27 mei 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.004.309
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. C. Sjenitzer,
de naamloze vennootschap Fortis Bank (Nederland) N.V.,
gevestigd te Rotterdam, kantoorhoudend te Utrecht,
geïntimeerde,
procureur: mr. R.J.G. Abeln.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 21 september 2007 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht in kort geding tussen appellanten (hierna ook te noemen: [appellanten]) als eisers en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Fortis) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] hebben bij exploot van 3 oktober 2007 Fortis aangezegd van voornoemd vonnis van 21 september 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Fortis voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en bewijs aangeboden. Zij hebben gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering(en) van [appellanten] in eerste aanleg (alsnog) zal toewijzen en Fortis zal veroordelen in de kosten van beide instanties, een en ander zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Fortis de grieven bestreden en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de grieven ongegrond zal verklaren en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van [bedoeld zal zijn:] het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In deze kort gedingprocedure hebben [appellanten] gevorderd dat Fortis coderingen in het Informatiesysteem van het Bureau Krediet Registratie (BKR) verwijdert. Deze coderingen had Fortis in het systeem doen opnemen in verband met achterstanden die waren ontstaan in de betalingen die [appellanten] aan Fortis verschuldigd waren uit hoofde van de door Fortis aan [appellanten] verstrekte hypothecaire geldleningen. De voorzieningenrechter heeft het gevorderde afgewezen.
4.2 Grief 1 klaagt over de overweging van de voorzieningenrechter onder 4.4 dat niet aannemelijk is geworden dat Fortis zich op enigerlei wijze verplicht heeft om enige actie te ondernemen ten aanzien van de BKR coderingen voordat zij betaling zou hebben ontvangen. De grief faalt omdat ook uit de stellingen van [appellanten] niet blijkt dat Fortis ooit heeft aangegeven bereid te zijn om voorafgaand aan betaling door [appellanten] enige actie te ondernemen ten aanzien van de BKR coderingen. [appellanten] hebben ook niet bestreden de vaststelling van de voorzieningenrechter (onder 4.2 en 4.3) dat Fortis – naar het hof begrijpt als deelnemer bij de stichting BKR – ingevolge het tussen deze stichting en Fortis geldende Algemeen Reglement van het BKR verplicht was de melding van betalingsachterstand in stand te laten totdat die achterstand ongedaan zou zijn gemaakt. Voor zover [appellanten] stellen dat het aan Fortis te wijten is dat de aflossing van het krediet niet kon plaatsvinden doordat Fortis ook na betaling niet – zoals door haar wel is toegezegd – bereid zou zijn de coderingen te verwijderen (maar slechts te herstellen), moet ook dit bezwaar worden verworpen. Uit de – in hoger beroep niet bestreden – overwegingen van de voorzieningenrechter over het Algemeen Reglement blijkt dat het verwijderen van de geregistreerde achterstand door Fortis niet mogelijk is, en dat Fortis tot niet meer in staat is dan het doen van een hersteld-melding, nadat zij betaling zou hebben ontvangen. Voorts heeft de voorzieningenrechter – eveneens in hoger beroep niet bestreden – overwogen dat waar van de kant van Fortis werd gesproken over het ‘verwijderen’ van coderingen, sprake was van een vergissing. Nu [appellanten] zich gewend hadden tot een hypotheekverschaffer ELQ die zich – naar Fortis onweersproken heeft aangevoerd – specialiseerde op het verstrekken van leningen aan personen met een BKR-registratie, en ook de kennelijk voor haar optredende hypotheekbemiddelaar HypoScout Advies B.V. bij herhaling heeft aangegeven goed bekend te zijn met het systeem van kredietregistratie, kan reeds op die grond een dergelijke – kenbare – vergissing niet aan Fortis worden tegengeworpen. Overigens is het ELQ geweest die als voorwaarde heeft gesteld de verwijdering van de coderingen.
4.3 In hun toelichting op grief 3 hebben [appellanten] aangegeven dat Fortis wel in staat zou zijn coderingen te (doen) verwijderen. Met name zou in dit geval verwijdering mogelijk zijn wanneer ‘als reden het herstellen van een eerdere vergissing [wordt] opgegeven’, nu ‘ook de eerste melding niet volgens de regels [was] gegaan’. Deze grief moet worden verworpen omdat zij – tegen de achtergrond van hetgeen reeds is overwogen omtrent het Algemeen Reglement en de daaruit voortvloeiende (on)mogelijkheden – onvoldoende onderbouwd is, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag op welke ‘vergissing’ [appellanten] doelen. Voor zover [appellanten] bedoeld hebben te stellen dat die vergissing erin schuilt dat Fortis de opgetreden achterstand gedurende langere tijd in stand heeft gelaten zonder de bedoelde melding te doen, kan dit niet leiden tot een verplichting van Fortis tot het geheel (doen) verwijderen van die melding, zeker niet als die achterstand nog niet ongedaan gemaakt is.
4.4 Met grief 2 onderbouwen [appellanten] kennelijk het belang van hun beoogde hypotheekverschaffer ELQ, met het betoog dat een hersteld-melding na de beoogde betalingen aan Fortis niet zou volstaan, omdat het door te verkopen hypothecair krediet dan nog steeds niet te kwalificeren is als een ‘gegoede hypotheek’. Daarmee miskennen [appellanten] echter de realiteit dat zij een hypothecair krediet hebben gesloten bij Fortis en dat zij niet voldaan hebben aan de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, zodat zij op die grond en overeenkomstig het Algemeen Reglement in het Informatiesysteem van het BKR zijn opgenomen.
4.5 Grief 4 heeft geen zelfstandige onderbouwing, zodat zij geen bespreking behoeft.
4.6 Voor zover [appellanten] beoogd hebben (ook) in hun appeldagvaarding een grief tegen het bestreden vonnis formuleren, moet die grief worden verworpen, reeds omdat zij niet (begrijpelijk) is onderbouwd.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht van 21 september 2007;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Fortis begroot op € 894,-- voor salaris van de procureur en op € 300,-- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Van den Brink en Knottnerus en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2008.