arrestnummer:
parketnummer: 23-003215-07
datum uitspraak: 24 december 2008
(Promis)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 mei 2007 in de strafzaak onder parketnummer 15-800076-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsverweer
Door de raadsman is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij voert daartoe aan dat geen verband kan worden gelegd tussen de verdachte en de rugzak met cocaïne die in een bagagekluis werd aangetroffen omdat de verdachte ontkent dat de bon die op de genoemde kluis betrekking heeft en die bij hem werd aangetroffen van hem is.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Op 21 januari 2007 omstreeks 14.10 uur te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zien [A], douaneambtenaar en buitengewoon opsporingsambtenaar en [B], wachtermeester der Koninklijke Marechaussee, de verdachte plaatsnemen bij de McDonalds, in de Terminal 3 Lounge. Zij zien dat de verdachte een groen paspoort voor zich op de tafel heeft neergelegd en in het bezit is van een vliegticket. Douaneambtenaar [A] ziet dat de verdachte in zijn linkerhand een bonnetje heeft. Dit bonnetje legt de verdachte voor zich op de tafel. Door zijn kennis en ervaring met de logistieke processen van de luchthaven Schiphol herkent [A] het bonnetje als een bon van een bagagekluis. Uit kennis en ervaring is de douaneambtenaren bekend dat drugskoeriers stukken handbagage in bagagekluizen deponeren, zodat deze bagagestukken, met als inhoud verdovende middelen, door zogenaamde afhalers uit de bagagekluizen worden gehaald om zodoende de douanecontroles te omzeilen.1
De douaneambtenaren besluiten de verdachte te observeren. Zij zien dat de verdachte zich naar een andere zitplaats aan een ander tafeltje begeeft.
De douaneambtenaren zien dat de verdachte bij het verplaatsen naar de andere tafel in zijn hand een Mexicaans paspoort, een hoeveelheid vliegtickets en een bagagelockerbonnetje heeft.2
De douaneambtenaren hebben besloten een nadere controle in te stellen. De verdachte overhandigt desgevraagd een Mexicaans paspoort met daarin een goed gelijkende pasfoto. Uit het paspoort blijkt dat de verdachte is genaamd: [verdachte]. Desgevraagd overhandigt de verdachte aan de douaneambtenaren voorts een vliegticket. Uit dat vliegticket blijkt dat de verdachte zojuist was aangekomen uit Mexico City met de vlucht KL0686 en via Amsterdam op reis is naar Brussel. Uit het vliegticket kunnen de douaneambtenaren opmaken dat het op de dag van vertrek was afgegeven en het vliegticket contant was betaald.2
Desgevraagd overhandigt de verdachte aan de douaneambtenaren een claimtag afgegeven op zijn naam, waaruit de douaneambtenaren kunnen opmaken dat de verdachte in het bezit was van één stuks ruimbagage van negen kilogram.3
Tussen de vliegtickets die de verdachte aan de douaneambtenaren overhandigt, treffen zij een bagagelockerbonnetje aan. Het bonnetje was afgegeven op 21 januari 2007 om 14.03 uur voor de bagagelocker zuil 805 kluis 10.4
Douaneambtenaren [X] en [Y] zijn op 21 januari 2007 om 14.50 uur op verzoek van [A] en [B] met het bij de verdachte aangetroffen bagagelockerbonnetje naar de bijbehorende bagagekluis gegaan om deze aan een douanecontrole te onderwerpen. Deze douaneambtenaren zijn naar bagagekluiszuil 805 gegaan en zij hebben de bon met de barcode voor de lezer van de zuil gehouden. Kluis 10 van de bagagelockerzuil opende zich en de douaneambtenaren zagen dat zich in de kluis een rugzak bevond.5 Toen de rugzak werd geopend zat onder de kleding in die rugzak een pakket met bruin omwikkeld tape. Uit kennis en ervaring weten de douaneambtenaren dat het om een zogenaamde kilopakket ging met vermoedelijk cocaïne.5 De rugzak hebben de douaneambtenaren overhandigd aan hun collega’s [A] en [B].5
Naar aanleiding van deze bevindingen is de verdachte aangehouden om 15.00 uur ter zake van de vermoedelijke overtreding van artikel 2 ABCD van de Opiumwet.6
Nader onderzoek aan de rugzak leverde in totaal acht met bruine tape omwikkelde pakketten op. Na verwijdering van de verpakkingslagen troffen de douaneambtenaren [A] en [B] een witte stof aan welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Het netto totaalgewicht van de witte stof is vastgesteld op 8.086,7 gram. Douaneambtenaar [B] heeft de aangetroffen stof, uit alle pakketten, met van rijkswege verstrekte en daartoe bestemde testsets getest en hij zeg dat bij de testsets een positieve kleurreactie optrad, zodat de aanwezigheid van cocaïne mocht worden aangenomen. [B] heeft twee representatieve monsters genomen van de aangetroffen stof en die zijn ter analyse overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut. De monsterneming is ingeschreven onder nummer: 07-004767 A en B.7
Door de deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut zijn de monsters met kenmerk PL278C/07-004767 en betrekking hebbende op de verdachte [verdachte], onderzocht door middel van kleurreacties en gaschromatografie/massaspectormetrie en de conclusie van de deskundige is dat beide monsters A en B cocaïne bevatten.8
Het hof acht de bevindingen van de douaneambtenaren [A] en [B] betrouwbaar, ook omdat de inhoud van die bevindingen verankering vindt in hetgeen door de verdachte omtrent de toedracht is verklaard en omdat de bevindingen met betrekking tot het bagagekluisbonnetje bevestiging vindt in hetgeen door de douaneambtenaren [X] en [Y] is verklaard.
Het hof acht bewezen dat de verdachte de in de rugtas bevindende cocaïne voorhanden heeft gehad, omdat hij in het bezit was van het bagagekluisbonnetje, zijnde de sleutel tot de bijbehorende bagagelocker waarin de rugzak zich bevond. Het standpunt van de verdachte dat hij onbewust heeft gespeeld met een toevallig zich op zijn tafel bevindend papiertje wordt door de bovenstaande bevindingen weerlegd. De verdachte handelde met betrekking tot het bonnetje op een wijze die niet anders kan betekenen dan dat hij bewust het bonnetje bij zich had. Het toevallige bezit van het bagagelockerbonnetje is te minder aannemelijk gelet op de korte tijdsspanne tussen het afgeven van het bonnetje en het waarnemen van het bonnetje in de handen van de verdachte, en de omstandigheid dat de bon niet ontwaard was: het toevallig aantreffen van een kluisbon die enkele minuten tevoren is afgegeven en betrekking heeft op een gesloten kluis is hoogst onaannemelijk.
Uit al het vorenstaande volgt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 januari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8086,7 gram, van een materiaal bevattende cocaïne
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot zesendertig maanden gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en verbeurdverklaring van een aantal inbeslaggenomen goederen en eveneens de onttrekking aan het verkeer van een ander aantal inbeslaggenomen goederen.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregelen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijk voorhanden hebben van ongeveer acht kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen die het gebruiken een zeer schadelijke stof. Voornoemde hoeveelheid is van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Behalve voor de gezondheid van de gebruikers is cocaïne ook bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 november 2008 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden tot afwijking van de straf die door de rechtbank is opgelegd, welke in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen geldbedragen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die geldbedragen is begaan of voorbereid.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Rugzak Kl: blauw, Nicksclub 48
- 6.00 STK T-shirt
- 1.00 STK Vest .
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Instapkaart, KLM/Northwest
- 1.00 STk Vliegticket KLM/Northwest
- 1.00 STK Instapkaart KLM
- 1.00 STK Label, KLM bagage
- 1.00 STK Bon, kluis .
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten:
- Geld Nederlands, 1000 euro
- Geld Nederlands, 100 euro
- Geld Nederlands, 250 euro
- Geld Nederlands, 100 euro .
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STk Diverse, telefoonklapper
- 6.00 STk Notitie en memo
- 1.00 STK Diverse, INM 76135593 obligaties
- 1.00 STK Telefoontoestel Kl: blauw, Motorola c116
- 1.00 STK Diverse, simkaart
- 1.00 STK Notitie en memo .
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. B.R. Koenders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2008.
Mr. Hoekstra is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Een Proces-verbaal met nummer PL278C/07-004767 van 21 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [A] en [B], dossieronderdeel 2.2, pagina’s 1-2.
2 Een Proces-verbaal met nummer PL278C/07-004767 van 21 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [A] en [B], dossieronderdeel 2.2, pagina 2.
3 Een Proces-verbaal met nummer PL278C/07-004767 van 21 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [A] en [B], dossieronderdeel 2.2, pagina 3, eerste alinea.
4 Een Proces-verbaal met nummer PL278C/07-004767 van 21 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [A] en [B], dossieronderdeel 2.2, pagina 3, tweede alinea.
5 Een Proces-verbaal met nummer PL278C/07-004767 van 21 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [X] en [Y], dossieronderdeel 2.3, pagina 1.
6 Een Proces-verbaal met nummer PL278C/07-004767 van 21 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [A] en [B], dossieronderdeel 2.2, pagina 3.
7 Een Proces-verbaal met nummer PL278C/07-004767 van 21 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [B] en [M], dossieronderdeel 2.7, pagina’s 1-2.
8 Een deskundigenrapport met zaaknummer 2007.01.22.135 en kenmerk PL278C/07-004767 van 2 februari 2007, opgemaakt door A.G.A. Spong, op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte.