ECLI:NL:GHAMS:2008:BH4409

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.010.932
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van een ondernemer met een complexe schuldenlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof behandelt de afwijzing van de rechtbank Utrecht van 14 juli 2008, waarin het verzoek van [appellant] werd afgewezen op basis van de vrees dat hij zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zou nakomen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schuldenlast in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant], 45 jaar oud en gehuwd in gemeenschap van goederen met [A], een aanzienlijke schuldenlast heeft van bijna € 31.000,-. Hij ontvangt een ZW-uitkering van € 174,- bruto per week en is bestuurder van meerdere failliete vennootschappen. Het hof heeft in zijn overwegingen de eerdere faillissementen en de veroordelingen van [appellant] in andere rechtszaken betrokken, waaronder een gevangenisstraf en een taakstraf. Het hof concludeert dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen als ondernemer en feitelijk bestuurder, en dat zijn gedragingen onvoldoende vertrouwen geven dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen.

De beslissing van het hof is dat het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd, en [appellant] wordt niet toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof benadrukt dat de enkele wens van [appellant] om het verleden achter zich te laten niet opweegt tegen zijn verwijtbare gedragingen. De uitspraak is gedaan door de eerste civiele kamer van het hof, en de betrokken rechters hebben de zaak in openbare zitting behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.010.932
arrest van de eerste civiele kamer van 18 september 2008
inzake
[appellant],
wonende te woonplaats,
appellant,
advocaat: mr. D. van Kampen te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 14 juli 2008 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.2 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 22 juli 2008 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen, hem in zijn beroep ontvankelijk te verklaren en alsnog te bepalen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brieven met bijlagen van 28 augustus 2008 en 2 september 2008 van de advocaat van [appellant] en van de brief met bijlagen van 3 september 2008 van mr. A.S. Rueb, advocaat te Amsterdam.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2008 gevoegd plaatsgevonden met het beroep dat de [[echtgenote]] van [appellant], (hierna te noemen: [A]), heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 14 juli 2008, waarbij haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
[appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. C.P. Visser, kantoorgenoot van mr. Van Kampen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant], 45 jaar, is in gemeenschap van goederen gehuwd met [A]. Samen hebben zij vijf kinderen. [appellant] ontvangt thans een ZW-uitkering, die volgens zijn eigen verklaring € 174,- bruto per week bedraagt.
3.2 [appellant] is bestuurder van B.V. 1, B.V. 2, B.V.3 en B.V.4 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van
25 augustus 2004 zijn deze ondernemingen in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. H.C.M. Hendriks tot curator. Voorts was [appellant] feitelijk bestuurder van B.V. 3, welke B.V. bij vonnis van de rechtbank van 28 november 2001 in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van mr. J. Werle tot curator.
3.3 Bij arrest van 20 september 2007 heeft het hof Amsterdam in hoger beroep geoordeeld dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 BW, geoordeeld dat [appellant] zijn taak als feitelijk bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, het vermoeden uitgesproken dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van B.V. 3 en [appellant] veroordeeld tot betaling aan mr. Werle van het tekort in het faillissement van B.V. 3, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tegen dat arrest heeft [appellant] op 20 december 2007 beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, waarop ten tijde van de mondelinge behandeling bij dit hof nog niet was beslist.
Bij vonnis van 24 maart 2005 heeft de rechtbank Leeuwarden [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden wegens het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, uitlokking van valsheid in geschrift en het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. Naar aanleiding van het door [appellant] tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep heeft het hof Leeuwarden bij arrest van 4 augustus 2008 [appellant] veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 240 uur. [appellant] heeft ter zitting van dit hof verklaard dat hij tegen dat arrest geen beroep in cassatie zal instellen.
Bij uitspraak van 6 juni 2005 heeft de rechtbank Leeuwarden, naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie, geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is worden dat [appellant] daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van een of meer van de hem ten laste gelegde feiten (het laten opmaken van een aantal facturen waarvan een deel op naam van de B.V. werd geschreven als bedrijfsmatige uitgaven in plaats van werkzaamheden voor, in of rondom zijn privé-woning) ter zake waarvan voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door [appellant] zijn begaan. Van deze uitspraak is het Openbaar Ministerie in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 4 augustus 2008 heeft het hof Leeuwarden - volgens de verklaring van [appellant] tijdens de zitting - geoordeeld dat geen sprake is (geweest) van wederrechtelijk door hem genoten voordeel.
Bij vonnis in kort geding van 14 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht geoordeeld dat [appellant] verzekeringsmaatschappij AMEV heeft misleid, nu [appellant] in de correspondentie noch in de telefoongesprekken met medewerkers van AMEV melding heeft gemaakt van het faillissement van B.V. 1, hoewel hij daartoe op grond van de polisvoorwaarden van de AMEV verplicht was. Tevens verwijt de rechtbank [appellant] dat hij AMEV heeft medegedeeld dat de post naar zijn privé-adres moest worden gezonden en dat de schade-uitkeringen op zijn privé-rekening betaald moesten worden, terwijl alleen B.V. 1 op toezending van die post en op betaling van die uitkeringen aanspraak kon maken. Tegen dit vonnis heeft [appellant] geen rechtsmiddel aangewend.
Tot slot heeft mr. Hendriks [appellant] aansprakelijk gesteld voor de tekorten in de overige faillissementen, waarover een procedure loopt bij de rechtbank Utrecht. Volgens de verklaring van [appellant] ter zitting van het hof bestaat thans nog geen zicht op een uitspraak van de rechtbank.
3.4 De schuldenlast van [appellant] en [A] bedraagt volgens de verklaring Schuldsanering van 7 mei 2008 in totaal bijna € 31.000,- en bestaat onder meer uit een schuld aan de gemeente woonplaats van € 2.942,88, een schuld aan Eneco van € 5.415,86, een schuld aan Wehkamp van € 3.547,31, een schuld aan de Belastingdienst van € 2.569,-, een schuld aan Lindorff van € 3.347,49 en een schuld aan ING bank van € 7.333,82. Voorts is - zoals vermeld in een aanvullende schriftelijke opgave van de gemeente woonplaats van 12 juni 2008 - blijkens een vonnis van de rechtbank Utrecht van 9 februari 2007 sprake van een schuld aan Tomlow advocaten ter zake van verleende rechtsbijstand van ruim € 54.000,-.
3.5 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke
schuldsaneringsregeling afgewezen op de grond dat de handelwijze van [appellant] de gegronde vrees wettigt dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen en zich evenmin naar behoren zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank acht zich voorts niet in staat te beoordelen of [appellant] ten aanzien van het ontstaan van zijn totale schuldenlast in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Nu het op de weg van [appellant] ligt om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan van zijn totale schuldenlast te goeder trouw is geweest, dient deze onduidelijkheid volgens de rechtbank voor rekening van [appellant] te komen.
3.6 Het hof stelt voorop dat op [appellant] als ondernemer en als feitelijk bestuurder de verplichting rustte tot het voeren van een deugdelijke administratie van zijn ondernemingen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] aan deze verplichting niet, althans in onvoldoende mate, voldaan. Daartoe overweegt het hof als volgt.
[appellant] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij met betrekking tot de bedrijfsvoering van zijn ondernemingen naïef en dom is geweest en dat hij fouten heeft gemaakt. Dat [appellant] in belangrijke mate in gebreke is gebleven zijn ondernemingen op deugdelijke wijze te drijven en zijn eigen aandeel hierin niet (langer) ontkent, blijkt naar het oordeel van het hof eveneens uit het feit dat [appellant] heeft berust in het reeds genoemde arrest van het hof Leeuwarden van 4 augustus 2008, waarin hij is veroordeeld tot een taakstraf, zodat van de juistheid van ten minste een deel van het in die zaak aan [appellant] ten laste gelegde dient te worden uitgegaan.
Voorts volgt uit het vonnis in kort geding van 14 juli 2005 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht dat [appellant] in strijd met de polisvoorwaarden van AMEV zijn post naar zijn privé-adres heeft laten sturen en dat hij AMEV opdracht heeft gegeven om de (schade-)uitkeringen naar zijn privé-rekening over te maken, hoewel hij persoonlijk daarop geen recht kon doen gelden. Met betrekking tot het onder 3.3 genoemde arrest van het hof Amsterdam van 20 september 2007 stelt het hof vast dat dit arrest nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, nu [appellant] daartegen immers beroep in cassatie heeft ingesteld. Niettemin gaat het hof in beginsel uit van de juistheid van dat arrest, nu de door [appellant] tegen dit arrest aangevoerde gronden vooralsnog niet tot de conclusie leiden dat het arrest op een klaarblijkelijke misslag berust of dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof niet van de feiten in dit arrest zou mogen uitgaan. Het hof acht in het bijzonder van belang dat [appellant] ook in die procedure niet heeft betwist dat hij geen deugdelijke administratie heeft gevoerd.
3.7 Gelet op de onder 3.6 weergegeven omstandigheden en gedragingen van [appellant], die hem zijn toe te rekenen, acht het hof onvoldoende aannemelijk dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Daarvoor is immers van belang dat [appellant] een te benoemen bewindvoerder volledig informeert en dat deze bewindvoerder geheel kan afgaan op de juistheid en deugdelijkheid van de door [appellant] verstrekte informatie. De gedragingen van [appellant] in het kader van de bedrijfsvoering van zijn ondernemingen geven het hof onvoldoende vertrouwen dat hiervan sprake zal zijn. Daarbij speelt een rol dat er tegen [appellant] nog twee procedures aanhangig zijn, waarin hij als feitelijk bestuurder wordt aangesproken voor het boedeltekort.
3.8 [appellant] heeft aangevoerd dat het zijn wens is een streep te zetten onder het verleden en dat hij zich wil inspannen werk te vinden om daarmee zoveel mogelijk op zijn schulden af te lossen.
Het hof is van oordeel dat de enkele wil van [appellant] om het verleden achter zich te laten en niet meer in dezelfde fouten te vervallen onvoldoende opweegt tegen de hiervoor beschreven verwijtbare gedragingen van [appellant], zodat er onvoldoende grond is om [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te laten. Ook de gunstige prognose die de gemeente woonplaats in haar brief van 29 juli 2008 geeft in geval [appellant] samen met [A] zou worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, leidt het hof niet tot een ander oordeel.
3.9 Nu ook van (overige) bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen onvoldoende is gebleken, faalt het hoger beroep. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 14 juli 2008.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, A.E.F. Hillen en E.B. Knottnerus en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2008.