ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6372

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.037/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Stichting Bureau Jeugdzorg tegen afwijzing verzoek ontheffing ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep van Stichting Bureau Jeugdzorg (BJAA) tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De kinderrechter had op 20 februari 2008 het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind afgewezen. BJAA, als belanghebbende, stelde dat zij gerechtigd was om in hoger beroep te komen. Het hof oordeelde echter dat BJAA niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 1:267 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat ontheffing van het ouderlijk gezag alleen kan worden verzocht door de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie, en niet door een gezinsvoogdijinstelling zoals BJAA. Tijdens de zitting verklaarde de Raad dat zij berustte in de afwijzing van het verzoek, omdat de onderbouwing van het verzoek 'te kort door de bocht' was. Het hof concludeerde dat BJAA geen rechtstreeks belang had bij het verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag, aangezien hun rol beperkt was tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van het kind. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag kan worden ingediend en de rol van de betrokken instanties in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 18 augustus 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
STICHTING BUREAU JEUGDZORG,
AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. G.Th. Offreins.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk BJAA en de moeder genoemd.
1.2. BJAA is op 16 mei 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 februari 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk […].
1.3. De moeder heeft op 2 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 18 augustus 2008 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
• mevrouw T. van Vliet, mevrouw S. Kogel en de heer M. Chang namens BJAA;
• de procureur van de moeder;
• mevrouw T.P. Noordermeer namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad) en;
• […] (hierna: de pleegouder).
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Uit de relatie van de moeder met […] is in 2003 geboren […] (hierna: de minderjarige). De moeder is op […] gehuwd met […]. Bij beschikking van 20 juni 2007 van de rechtbank te Amsterdam is de echtscheiding tussen hen uitgesproken en is de moeder belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
2.2. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 17 oktober 2003 is de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en is een machtiging tot haar uithuisplaatsing verleend voor verblijf in een crisispleeggezin, dat met ingang van 29 oktober 2004 is gekenmerkt als een perspectiefbiedend pleeggezin. Bij twee beschikkingen van de kinderrechter van 6 januari 2004 is de definitieve ondertoezichtstelling van de minderjarige uitgesproken voor de duur van een jaar en is een machtiging tot haar uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden afgegeven. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn vervolgens telkens verlengd.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de Raad tot ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag over de minderjarige, met benoeming van BJAA tot voogdes, afgewezen.
3.2. BJAA verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de Raad alsnog toe te wijzen.
3.3. De moeder verzoekt het verzoek van BJAA af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De ontvankelijkheid in het hoger beroep
4.1. Het hof zal BJAA niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, gelet op het navolgende. Krachtens het bepaalde in artikel 1:267 Burgerlijk Wetboek (BW) kan ontheffing van het ouderlijk gezag slechts worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of van het openbaar ministerie en derhalve niet op verzoek van een gezinsvoogdij instelling. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de Raad verklaard na intern multidisciplinair overleg te berusten in de bestreden beschikking, omdat de Raad achteraf bezien zijn onderbouwing in het inleidend verzoek ‘te kort door de bocht’ vindt. Dit betekent overigens niet, aldus de Raad, dat er een eind dient te komen aan de uithuisplaatsing, wel dat er meer overleg tussen BJAA en de moeder zou moeten komen.
Geconstateerd kan dan ook worden dat er geen sprake is van een machtiging door de Raad aan BJAA tot het instellen van hoger beroep.
4.2. BJAA stelt dat zij in de onderhavige zaak als belanghebbende geldt en derhalve gerechtigd is tot het instellen van hoger beroep. Onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Voorts geldt dat voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen moet worden afgeleid wie tot belanghebbenden is te rekenen.
Het hof is van oordeel dat BJAA in een zaak als de onderhavige, waarbij de ontheffing van het gezag aan de orde is die BJAA gelet op het bepaalde in artikel 1:267 BW niet kan verzoeken, het verzoek niet rechtstreeks betrekking heeft op rechten of verplichtingen van BJAA. In zaken als de onderhavige heeft een stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt slechts een afgeleid belang als verantwoordelijke voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Deze uitvoering vindt plaats in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel die naar zijn aard niet op de beëindiging van het gezag is gericht. BJAA kan dan ook niet in hoger beroep komen van het afgewezen verzoek tot ontheffing.
4.3. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart BJAA niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, A.L. Diender en S.F.M. Wortmann in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2008.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door de oudste raadsheer.