissementswet.
[appellant] heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de schuld aan het UWV te goeder trouw is ontstaan. [appellant] had niet mogen vertrouwen op de enkele mededeling die hij volgens zijn verklaring bij de aanvang van zijn detentie in 2004 heeft gekregen dat doorgegeven zou worden aan de uitkeringsinstantie dat hij gedetineerd was en dat zijn uitkering stopgezet zou worden. Ten minste vanaf het moment dat [appellant] - vijf maanden na de aanvang van zijn detentie - op de hoogte raakte van het ongewijzigd doorlopen van zijn uitkering had hij zelf actie moeten ondernemen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Het geld van de uitkering heeft hij gebruikt om andere schulden af te lossen. Dat [appellant], zoals hij heeft aangevoerd, sinds zijn detentie geen alcohol meer heeft gebruikt, hetgeen niet volledig wordt bevestigd door de recente rapportage van De Waag van 6 augustus 2008 en zijn financiën ook dankzij de hulp van Stichting Exodus onder controle heeft, is onvoldoende grond voor een toewijzing van zijn verzoek.
3.4 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 juli 2008.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, A. Smeeïng-van Hees en E.B. Knottnerus en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2008.