GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P07/00858 en P07/00859
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
[X] te [B],
belanghebbende,
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 17 september 2007 in de zaken met kenmerk AWB 06/8244 en 06/10314 in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst Centrale administratie Apeldoorn,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 maart 2006 aan belanghebbende onder nummer 672.84.863.Y.5.90001 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 17 februari 2005 tot en met 16 februari 2006 opgelegd ten bedrage van € 1.601. Tegelijkertijd met de naheffingsaanslag is bij beschikking een boete van € 1.601 opgelegd.
1.2. Tevens heeft de inspecteur met dagtekening 26 mei 2006 aan belanghebbende onder nummer 672.84.863.Y.6 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 17 februari 2006 tot en met 16 mei 2006 opgelegd ten bedrage van € 258.
1.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 7 juni 2006 de naheffingsaanslag, bekend onder nummer 672.84.863.Y.5.90001, alsmede de tegelijkertijd vastgestelde boetebeschikking gehandhaafd. Tevens heeft de inspecteur nadat daartegen bezwaar is gemaakt, bij uitspraak van 14 augustus 2006 de naheffingsaanslag, bekend onder nummer 672.84.863.Y.6, gehandhaafd.
1.4. Bij uitspraken van 17 september 2007, verzonden op 20 september 2006, heeft de rechtbank het door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen die uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 31 oktober 2007, welk beroepschrift ook is ingekomen op 31 oktober 2007.
1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2008. Aldaar zijn toen verschenen namens belanghebbende [X] alsmede namens de inspecteur [de inspecteur]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.1.1. Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie vanaf 17 februari 2003 tot 26 juni 2006 houder geweest van een motorrijtuig van het merk Mercedes, met kenteken
[XX-XX-XX] (hierna: het motorrijtuig), welk motorrijtuig als bestelauto was geregistreerd. Het kentekenbewijs deel I is afgegeven op 17 februari 2003.
2.1.2. Belanghebbende heeft over het tijdvak van de naheffingsaanslag bekend onder nummer 672.84.863.Y.5.90001, voor het onder 2.1.1. vermelde motorrijtuig, belasting op aangifte voldaan naar het zogeheten bestelautotarief.
2.1.3. Op 14 december 2005 om 13.13 uur is door [Y] en [Z], ambtenaren van de Belastingdienst, bij een visuele controle met betrekking tot het onder 2.1.1. vermelde motorrijtuig, het volgende geconstateerd:
“Auto is voorzien van rondom ramen. Ramen zijn donker getint. Auto is wel voorzien van een volledig tussenschot.”
Van de controle is door [Y] en [Z] voornoemd een ambtsedige verklaring opgemaakt op 3 januari 2007 waarin het volgende is opgenomen:
“Tentijde van de controle was de auto voorzien van rondom ramen. Ramen zijn donker getint. De auto is wel voorzien van een volledig schot.”
2.1.4. Naar aanleiding van de controle is door de inspecteur het standpunt ingenomen dat het motorrijtuig ingevolge de bepalingen van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (tekst 2005, hierna: de Wet) als een personenauto moet worden aangemerkt.
2.1.5. Met dagtekening 24 maart 2006 is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd bekend onder nummer 672.84.863.Y.5.90001, naar het verschil tussen het bedrag naar het zogenoemde bestelautotarief en het personenautotarief over de periode 17 februari 2005 tot en met 16 februari 2006, vermeerderd met een boete van 100%.
2.1.6. Met ingang van 26 juni 2006 is het motorrijtuig als personenauto geregistreerd onder kenteken [YY-YY-YY]. Aan belanghebbende is met dagtekening 24 december 2006 een rekening motorrijtuigenbelasting gezonden naar het verschil tussen het bedrag naar het zogenoemde bestelautotarief en het personenautotarief over de periode 17 februari 2006 tot en met 16 mei 2006. De uiterste betaaldatum van de rekening is 7 april 2006. Omdat de rekening op de uiterste betaaldatum niet was betaald is de naheffingsaanslag bekend onder nummer 672.84.863.Y.6 opgelegd.
2.1.7. In het verweerschrift van de inspecteur is opgenomen dat informatie is ingewonnen bij de officiële importeur van Mercedes-Benz automobielen:
“Alle automobielen van de M-klasse worden standaard af-fabriek geleverd in de personenauto uitvoering. Desgewenst kunnen wij dit type aan een klant ook afleveren in een bestelauto uitvoering. Hiertoe gaat de auto eerst naar een bedrijf in Nijkerk om te worden aangepast aan de geldende fiscale wettelijke voorschriften. De achterste zitplaatsen worden verwijderd, een vlakke vloer in laadruimte wordt gecreëerd, het tussenschot wordt geplaatst en de niet toegestane ramen worden vervangen door ondoorzichtige kunststof panelen.”
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of het motorrijtuig ten tijde van de onder 2.1.3. vermelde controle voldeed aan de eisen voor een bestelauto zoals die zijn neergelegd in de Wet. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de onderhavige auto voldeed aan de daartoe in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, ten derde, van de Wet gestelde eisen.
Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat de naheffingsaanslag 672.84.863.Y.6 niet meer in geschil is en dat deze terecht is opgelegd.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
2.3.1. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, en heeft daartoe het volgende overwogen.
“Naheffingsaanslag met aanslagnummer 672.84.863.Y.5.90001
9. Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Wet MRB kan, bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven.
Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Wet MRB wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met laatste tijdvak dat waarin het in het eerste lid van dat artikel bedoelde feit is geconstateerd. Ingevolge artikel 33, derde lid, onderdeel c, van de Wet MRB, wordt, indien blijkt dat de verandering aan het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet was aangebracht, de belasting over dat gedeelte niet nageheven.
10. Nu niet is gebleken dat het motorrijtuig op enig moment in tijdvak 17 februari 2005 tot en met 16 februari 2006 wel voldeed aan de inrichtingseisen, is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd.
Naheffingsaanslag met aanslagnummer 672.84.863.Y.6
11. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet MRB is aan eiser een “Rekening Motorrijtuigenbelasting wijziging gegevens” gezonden, omdat op de controledatum 14 december 2005 is gebleken dat het motorrijtuig niet voldeed aan de inrichtingseisen voor een bestelauto. Eiser (Hof: belanghebbende) is derhalve niet het tarief verschuldigd voor een bestelauto, maar het tarief van een personenauto. Nu op de uiterste betaaldatum de op de rekening vermelde belasting niet is betaald, is er ingevolge artikel 67c van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) sprake van een verzuim. Op grond van artikel 20 AWR is terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
Boete
12. Ingevolge artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen. Ingevolge paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
13. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval voldeed het motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen voor toepassing van het tarief voor een bestelauto. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent. Schuld en opzet spelen daarbij geen rol. Bijzondere omstandigheden of afwezigheid van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. Deze zijn echter niet gesteld of gebleken, zodat de boete passend en geboden is.”
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.5.1. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, ten derde, van de Wet, in samenhang met artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet, volgt dat - voor zover hier van belang - onder een bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig dat niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.
2.5.2. Belanghebbende stelt dat het niet mogelijk is dat de onderhavige auto op de controledatum is waargenomen met een laadruimte voorzien van ramen. Belanghebbende erkent desgevraagd dat hij het motorrijtuig heeft omgebouwd van bestelauto naar personenauto en heeft voorzien van ramen doch dat dit nog niet het geval was op 14 december 2005.
2.5.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van de constatering niet werd voldaan aan de vereisten voor het bestelauto tarief. De inspecteur voert hiervoor de onder 2.1.3. vermelde visuele controle alsmede de ter zake opgemaakte ambtsedige verklaring aan.
2.5.4. Het Hof acht door de inspecteur voldoende bewezen dat de auto ten tijde van de controle op 14 december 2005 niet aan de wettelijke vereisten voldeed voor het bestelauto tarief. Hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, te weten de enkele niet nader onderbouwde stelling dat de constatering niet kan kloppen, leidt er niet toe dat het Hof reden heeft te twijfelen aan hetgeen door de ambtenaar van de Belastingdienst is geconstateerd. Het Hof acht gelet op de door de inspecteur verstrekte informatie, vermeld onder 2.1.7., aannemelijk dat het motorrijtuig ten tijde van de aanschaf voldeed aan de eisen van een bestelauto en nadien, in ieder geval voor het tijdstip van de controle, is voorzien van rondom doorzichtige ramen. Dit brengt mee dat niet is voldaan aan de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet gestelde eisen. Het motorrijtuig dient derhalve voor de heffing van motorrijtuigenbelasting te worden aangemerkt als een personenauto en niet als een bestelauto.
2.5.5. Er is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De inspecteur heeft een boete opgelegd van 100%. Deze boete is niet in strijd met enige wettelijke regeling dan wel enig beginsel van behoorlijk bestuur. Ook overigens acht het Hof de boete passend en geboden.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van één der partijen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, A. Bijlsma en U.E. Tromp, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van G.W. Backer, griffier. De beslissing is op 3 november 2008 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.