ECLI:NL:GHAMS:2008:BF7388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.003.187
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en wilsgebreken in arbeidsovereenkomst tussen werknemer en Lidl Nederland GmbH

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Lidl Nederland GmbH. [appellant] had op 26 februari 2004 een dienstverband met Lidl voor de duur van zes maanden. Voor het einde van dit dienstverband, op 27 mei 2004, ondertekenden partijen een beëindigingsovereenkomst met als reden 'vertrouwen'. [appellant] stelt echter dat hij niet begreep dat hij door ondertekening instemde met de beëindiging van zijn dienstverband en dat hij onder druk was gezet door zijn leidinggevenden. Lidl daarentegen stelt dat [appellant] betrapt was op diefstal en dat hij zelf heeft gekozen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, waarna Lidl afzag van aangifte.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht, waarin hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte de uiteenzetting van Lidl heeft gevolgd. Hij stelt dat hij onvoldoende in staat was om de gevolgen van de beëindigingsovereenkomst te begrijpen en dat hij niet goed geïnformeerd was over de redenen voor zijn ontslag. Het hof overweegt dat Lidl een samenhangend feitenrelaas heeft gepresenteerd en dat [appellant] onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen om zijn stellingen te onderbouwen. Het hof concludeert dat er geen sprake is van wilsgebreken en dat de beëindigingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 1 april 2008 door de eerste civiele kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

1 april 2008
eerste civiele kamer
zaaknummer 104.003.187
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. L.J.G. Voorn,
tegen:
de vennootschap naar Duits recht
Lidl Nederland GmbH,
gevestigd te Heilbronn, Duitsland,
kantoorhoudende te Huizen, Nederland,
geïntimeerde,
procureur: mr. E.J.M. van Diepen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht, van 1 november 2006, gewezen tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Lidl) als gedaagde; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 15 januari 2007 heeft [appellant] aangezegd van voornoemd vonnis van 1 november 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Lidl voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft onder verwijzing naar voornoemd exploot van 15 januari 2007 gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de oorspronkelijke vordering van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Lidl in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Lidl verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en vier producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering in hoger beroep, althans hem zijn vorderingen zal ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden, met veroordeling van [appellant] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, in de kosten van (het hof leest:) het hoger beroep.
2.4 Ten slotte hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in haar vonnis van 1 november 2006 onder 1 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in de onderhavige zaak – kort gezegd – om het volgende. [appellant] is op 26 februari 2004 een dienstverband met Lidl aangegaan voor de duur van zes maanden. Vóór het einde van het dienstverband – op 27 mei 2004 – hebben [appellant] en Lidl een formulier ondertekend ter beëindiging van het dienstverband. Op het formulier staat aangegeven: "Uit dienst met wederzijds goedvinden", met als reden “vertrouwen”.
[appellant] stelt dat hij niet heeft begrepen dat hij door ondertekening van het formulier instemde met opzegging van het dienstverband. Hij is zowel door de manager als de leidinggevende van Lidl onder druk gezet om het formulier te ondertekenen en is door hen niet gewezen op de voor hem nadelige gevolgen van beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden.
Lidl stelt dat [appellant] betrapt is op diefstal, de diefstal heeft toegegeven en er zelf bewust voor heeft gekozen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, waarna Lidl heeft afgezien van aangifte bij de politie.
4.2 In zijn eerste grief betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de door Lidl gegeven uiteenzetting van de gebeurtenissen die geleid hebben tot ondertekening van de beëindigingsovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat [appellant] de uiteenzetting van Lidl onvoldoende zou hebben weersproken. [appellant] is het daarmee niet eens, omdat hij in zijn conclusie van repliek uitvoering uiteengezet heeft waarom de beëindigingsovereenkomst als gevolg van misbruik van omstandigheden, althans dwaling, tot stand is gekomen. Zo heeft hij aangevoerd dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om te begrijpen wat de overeenkomst inhield, dat hij overstuur en overdonderd was en zich door de manager en de leidinggevende onder druk gezet voelde de beëindigingsovereenkomst te ondertekenen. Verder heeft hij aangevoerd dat hij door Lidl niet in de gelegenheid is gesteld zijn positie te overdenken en niet geïnformeerd is over de voor hem nadelige consequenties van instemming met ontslag met wederzijds goedvinden. Ten slotte is het hem nooit duidelijk geworden wat de werkelijke reden was waarom hij moest vertrekken. Weliswaar werd hem in het gesprek met zijn bazen meegedeeld dat hij gestolen had, maar wat hij zou hebben gestolen en wanneer die diefstal zou hebben plaatsgevonden, is hem niet verteld.
4.3 Het hof overweegt als volgt. Lidl heeft in deze procedure een consequent, samenhangend en door schriftelijke bescheiden ondersteund feitenrelaas gegeven met betrekking tot de omstandigheden die geleid hebben tot de door partijen ondertekende beëindigingsovereenkomst. [appellant] heeft in eerste aanleg ontkend te weten wat de reden voor Lidl was aan te dringen op beëindiging van het dienstverband. In de memorie van grieven stelt [appellant] echter dat “in het eerste gesprek aan [appellant] was gezegd, dat hij gestolen had”. Hieruit volgt dat [appellant] – wat er ook zij van zijn stelling dat de beschuldiging later is “ingetrokken” – wel degelijk op de hoogte was van de door Lidl opgegeven reden voor beëindiging van het dienstverband en tevens dat [appellant] tijd heeft gehad zijn positie te overdenken, nu hij kennelijk ook erkent dat er meer dan één gesprek heeft plaatsgevonden. Indien hij meende dat het sluiten van een beëindigingsovereenkomst met die reden niet in zijn belang was, had hij ervoor kunnen kiezen die overeenkomst niet aan te gaan.
4.4 Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde algemene feiten en omstandigheden in deze context niet tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake was van een van de door [appellant] aangevoerde wilsgebreken. [appellant] heeft tegenover de gedetailleerde feitenlezing van Lidl geen nadere concrete stellingen aangevoerd over de inhoud van de gesprekken die (ook volgens [appellant]) hebben plaatsgevonden en die mogelijk tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zodat de eerste grief niet kan slagen.
4.5 Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, heeft de rechtbank overwogen dat Lidl gemotiveerd heeft betwist dat [appellant] niet is gewezen op de nadelige gevolgen van het ondertekenen van het beëindigingsformulier (met name het verlies van ww-rechten), en dat er door [appellant] op dit punt geen specifiek bewijsaanbod is gedaan. [appellant] kan zich hiermee niet verenigen en biedt in zijn tweede grief aan dat hij als getuige kan worden gehoord omtrent de gang van zaken bij zijn ontslag. Nu het hof hiervóór reeds heeft overwogen dat [appellant] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van zijn stellingen, kan [appellant] ook niet tot het bewijs daarvan worden toegelaten. Het hof komt derhalve niet toe aan het be-wijsaanbod. De tweede grief faalt.
4.6 De derde grief behoeft geen bespreking meer, nu deze reeds afstuit op hetgeen hiervoor is overwogen.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht, van 1 november 2006;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Lidl begroot op € 894,-- voor salaris van de procureur en op € 251,-- voor griffierecht;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Van den Brink en Van Rossum en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2008.