ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.010.753/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot afgifte van bescheiden in hoger beroep

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brederijn B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, waarin een incidentele vordering tot afgifte van bescheiden was afgewezen. De rechtbank had op 16 april 2008 in een tussenvonnis beslist dat de vordering van Brederijn, die was gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet kon worden toegewezen. Brederijn had in het hoger beroep één grief opgeworpen en verzocht om vernietiging van het vonnis, met de eis dat de vordering alsnog zou worden toegewezen.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het bestreden vonnis een tussenvonnis betreft, waartegen op grond van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep openstaat. Het hof heeft daarbij gewezen op eerdere arresten waarin tussentijds hoger beroep wel werd toegestaan, maar in dit geval was de incidentele vordering afgewezen. Het hof oordeelde dat het niet openstellen van tussentijds hoger beroep in dit geval geen onherstelbare gevolgen voor de gedaagde partijen met zich meebracht, aangezien Brederijn ervoor had gekozen om de vordering in een incident in te stellen.

De slotsom was dat Brederijn niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep en dat zij in de proceskosten werd verwezen. Het arrest is op 30 september 2008 uitgesproken door de rolraadsheer in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREDERIJN B.V.,
gevestigd te Culemborg,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer (te Amsterdam),
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORTEX MEDICAL GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
niet verschenen.
Partijen worden hierna (ook) Brederijn en Cortex cs genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 11 juli 2008 is Brederijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector civiel (hierna: de rechtbank) van 16 april 2008, in deze zaak onder rolnummer 391132/HA ZA 08-543 gewezen tussen haar als eiseres in incident en Cortex cs als gedaagden in incident.
1.2 Tegen Cortex cs is verstek verleend.
1.3 Brederijn heeft één grief opgeworpen, bewijs aangeboden, en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Brederijn, opgeworpen in incident in eerste aanleg, alsnog zal toewijzen met veroordeling van Cortex cs in de kosten van beide instanties.
1.4 Brederijn heeft arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij dagvaarding van 5 februari 2008 heeft Brederijn Cortex cs gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam ter zake van een door Brederijn gepretendeerde geldvordering. Zij stelt daartoe dat Cortex cs inbreuk heeft gemaakt op het in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst opgenomen relatiebeding. Bij genoemde inleidende dagvaarding heeft Brederijn bij wijze van incidentele vordering op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) veroordeling van Cortex cs gevorderd tot afgifte van afschriften van een aantal in de dagvaarding genoemde bescheiden. Tegen Cortex cs is verstek verleend.
2.2 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering ex artikel 843a Rv afgewezen en Brederijn veroordeeld in de kosten. In de hoofdzaak werd de zaak naar de rol verwezen.
2.3. Het vonnis waarvan beroep is een tussenvonnis, omdat daarbij (uitsluitend) een beslissing in een incident is gegeven. Dat het hier een vordering betreft die ook in een zelfstandige procedure had kunnen worden ingesteld maakt dat niet anders. Ten opzichte van de hoofdzaak, waarin bij het desbetreffende dictum geen eindbeslissing over enig deel van het gevorderde is gegeven, gaat het immers om een tussengeschil. Om die reden staat van het bestreden vonnis, nu de rechtbank niet anders heeft bepaald, op grond van art. 337 lid 2 Rv geen hoger beroep open.
Het hof is zich ervan bewust dat het in vergelijkbare gevallen, bij arresten van 9 november 2006 (rolnummer 1344/04) en 29 maart 2007 (rolnummer 1169/04), de desbetreffende appellanten wèl in hun tussentijds hoger beroep ontvankelijk heeft geacht. In die gevallen had de rechtbank echter, – anders dan in het onderhavige geval, de incidentele vordering ex art. 843a Rv toegewezen. Het niet openstellen van tussentijds hoger beroep zou dan tot onherstelbare – en daarmee onaanvaardbaar te achten - gevolgen voor de gedaagde partijen hebben kunnen leiden, hetgeen temeer klemt omdat niet zíj maar de eisende partijen ervoor hadden gekozen hun vordering in een incident in te stellen.
In het thans voorliggende geval, waarin de incidentele vordering is afgewezen, bestaat er geen aanleiding af te wijken van de regel dat van een tussenvonnis geen tussentijds hoger beroep openstaat. Brederijn dient de (processuele) gevolgen te aanvaarden van het feit dat zij ervoor heeft gekozen de onderhavige vordering niet in een zelfstandige procedure maar in een incident in te stellen.
De slotsom is dan ook dat Brederijn niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart Brederijn niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwijst Brederijn in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van Cortex cs gevallen op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en W.J.J. Los en in het openbaar op 30 september 2008 uitgesproken door de rolraadsheer.