ECLI:NL:GHAMS:2008:BH1964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.003.706
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen onderhuurder en sociale verhuurster over beëindiging huurcontract

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], de onderhuurder, en Woningbouwvereniging De Kombinatie, de sociale verhuurster. De Kombinatie heeft in eerste aanleg aangevoerd dat zij als sociale verhuurster de taak heeft om woningen rechtvaardig te verdelen onder woningzoekenden. De Kombinatie stelde dat er een grote behoefte aan sociale huurwoningen is in de gemeente [plaats] en dat de woonruimteverdeling dreigt te worden doorkruist door de aanwezigheid van [appellant] in de woning, terwijl er andere woningzoekenden zijn die meer recht hebben op de woning. De Kombinatie betoogde dat [appellant] door het sluiten van een onderhuurovereenkomst buiten de regels om had kunnen voordringen, wat in strijd is met haar belangen als verhuurder.

[appellant] voerde aan dat hij recht heeft op de woning vanwege zijn lange inschrijving en betwistte de argumenten van De Kombinatie. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende had onderbouwd dat hij in aanmerking kwam voor een woonvergunning en dat hij niet had aangetoond dat hij voldoende financiële waarborg bood voor de huur. Het hof concludeerde dat de huur op basis van artikel 7:269 lid 2 BW kon eindigen, omdat er voldoende grond was om te bepalen dat De Kombinatie niet kon worden gevergd de huur met [appellant] voort te zetten.

De slotsom was dat het principaal appel van [appellant] faalde en dat de vonnissen van de kantonrechter werden bekrachtigd. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in het principaal appel.

Uitspraak

26 augustus 2008
vijfde civiele kamer
zaaknummer 104.003.706
rolnummer (oud) 2007/671
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. J.M.C. Wildschut,
tegen:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
Woningbouwvereniging De Kombinatie,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
procureur: mr. A.S. Rueb.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 29 november 2006, 31 januari 2007 en 18 april 2007, gewezen tussen appellant in het principaal appel, geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel (hierna te noemen “[appellant]”) als gedaagde en geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel (hierna te noemen "De Kombinatie") als eiseres. Deze vonnissen zijn in fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 3 mei 2007 De Kombinatie aangezegd van voornoemde vonnissen van 31 januari 2007 en 18 april 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van De Kombinatie voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven in het principaal appel heeft [appellant] twee grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft hij producties overgelegd en bewijs aangeboden en heeft hij geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, De Kombinatie alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van De Kombinatie in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel heeft De Kombinatie in het principaal appel de grieven bestreden en heeft zij harerzijds onder aanvoering van één grief voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en haar eis voorwaardelijk vermeerderd. Voorts heeft zij in het principaal appel nieuwe producties overgelegd en in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel appel bewijs aangeboden. Ten slotte heeft zij in het principaal appel geconcludeerd het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de vonnissen waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van (het hof leest:) het geding in hoger beroep, en heeft zij in het voorwaardelijk incidenteel appel, voor het geval het hof gehele of gedeeltelijke vernietiging van de door de rechtbank gewezen vonnissen zou overwegen, haar eis vermeerderd met de primaire vordering die zij in eerste aanleg heeft ingetrokken, een en ander zoals geformuleerd in de conclusie van repliek c.q. wijziging/vermeerdering van eis d.d. 13 september 2006, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van beide instanties.
2.4 Daarna heeft [appellant] bij memorie van antwoord in het incidenteel appel de grief in het voorwaardelijk incidenteel appel bestreden en heeft hij geconcludeerd (zo begrijpt het hof) dat het hof De Kombinatie niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering althans haar vordering zal afwijzen.
2.5 Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De vaststaande feiten
Nu geen grieven zijn aangevoerd tegen de vaststelling van de in het bestreden vonnis van 31 januari 2007 onder 1 genoemde feiten, gaat ook het hof van die feiten uit.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel appel
4.1 In het onderhavige geschil gaat het in het principaal appel om de vraag – veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat [appellant] onderhuurder is van een zelfstandige woning aan [adres] waarin hij zijn hoofdverblijf had, dat de huur tussen [A.] als huurster en De Kombinatie als verhuurster met betrekking tot die woning is beëindigd en dat de onderhuur door De Kombinatie is voortgezet – of voldoende grond bestaat te bepalen dat de huur zal eindigen krachtens het bepaalde in artikel 7:269 lid 2 BW.
4.2 De kantonrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daartoe met name overwogen dat [appellant], ondanks het verzoek van De Kombinatie om informatie, heeft nagelaten te onderbouwen dat hij voldoende financiële waarborg biedt en in aanmerking komt voor een woonvergunning (vgl. artikel 7:269 lid 2, aanhef en onder a en d, BW) en dat, nu onbetwist is dat meermalen huurachterstanden zijn ontstaan – waaronder in 2005 een huurachterstand van € 1.039,80 – de vordering van De Kombinatie voor toewijzing in aanmerking komt.
4.3 [appellant] heeft in hoger beroep met betrekking tot het eerste punt (voldoende financiële waarborg) aangevoerd dat hij in eerste aanleg ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld tot bewijslevering terzake en heeft wederom bewijs aangeboden. Met betrekking tot zijn inkomenssituatie heeft hij een kopie van een vermindering inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2005 d.d. 20 februari 2007 en een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2006 in het geding gebracht. Daaraan heeft hij de stelling toegevoegd dat hiermee vaststaat dat hij voldoende financiële waarborg biedt voor de (tijdige) betaling van de huurpenningen. Ten slotte heeft hij gesteld dat hij de huurpenningen altijd tijdig aan de kinderen van [B.] en [A.] heeft betaald, dat dezen kennelijk incidenteel die penningen niet tijdig hebben doorbetaald, dat hij de huurachterstand van € 1.039,80 heeft ingelopen en vervolgens de huurpenningen steeds correct en tijdig heeft voldaan.
4.4 Het hof is van oordeel dat [appellant] aldus – anders dan, gelet op hetgeen door De Kombinatie werd aangevoerd, van hem had mogen worden verwacht – zijn (bij wege van verweer) aangevoerde stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat die stellingen als onvoldoende gemotiveerd moeten worden gepasseerd en aan bewijslevering derhalve niet meer wordt toegekomen. Mede omdat de kantonrechter in zijn bestreden vonnis van 31 januari 2007 uitdrukkelijk (in rov. 8) had overwogen dat [appellant] – ondanks het verzoek van De Kombinatie om informatie – had nagelaten te onderbouwen dat hij wel voldoende financiële waarborg biedt en in aanmerking komt voor een woonvergunning, had van [appellant] in elk geval in hoger beroep mogen worden verwacht dat hij, vergezeld van bewijsstukken in de vorm van loon- of uitkeringsspecificaties, precieze opgave had gedaan van zijn huidige inkomen en, wederom vergezeld van bewijsstukken, van zijn vaste lasten en eventuele schulden, zodat in beginsel een helder beeld had kunnen worden verkregen omtrent zijn financiële gegoedheid. De door [appellant] in appel overgelegde brief van de belastingdienst van 20 februari 2007 aangaande zijn aangifte over het jaar 2005, en de toelichting bij zijn aangifte over het jaar 2006, zijn daartoe onvoldoende. Daar komt nog bij dat [appellant] niet heeft betwist dat meermalen huurachterstanden zijn ontstaan, waaronder in 2005 een huurachterstand van € 1.039,80.
4.5 [appellant] heeft in hoger beroep met betrekking tot het tweede punt (woonvergunning) uitsluitend gesteld dat hij uitdrukkelijk getuigenbewijs dan wel bewijs door alle middelen rechtens, meer speciaal door een daartoe strekkende verklaring, aanbiedt dat hij in aanmerking komt voor een woonvergunning.
4.6 Ook op dit punt oordeelt het hof dat [appellant] aldus – anders dan, gelet op hetgeen door De Kombinatie werd aangevoerd, van hem had mogen worden verwacht – zijn (bij wege van verweer) aangevoerde (blote) stelling niet heeft onderbouwd, zodat die stelling als onvoldoende gemotiveerd moet worden gepasseerd en het hof aan bewijslevering derhalve niet meer toekomt. Met name had van [appellant] – in het licht van hetgeen de kantonrechter in zijn onder 4.4 genoemde vonnis op dit punt had overwogen – mogen worden verwacht dat hij, vergezeld van bewijsstukken, had uiteengezet wat de vereisten waren om in aanmerking te komen voor een woonvergunning en dat en waarom hij aan die vereisten voldeed, zodat in beginsel had kunnen worden beoordeeld of hij in aanmerking zou komen voor een woonvergunning.
4.7 Daaraan moet nog het volgende, zwaarwegende punt worden toegevoegd. In eerste aanleg heeft De Kombinatie mede aangevoerd dat zij als sociale verhuurster de wettelijke (en statutaire) taak heeft om haar woningen op rechtvaardige en evenwichtige wijze te verdelen onder personen die daarin zelf moeilijk (of niet) kunnen voorzien. Zij heeft daaraan toegevoegd dat in de gemeente [plaats] de behoefte aan sociale huurwoningen groot is, dat voor de onderhavige woning lange wachttijden gelden en dat haar woonruimteverdelingbeleid thans dreigt te worden doorkruist nu [appellant] in de woning verblijft, terwijl er vele woningzoekenden zijn die in beduidend meerdere mate dan [appellant] aanspraak kunnen maken op de woning. Voorts heeft De Kombinatie in dit verband gesteld dat [appellant] door het sluiten van een onderhuurovereenkomst heeft bewerkstelligd dat hij buiten de spelregels om kon voordringen ten koste van andere woningzoekenden die al veel langer op een woning wachten, dat een dergelijke handelwijze in strijd is met de belangen van De Kombinatie – daarin bestaande dat zij de beschikbare woningen op rechtvaardige wijze verdeelt onder de woningzoekenden wier belangen zij als toegelaten instelling behartigt – en dat in verband hiermee niet van De Kombinatie kan worden gevergd dat zij de onderhuurovereenkomst voortzet. Hiertegenover heeft [appellant] slechts aangevoerd dat niet kan worden ontkend dat hij, “gelet op deze zeer lange duur van inschrijving tot die groep behoort die vanwege dit tijdsverloop thans aanspraak kan maken op een sociale huurwoning zoals de onderhavige”, en heeft hij voorts “ontkend” dat hetgeen De Kombinatie heeft opgemerkt op dit punt zou kunnen vallen onder de in artikel 7:269 lid 2 sub c BW bedoelde grond, “gezien de omstandigheden waarin hij zelf verkeerde en nog steeds verkeert”. Gelet op (ook) deze weinig gemotiveerde betwisting van de (wel onderbouwde) stellingen van De Kombinatie oordeelt het hof dat ook de in genoemde bepaling bedoelde belangenafweging meebrengt dat van De Kombinatie niet kan worden gevergd dat zij de huur met [appellant] voortzet.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat voldoende grond bestaat te bepalen dat de huur zal eindigen krachtens het bepaalde in artikel 7:269 lid 2 BW.
4.9 Nu [appellant] voor het overige geen stellingen heeft geponeerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, moet zijn bewijsaanbod als niet terzake dienend worden gepasseerd.
5 De slotsom
Het principaal appel faalt, zodat het voorwaardelijk incidenteel appel buiten bespreking kan blijven. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in het principaal appel.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal appel
6.1 bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 31 januari 2007 en 18 april 2007;
6.2 veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Kombinatie begroot op € 632,- voor salaris procureur en op € 251,- voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, H. Wammes en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2008.