GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 23 september 2008 in de zaak onder nummer 200.004.310/01 NOT van:
[naam]
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
MR. [naam],
notaris te [plaats]
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder te noemen: klaagster, is bij een op 9 april 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Arnhem, verder te noemen de kamer, van 10 maart 2008, waarbij het eerste onderdeel van de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, hierna te noemen: de notaris, ongegrond is verklaard en klaagster in het tweede onderdeel van die klacht niet ontvankelijk is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 10 juni 2008 een verweerschrift met bijlagen ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 augustus 2008. Klaagster en de notaris zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klaagster heeft aangevoerd dat de kamer onder 2.4 ten onrechte heeft vastgesteld dat alle kinderen in 1994 een voorschot hebben ontvangen. In werkelijkheid hebben slechts zeven van de elf erfgenamen een voorschot ontvangen, van wie vijf het hebben gerestitueerd, aldus klaagster. De notaris heeft de juistheid van deze mededeling van klaagster bevestigd, zodat het hof de feiten aldus verbeterd zal lezen. Voor het overige hebben partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij de nalatenschap van haar vader niet heeft afgewikkeld, terwijl hij daarvoor 15 jaar de tijd heeft gehad.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij de financiële administratie en de verantwoording van de nalatenschap op onjuiste en onvolledige wijze heeft afgewikkeld.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klaagster betwist en verweert zich als volgt.
5.2. Ten aanzien van het eerste verwijt heeft de notaris er op gewezen dat hem, toen hij de boedel na 20 november 1992 in behandeling kreeg, al gauw duidelijk werd dat klaagster als executeur niet overweg kon met de tien overige erfgenamen. Er bestond een boedelruzie waarin een patstelling was ontstaan, die de afwikkeling van de boedel in de weg stond. Op diverse manieren heeft de notaris getracht om tot een oplossing te geraken, zeker ten aanzien van de gevoelige post van het grafonderhoud. In overleg met klaagster is aan zeven erfgenamen een voorschot uitgekeerd van fl. 1.500,--, welk voorschot overigens door een aantal erfgenamen weer werd teruggestort.
Na betaling van de boedelschuld is het overblijvende saldo per 1 april 1994 belegd tegen een meer dan gemiddelde rente. De notaris heeft in dat verband naar voren gebracht dat hij graag van de zaak af wilde en bereid was het saldo van de rekening-courant over te maken op een ervenrekening. Klaagster wilde echter de rekening op haar eigen naam stellen. De bank was hiertoe niet bereid omdat dat slechts kan geschieden met algemene instemming van de erfgenamen, die niet werd gegeven. Meermalen heeft de notaris klaagster een brief geschreven waarin hij de situatie heeft uitgelegd.
5.3. Ten aanzien van de financiële afwikkeling van de nalatenschap heeft de notaris betoogd dat hij op 28 februari 1996 aan klaagster een overzicht van de rekening-courant inzake de gereserveerde gelden betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader heeft toegezonden en dat dit overzicht toentertijd door klaagster is ontvangen en haar geen aanleiding heeft gegeven tot enig commentaar.
6.1. Met de kamer is het hof van oordeel dat klaagster niet kan worden ontvangen in het onderdeel met betrekking tot het ondeugdelijk financieel beheer van de notaris over het gehele tijdvak sedert het overlijden van haar vader.
Dit geldt mutatis mutandis ook voor het onderdeel betreffende de afwikkeling van de nalatenschap. Het hof kan slechts oordelen over de periode van drie jaren voorafgaand aan de datum van binnenkomst van de klacht van klaagster bij de kamer, derhalve 28 september 2007 (de kamer heeft abusievelijk de datum van 21 september 2007 in de beslissing opgenomen).
6.2. Aan de orde is dan ook de klacht van klaagster over de werkzaamheden van de notaris met betrekking tot de nalatenschap over het tijdvak ingaande 28 september 2004 en eindigend 28 september 2007. Gebleken is, dat de situatie in dat tijdvak niet anders was dan daarvoor. Na het uitkeren van het voorschot aan de erfgenamen in 1994 heeft er geen verdere afwikkeling van de nalatenschap plaatsgevonden. De correspondentie uit de periode waarover het hof kan oordelen ziet uitsluitend op de in depot staande gelden en het door klaagster gewenste overhevelen daarvan naar een rekening op naam van klaagster. De notaris heeft op dit verzoek meermalen geantwoord dat het geld in een onverdeelde boedel zit en dat hij niet over kan gaan tot storting van het zich onder hem bevindende bedrag naar een door klaagster gewenste rekening zolang daarover onder de erfgenamen geen eensgezindheid bestaat.
Het hof is van oordeel dat een notaris in een situatie als de onderhavige meer kan doen om in de nalatenschap tot een oplossing te geraken, waarbij in het bijzonder valt te denken aan het wijzen op de mogelijkheid om door middel van een civiele procedure tegen de onwillige erfgenamen uit de impasse te geraken. Hoewel niet is gebleken dat de notaris dat in het tijdvak waarover het hof oordeelt heeft gedaan, acht het hof het zeker niet onaannemelijk dat de notaris klaagster in een eerder stadium wel op deze mogelijkheid heeft gewezen. Dit laatste in aanmerking nemende, oordeelt het hof dat het voorgestelde klachtonderdeel ongegrond is.
Voor zover klaagster ook als ondeugdelijk beheer beschouwt het feit dat de notaris declareert voor zijn werkzaamheden in het kader van het beheer van de boedelrekening, is het hof van oordeel dat het de notaris vrijstaat om een nota te sturen voor de door hem in het kader van zijn beheer van de “begrafenisrekening” verrichte werkzaamheden. Geschillen over de hoogte van die nota dienen niet aan het hof, maar aan de ringvoorzitter te worden voorgelegd.
Het hof overweegt in dit verband nog dat ingevolge artikel 55, tweede lid, Wna een geschil over de hoogte van declaraties door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. Het hof kan gelet op het voorgaande een geschil over de hoogte van een declaratie in het algemeen slechts marginaal toetsen .
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht voor zover die ziet op het tijdvak eindigend op 28 september 2004;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en P. Blokland uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 23 september 2008 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
TE ARNHEM
Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem
[naam]
wonende te [plaats],
klaagster,
MR. [naam],
notaris te [plaats]
Partijen zullen hierna klaagster en de notaris worden genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de brief van 21 september 2007 met bijlagen van klaagster, waarin de klacht tegen de notaris is neergelegd
- de brief van 14 november 2007 met bijlagen van de notaris
- de brief van 3 december 2007 van klaagster
- de brief van 15 januari 2008 van de notaris
- de mondelinge behandeling van de klacht op 31 januari 2008.
2.1 Op 20 november 199[A] overleden [naam] de vader van klaagster. Hij liet als erfgenamen na klaagster en haar tien broers en zusters. De erflater heeft bij testament klaagster en haar broer [A] benoemd tot executeurs-testamentair.
2.2 In zijn testament heeft de erflater verder onder meer bepaald dat, indien zijn kinderen, na daartoe door de boedelnotaris te zijn gevraagd, niet binnen één maand een schriftelijke verklaring afgeven dat zij het testament respecteren, het desbetreffende kind in de legitieme wordt gesteld en voorts dat de executeurs-testamentair een bedrag van ƒ 15.000,- uit zijn nalatenschap dienen te reserveren voor het jaarlijks doen lezen van Heilige Missen en het leggen van bloemen op en het verzorgen van zijn graf.
2.3 De notaris heeft de nalatenschap als boedelnotaris in behandeling gekregen. Een aantal erfgenamen heeft niet berust in het testament.
Kenmerk: 07.831/2007/857 - 2 -
2.4 De notaris heeft, na betaling van de boedelschulden, het resterende saldo van de nalatenschap, bestaande uit een onder de erfgenamen te verdelen bedrag van ƒ 17.956,22 en een te reserveren bedrag voor missen en grafonderhoud van ƒ 15.000,-, op zijn bankrekening doen storten. In 1994 heeft de notaris aan ieder van de kinderen een voorschot uitgekeerd van ƒ 1.500,- op hun aandeel in de nalatenschap. Enkele kinderen hebben dit voorschot teruggestort.
2.5 In de daarop volgende jaren heeft geen verdere afwikkeling van de nalatenschap plaatsgevonden. Door klaagster is wel zorg gedragen voor het onderhoud van het graf van de erflater. De daarvoor gemaakte kosten heeft zij gedeclareerd bij de notaris. In november 1998 is klaagsters broer en mede-executeur-testamentair [A] overleden.
2.6 Klaagster heeft in de loop der tijd verschillende malen aan de notaris verzocht om het gereserveerde bedrag voor de missen en het grafonderhoud op een op naam van klaagster gestelde bankrekening te storten. De notaris heeft dit telkens geweigerd, omdat daarvoor de instemming van de overige erfgenamen ontbrak.
2.7 De kosten die de notaris heeft gemaakt voor het beheer van het saldo van de nalatenschap en de correspondentie met (de adviseurs van) klaagster heeft hij ten laste van de boedel gedeclareerd. Het saldo van de nalatenschap bedraagt per 14 november 2007 € 9.166,92.
3.1 Klaagster verwijt de notaris in de eerste plaats dat hij de nalatenschap van haar vader niet heeft afgewikkeld, hoewel hij daarvoor gedurende vijftien jaar de tijd heeft gehad. In de tweede plaats stelt klaagster dat de financiële administratie en verantwoording van de nalatenschap door de notaris op onjuiste en onvolledig wijze heeft plaatsgevonden.
3.2 De notaris heeft tegen de klachten gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Volgens artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De Kamer dient dus te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 De Kamer overweegt over de eerste klacht het volgende. Vaststaat dat een aantal broers en zusters van klaagster het testament van hun vader niet hebben
Kenmerk: 07.831/2007/857 - 3 -
gerespecteerd. Dit betekent dat de notaris voor de afwikkeling van de nalatenschap afhankelijk is van de medewerking van die broers en zusters, die immers legitimarissen zijn. De notaris is, anders dan klaagster blijkbaar veronderstelt, dan ook niet bevoegd om zonder toestemming van de legitimarissen het saldo van de nalatenschap te verdelen of het gereserveerde bedrag voor missen en grafonderhoud te storten op een rekening ten name van klaagster. Uit hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, leidt de Kamer af dat tussen (een aantal) legitimarissen en klaagster onenigheid bestaat over de verdeling en dat de notaris niet van alle legitimarissen toestemming heeft de erfdelen uit te keren.
Verder constateert de Kamer dat klaagster de notaris weliswaar verwijt dat hij de nalatenschap niet afwikkelt, maar zelf wel gedurende vele jaren heeft geaccepteerd dat de bestaande situatie, waarin de notaris de nalatenschap beheerde en klaagster de nota's voor het grafonderhoud bij hem declareerde, bleef voortbestaan. De Kamer acht het onjuist dat klaagster, na zo'n lange tijd van stilzitten, de notaris thans tegenwerpt dat hij de nalatenschap niet zou afwikkelen.
De Kamer komt tot de conclusie dat de notaris niet kan worden verweten dat de nalatenschap van klaagsters vader nog niet is afgehandeld. Om die afhandeling te bewerkstelligen, moet klaagster niet de notaris aanspreken, maar dient zij haar mede-erfgenamen in rechte te betrekken. Dit betekent dat de eerste klacht ongegrond is.
4.3 Over de tweede klacht oordeelt de Kamer als volgt. Het verwijt van klaagster over het ondeugdelijke financiële beheer door de notaris, betreft de periode tussen 1992 en 2003. Ingevolge artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Op 21 september 2007 is de klacht van klaagster bij de Kamer ingekomen. Dit betekent dat klaagster, aangezien haar verwijten betrekking hebben op de periode drie jaren of langer voorafgaande aan 21 september 2007, niet in haar klacht kan worden ontvangen, nu tevens niet is gebleken dat klaagster toen niet met de thans verweten gedragingen bekend was.
verklaart de eerste klacht ongegrond,
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar tweede klacht.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen, voorzitter,
mrs. H. Quispel, R.P.K.J. van Gerven, J.G.T.M. Castrop en L.A. van Son, leden, en in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2008.
De secretaris De voorzitter