GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZANDVOORT,
zetelend te Zandvoort,
APPELLANTE,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk,
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LAGE LANDEN VENDORLEASE B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. M.A.L.M. Willems.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna de Gemeente en DLLV genoemd.
Bij dagvaarding van 9 november 2006 is de gemeente in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter te Haarlem van 16 augustus 2006, onder zaak- en rolnummer 281653/CV EXPL 05-7792 gewezen tussen DLLV als eiseres en de Gemeente als gedaagde.
De gemeente heeft, zo telt het hof, elf grieven voorgesteld, bewijs aangeboden, twee producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van DLLV alsnog zal afwijzen met veroordeling van DLLV, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van beide instanties.
DLLV heeft geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van de gemeente, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 tot en met 16 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Omtrent deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1 Het gaat in deze zaak kortweg om het volgende.
3.1.1 Op 1 september 2000 is in werking getreden de tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Danka B.V. (hierna: Danka) en de Gemeente gesloten copyrent-overeenkomst waarbij Danka aan de gemeente een aantal kopieerapparaten en printers heeft verhuurd voor de duur van 63 maanden (tot 1 december 2005).
3.1.2 De overeenkomst houdt onder andere in dat de Algemene Copyrent Voorwaarden van de verhuurder, Danka, van toepassing zijn. Artikel 5 daarvan bepaalt onder meer:
“Onderhoud en opheffen van storingen.
Ten aanzien van de bedoelde apparatuur verbindt verhuurder en/of door verhuurder aangewezen derde zich naar beste vermogen de navolgende prestaties te verrichten:
5a. Onderhoud, hetgeen omvat controle, reparatie en het monteren van vervangende onderdelen ingeval van normale slijtage, een en ander voor zover dit voor een behoorlijk functioneren van de onderhavige apparatuur noodzakelijk is.
5b. Het opheffen van storingen (...)”
Artikel 11 daarvan bepaalt onder meer:
“11b. Verhuurder heeft het recht zijn rechtsverhouding als verhuurder tot de huurder uit hoofde van deze copyrent-overeenkomst, alsmede de eigendom van de apparatuur, dat voorwerp is van voormelde copyrent-overeenkomst, over te dragen aan De Lage Landen Vendorlease B.V.(...), dan wel aan een andere financieringsinstelling. De Lage Landen treedt dan in de plaats van verhuurder bij deze copyrent-overeenkomst. (...)
11c. Door ondertekening van deze copyrent-overeenkomst stemt huurder reeds nu voor alsdan toe in de overdracht en in de plaatsstelling zoals bedoeld in artikel 11b en verklaart hij daarbij reeds nu voor alsdan, dan (het hof leest: dat) hij na (kennisgeving) van De Lage Landen, de apparatuur voor De Lage Landen als eigenares zal houden, dat al hetgeen in deze copyrent-overeenkomst en behoeve van de verhuurder is bepaald alsdan ten behoeve van De Lage Landen zal geacht te zijn bepaald, dat huurder alle betalingen zal verrichten aan De Lage Landen (...) en dat hij deze (hof: Danka) als oorspronkelijk verhuurder ontslaat van al diens verplichtingen jegens hem uit hoofde van de copyrent-overeenkomst die aan De Lage Landen zijn overgedragen.
11d De facturering van de eerste copyrent-termijn door De Lage Landen zal gelden als kennisgeving zoals hierboven bedoeld.
11e Indien zodanige kennisgeving (…) heeft plaatsgevonden dienen de in de copyrent-overeenkomst vermelde zinsneden “verhuurder en/of door verhuurder aangewezen derde” te worden gelezen als: Danka Nederland B.V.”
3.1.3 Artikel 5 en 11 van een tussen een rechtsvoorgangster van Danka en DLLV gesloten mantelovereenkomst bepalen het volgende:
5.1 Het is de uitdrukkelijke bedoeling van partijen, dat na overdracht van de Huurovereenkomst en levering van de Objecten aan De Lage Landen en na betaling van de Koopsom De Lage Landen zowel de juridische als de economische eigendom heeft van de Objecten alsmede de volledige rechtsverhouding als Verhuurder tot Huurder uit hoofde van de Huurovereenkomst naar haar is overgegaan. (...) alle door de huurder uit de Huurovereenkomst verschuldigde betalingen aan De Lage Landen moeten worden voldaan (...).
11.1 De Lage Landen draagt als lastgever c.q opdrachtgever de feitelijke werkzaamheden ten aanzien van het Object voortvloeiende uit de Huurovereenkomst en verband houdende met de verplichtingen van De Lage Landen als Verhuurder met uitzondering van de facturering, het beheer en de incasso, op aan REPRO (hof: de rechtsvoorgangster van Danka) die deze werkzaamheden als lastnemer c.q. opdrachtnemer accepteert en naar beste vermogen uitvoert.
11.2 Deze opdracht omvat het volledige technisch onderhoud voortvloeiend uit de Huurovereenkomst (...).”
3.1.4 In ieder geval vanaf 20 november 2000 heeft DLLV facturen gestuurd aan de Gemeente, inzake de uit de huurovereenkomst verschuldigde huurtermijnen onder vermelding van: “Dit betreft uw contract met Danka”.
3.1.5 Bij brief van 11 december 2003 heeft de Gemeente aan Danka geschreven, zakelijk weergegeven, dat een aantal van de gehuurde machines de laatste maanden voortdurend storingen geeft, dat de storing-service merkbaar is verminderd, gemeten naar de responstijd en de kwaliteit van oplossingen, dat een van de machines letterlijk uit elkaar valt en dat verschillende machines enige dagen stil staan omdat vervangende onderdelen moeten worden besteld. De gemeente heeft voorts geschreven dat zij geen vertrouwen heeft in het aanbod van Danka om een nieuw contract voor vier jaar aan te gaan met praktisch dezelfde machines, per direct te bestellen, zonder proefperiode. Zij heeft Danka gesommeerd om binnen 14 dagen de printers en de afdrukkwaliteit op niveau te brengen, bij gebreke waarvan zij de overeenkomst zal ontbinden.
3.1.6. Bij brief van 4 februari 2004 heeft de Gemeente aan Danka geschreven dat Danka nog steeds geen oplossing heeft geboden voor het printprobleem, dat op die grond de overeenkomst wordt ontbonden en dat de betaling aan DLLV is geblokkeerd. Bij brief van diezelfde datum heeft de Gemeente DLLV van een en ander op de hoogte gesteld.
3.1.7 Bij brief van 17 februari 2004 heeft DLLV aan Danka verzocht de gerezen problematiek binnen acht weken op te lossen. Voorts schrijft zij dat indien de Gemeente zich blijft beroepen op een dispuut, welke het gevolg is van het niet tijdig oplossen van het probleem, het contract aan Danka zal worden terugverkocht.
3.1.8 Bij brief van 27 februari 2004 heeft Danka aan de Gemeente geschreven dat er volgens haar geen sprake is van een tekortkoming, maar dat zij graag met de Gemeente wil spreken over een nieuw contract, met vervanging van de bestaande apparatuur om het “gehele door Danka geleverde printerpark te optimaliseren naar apparatuur die beter voldoet aan uw huidige eisen en wensen”.
3.1.9 Met ingang van 1 maart 2004 heeft de Gemeente de betalingen aan DLLV gestaakt.
3.1.10 Bij brief van 18 maart 2004 van DLLV aan de gemeente heeft zij haar positie als volgt toegelicht:
“DLL is een financiële dienstverlener die, op aangeven van Danka, huurovereenkomsten sluit met klanten van Danka die de door Danka geleverde producten wensen te huren. De keuze voor het betreffende product maakt de klant zelf en DLL aanvaardt in beginsel ook geen aansprakelijkheid voor ondeugdelijkheid of ongeschiktheid van het object. De verantwoordelijkheid voor de goede werking van de producten berust bij de firma Danka, DLL vervult uitsluitend de rol van betaalagent (facturering en incasso).”
3.2 DLVV heeft bij de kantonrechter veroordeling gevorderd van de Gemeente tot betaling van een bedrag van € 93.623,61, bestaande uit vervallen huurtermijnen, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering onder matiging van incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 86.897,37. Aan dit oordeel heeft hij ten grondslag gelegd dat DLLV sinds november 2000 de juridische contractspartij van de Gemeente is geworden, dat de Gemeente DLLV niet in gebreke heeft gesteld en dat er geen sprake is van verzuim DLLV, zodat gemeente de overeenkomst met DLVV niet rechtsgeldig heeft ontbonden.
3.3 Tegen dit oordeel keert zich het hoger beroep, dat erop is gericht het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. De Gemeente heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, primair, dat een ingebrekestelling aan DLLV in het geheel niet nodig is en, subsidiair dat zij kon volstaan met een aan Danka gerichte ingebrekestelling. Aan beide standpunten, waarop de grieven zijn gebaseerd, ligt ten grondslag dat er sprake was van een tekortkoming van Danka in de uitvoering van de overeenkomst. Aangezien het meest verstrekkende verweer van DLLV inhoudt dat van een tekortkoming geen sprake was, zal het hof eerst dit verweer bespreken, alsmede de daarmee samenhangende vraag welke verplichting er op Danka rustte na overdracht van de copyrent-overeenkomst aan DLLV.
3.4 De Gemeente heeft niet betwist dat DLLV na 20 november 2000, - de datum waarop DLLV een factuur heeft gestuurd aan de Gemeente - op grond van artikel 11b van de overeengekomen algemene voorwaarden van de copyrent-overeenkomst, de positie van verhuurder heeft gekregen. Daarnaast heeft DLVV erkend dat op grond van artikel 11e van die algemene voorwaarden juncto artikel 5 van de copyrent-overeenkomst op Danka jegens de gemeente de verplichting rustte tot onderhoud en het opheffen van storingen. De gemeente heeft gemotiveerd gesteld dat Danka in die verplichting tekort is geschoten. Zij heeft daartoe onder andere verwezen naar door haar overgelegde verklaringen van zes werknemers van de Gemeente die dagelijks gebruik moesten maken van de bewuste printers. Uit elk van die verklaringen komt naar voren dat er vrijwel dagelijks klachten waren in de periode oktober 2003 – januari 2004 over de printers van Danka, met name de printer op de 1e verdieping bij de kantine en de apparatuur op de begane grond in de oudbouw. In de verklaringen wordt voorts gesproken van een onwerkbare situatie en van irritatie over de wijze waarop de monteurs van Danka met de klachten omgingen. Daarnaast heeft de Gemeente een verslag overgelegd waarin de vrijwel dagelijkse problemen met de apparatuur in de genoemde periode is verwoord.
3.5 DLVV heeft tegen dit alles in gebracht dat de apparatuur die door Danka werd onderhouden ruim drie jaar probleemloos heeft gefunctioneerd, dat een van de kopieermachines door de Gemeente overmatig is gebruikt en dat die machine met wat extra service en vervanging van een aantal onderdelen gemakkelijk tot het einde van de looptijd van het contract had kunnen functioneren. Voorts heeft zij van een van de machines waarover werd geklaagd een analyse in het geding gebracht, “afgezet tegen dezelfde modellen in het veld” en daaruit de conclusie getrokken dat deze machine niet meer dan gemiddeld gebruikelijk service nodig had, zodat Danka niet tekort is geschoten in haar verplichting service te verlenen. Tot slot heeft zij aangevoerd dat een eventuele tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt.
3.6 Het hof acht dit verweer tegenover de gedetailleerde verklaringen van de Gemeente onvoldoende om het standpunt van de gemeente over het gebrekkig functioneren van (een deel) van de apparatuur te weerleggen. Dat de machines de eerste drie jaar naar behoren hebben gefunctioneerd, staat niet ter discussie. Aangezien DLVV erkent dat een van de machines met extra service en vervanging van onderdelen op voldoende niveau had kunnen blijven functioneren, staat het gebrek in ieder geval van die machine vast, terwijl het voorts onbegrijpelijk is dat Danka, die daartoe verplicht was, hier geen werk van heeft gemaakt. Voorts schijnt DLVV uit het oog te verliezen dat het voor de vraag of er sprake is van een tekortkoming niet relevant is hoe de kwaliteit van een specifieke machine zich verhoudt tot de kwaliteit van machines van het zelfde type elders: de gemeente als huurder van de machines had tot het einde van de huurovereenkomst (december 2005) recht op machines die goed functioneerden. De stelling dat er sprake zou zijn van bovenmatig gebruik van een bepaalde machine is door de Gemeente niet betwist. Die stelling kan DLVV echter niet baten nu uit de context van een en ander moet worden afgeleid – en DLLV heeft dat niet gemotiveerd betwist - dat dat (extra) gebruik het gevolg is van het disfunctioneren van andere machines. De conclusie luidt derhalve dat er sprake was van een tekortkoming van Danka in haar verplichting tot het verrichten van onderhoud en het opheffen van storingen als bedoeld in artikel 5a en b van de Algemene Voorwaarden. Anders dan DLLV kennelijk meent, is het tekortschieten met betrekking tot een enkel apparaat, niet van zo geringe betekenis dat deze de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt. In dit verband merkt het hof op dat DLLV niet dan wel nauwelijks is ingegaan op het onderbouwde standpunt van de Gemeente dat met name de kwaliteit van de printer op de 1e verdieping te wensen overliet. Het bewijsaanbod van DLLV ten aanzien van het functioneren van “de apparatuur” wordt door het hof gepasseerd omdat het is gebaseerd op een onvoldoende gemotiveerd verweer.
3.7 Met de verwerping van dit verweer komt het hof thans toe aan de vraag of er een noodzaak bestond om DLLV in gebreke te stellen. Hierop zien de grieven genummerd VI en X. De gemeente heeft zich in dit verband met vrucht beroepen op HR 11 januari 2002, NJ 2002, 255 en HR 20 januari 2006, NJ 2006, 80. Naast de verplichting van Danka uit artikel 5a en 5b van de Algemene Voorwaarden, rustte er op DLLV de verplichting als verhuurder om de Gemeente het huurgenot te verschaffen van de bewuste apparatuur. Nu uit het voorgaande is gebleken dat er sprake was van gebrek aan onderhoud en service, waardoor één of meer van de gehuurde machines niet naar behoren functioneerde, heeft DLVV niet aan die verplichting voldaan en levert deze tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst een grond op voor ontbinding. Aangezien de tekortkoming in de verplichting tot het verschaffen van het huurgenot zonder gebreken reeds aan de orde was in oktober 2003, kon deze niet meer worden hersteld door alsnog na te komen. Ontbinding is derhalve mogelijk op de voet van artikel 6:265 BW, ook zonder dat sprake is van verzuim. In zoverre slagen de grieven en heeft de Gemeente de overeenkomst met DLLV op correcte wijze ontbonden zodat reeds hierom het hoger beroept slaagt.
3.8 Voorts overweegt het hof nog het volgende. De grieven genummerd I, II, IV, V, VII, IX zien op de onderlinge verhouding tussen de betrokken partijen. Naar het oordeel van het hof geldt in de verhouding tussen de Gemeente en Danka enerzijds en de Gemeente en DLLV anderzijds, mede gelet op de manteloverenkomst tussen Danka en DLLV, het volgende. Hoewel DLLV formeel als verhuurder moet worden gezien in de relatie tot de Gemeente, heeft zij haar verplichtingen als verhuurder niet zelf uitgevoerd, maar overgelaten aan Danka. Uit de mantelovereenkomst leidt het hof af, gelijk de gemeente heeft betoogd en DLLV onvoldoende heeft betwist, dat er tussen DLLV en Danka sprake was van een financieringsconstructie waarbij de overname van de copyrent-overeenkomst en de overdracht van de eigendom van de apparatuur moet worden gezien als een vorm van zekerheidsverschaffing. Dit blijkt ook uit de brief van 17 februari 2004, hierboven aangehaald onder 3.1.7, van DLLV aan de Danka waarin zij aankondigt dat het contract aan Danka zal worden terugverkocht als er geen oplossing komt voor de problemen met de Gemeente. Dat DLLV zichzelf in haar relatie tot de Gemeente steeds en uitsluitend heeft beschouwd en gepresenteerd als betaalagent (facturering en incasso) blijkt onder meer uit de tekst van de facturen en uit de brief van 18 maart 2004, hierboven aangehaald onder 3.1.10, van haar aan de Gemeente. Voorts heeft zij bij de eerder genoemde brief van brief van 17 februari 2004 Danka aangespoord de tussen de gemeente en Danka gerezen problemen op te lossen: zij had, dat mag worden aangenomen, immers zelf geen verstand van kopieermachines en printers. Zij was in ieder geval niet in staat dan wel bereid verantwoordelijkheid te nemen voor de deugdelijke werking van de machines. Dit alles stemt overeen met de reeds eerder aangehaalde regeling in artikel 5a en b van de Algemene Voorwaarden van de copyrent-overeenkomst waarin met uitsluiting van DLLV de verplichting voor onderhoud en service jegens de Gemeente aan Danka wordt opgelegd. Dit wordt bevestigd in de mantelovereenkomst tussen Danka en DLLV: in die verhouding bepaalt artikel 11.1 en 11.2 hierboven aangehaald dat aan Danka de opdracht/last wordt gegeven de feitelijke werkzaamheden en het volledige technische onderhoud dat voorvloeit uit de copyrent-overeenkomst te verrichten. Tot slot is het opmerkelijk dat het Danka is die een aanbod doet aan de gemeente tot het plaatsen van nieuwe apparatuur en het aangaan van een nieuwe overeenkomst dienaangaande. Samenvattend overweegt het hof dat de Gemeente Danka als materieel verhuurder mocht beschouwen, dat op de gemeente de verplichting rustte om de huursom aan DLLV te betalen en dat DLLV, formeel verhuurder in de verhouding met de gemeente, slechts als financierder van Danka optrad. Onder deze vaststellingen over de onderlinge samenhang van de verbintenissen tussen de Gemeente, Danka en DLLV en gelet op de overige omstandigheden van dit geval, moet, indien zou moeten worden geoordeeld dat een ingebrekestelling noodzakelijk zou zijn, de ingebrekestelling aan Danka worden gezien als een ingebrekestelling aan DLLV. De conclusie is dat de Gemeente ook op deze grond op correcte wijze de overeenkomst met DLLV heeft ontbonden. De grieven zijn met succes voorgesteld.
De grieven genummerd I tot en met VII, IX, X en XII slagen. Bij beoordeling van de grieven genummerd VIII en XI heeft de Gemeente geen belang. Het bewijsaanbod van DLLV heeft het hof gepasseerd. Het bestreden vonnis zal dus worden vernietigd. DLLV, geheel in het ongelijk gesteld, zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Haarlem van 16 augustus 2006, onder zaak- en rolnummer 281653/CV EXPL 05-7792 gewezen tussen DLLV als eiseres en de Gemeente als gedaagde, en doet opnieuw recht:
- wijst de vorderingen van DLLV af;
- verwijst DLLV in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van de gemeente in eerste aanleg begroot op € 2.100,- aan salaris en in hoger beroep begroot op € 1.631,- aan salaris en € 319,32 aan verschotten;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Makkink, P.G. Wiewel en A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juni 2008.