ECLI:NL:GHAMS:2008:BG1026
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Huurder tegen De erfgenamen: Beoordeling van de rechtsopvolging en de ontbinding van de huurovereenkomst na overlijden verhuurster
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een kort geding tussen Huurder en de erfgenamen van de overleden verhuurster. De Huurder was in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de erfgenamen als eisers in conventie en de Huurder als gedaagde in conventie waren betrokken. De Huurder had grieven ingediend tegen het vonnis en verzocht om vernietiging van het vonnis, terwijl de erfgenamen hun vorderingen handhaafden.
De kern van het geschil draaide om de vraag of een verstekvonnis, dat was verkregen op naam van de overleden verhuurster, kon leiden tot de ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof oordeelde dat de erfgenamen, die gezamenlijk eigenaar waren van de woning na het overlijden van de verhuurster, niet konden terugvallen op het verstekvonnis dat was verkregen terwijl de verhuurster al overleden was. Het hof concludeerde dat de rechtsopvolging onder algemene titel had plaatsgevonden en dat de erfgenamen geen rechten konden ontlenen aan het vonnis van de kantonrechter.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen en wees de vordering van de erfgenamen af. De kosten van het geding in conventie werden aan de erfgenamen opgelegd. Het vonnis in reconventie werd bekrachtigd, waarbij de erfgenamen ook de kosten van het hoger beroep moesten dragen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende gronden waren om de Huurder tot ontruiming te veroordelen, en dat de vorderingen van de erfgenamen niet konden worden toegewezen.