ECLI:NL:GHAMS:2008:BF7439
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep kort geding
- M. Smeeïng-van Hees
- A. Groen
- J. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Weigering van instemming met buitengerechtelijk akkoord door schuldeiser in kort geding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 januari 2008 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen RBS (RD Europe) B.V. en twee geïntimeerden. RBS had in eerste aanleg een verzoek gedaan om instemming met een buitengerechtelijk akkoord dat door de schuldenaren was aangeboden. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat RBS schriftelijk moest instemmen met het betalingsvoorstel van de schuldenaren, maar RBS ging hiertegen in hoger beroep.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden aan de zijde van de schuldenaren beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet van zodanig bijzondere aard zijn dat RBS niet tot weigering van instemming met het akkoord had kunnen komen. Het hof oordeelde dat het belang van de schuldenaren om niet de emotionele belasting van een wettelijke schuldsaneringsregeling te hoeven ondergaan, niet opweegt tegen het belang van RBS bij de waarborgen die de Faillissementswet biedt. RBS had onderbouwd dat de aangeboden regeling gebaseerd was op onjuiste gegevens, met name het feit dat [geïntimeerde sub 1] naast zijn vaste inkomen substantieel bijverdient.
Het hof heeft de vorderingen van de schuldenaren afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. De kosten van het geding zijn voor rekening van de schuldenaren gesteld. Dit arrest benadrukt de terughoudendheid die geboden is bij het toewijzen van vorderingen tot medewerking aan buitengerechtelijke akkoorden, en dat het aan de schuldenaar is om de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen die de schuldeiser zouden verplichten om in te stemmen met een akkoord.