GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 26 juni 2008 in de zaak onder nummer 200.000.137/01 NOT van:
MR. [naam],
notaris te [plaats]
APPELLANT,
gemachtigde: mr. A.M. Rottier,
[naam]
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. C.J.M. Linssen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 23 november 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen -tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 24 oktober 2007, waarbij de klacht van geïntimeerde, hierna te noemen klager, deels gegrond en deels ongegrond is verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
1.2. Van de zijde van klager is op 24 december 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 18 april 2008 nog een productie ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 april 2008. Klager, de notaris en hun gemachtigden zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.1. Klager is gehuwd geweest met mevrouw[naam] (hierna te noemen [naam]). In het kader van de afwikkeling van de boedelscheiding hebben klager en [naam] geprocedeerd om te komen tot uitvoering van de tussen hen bestaande huwelijksvoorwaarden en tot verdeling van de tussen hen bestaande (beperkte)gemeenschap.
3.2. Bij vonnis van 23 juni 2004 van de rechtbank te Amsterdam is klager gemachtigd om een tweetal, partijen gemeenschappelijk toebehorende, vakantiehuisjes te verkopen, met de bepaling dat de verkoopopbrengst bij een notaris in depot zou worden gegeven in afwachting van de definitieve afrekening.
3.3. Op 15 mei 2006 is een vakantiehuisje te Bergum, Friesland, verkocht, waarna de opbrengst van € 63.879,11 bij de notaris in depot is gegeven.
3.4. Bij vonnis van 2 november 2005 is klager (onder meer) veroordeeld om een aantal bedragen aan [naam] te betalen.
3.5. [naam] heeft bij exploot van 19 februari 2007 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris. Daarbij is het bevel gedaan aan de notaris om al hetgeen klager te vorderen had op het notariskantoor, onder zich te houden. Ook is bevel gedaan tot het doen van een zogenoemde derdenverklaring als bedoeld in de artikelen 476a en 476b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook Rv).
3.6. De notaris heeft op 20 februari 2007 de hiervoor bedoelde verklaring gedaan.
3.7 Op 23 februari 2007 heeft de notaris het volledige depotbedrag op de derdenrekening van de advocaat van [naam] gestort, zonder klager hiervan op de hoogte te brengen.
3.8. Het proces verbaal van het derdenbeslag is op 26 februari 2007 aan klager betekend. Bij fax van 1 maart 2007 heeft klager via zijn advocate aan de notaris laten weten van mening te zijn dat het beslag vexatoir was en dat de notaris, gelet op het depot, niet kon doorbetalen zolang niet vaststaat wat de definitieve afrekening zou zijn. Op deze fax is nimmer gereageerd door de notaris.
3.9. Klager, niet wetende dat het depotbedrag inmiddels was uitbetaald, is op 9 maart 2007 een executiegeschil gestart en heeft de dagvaarding in kort geding op 16 maart 2007 aan de notaris laten overbetekenen. Ook op dit exploot heeft de notaris niet gereageerd. Eerst ter zitting in kort geding op 30 maart 2007 is klager bekend geworden met het feit dat het depotbedrag reeds aan [naam] was uitgekeerd.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de notaris dat hij het door klager en [naam] bij hem in depot gegeven bedrag na gelegd executoriaal derdenbeslag heeft doorbetaald.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij het bedrag heeft doorbetaald zonder klager daarvan op de hoogte te stellen of daarover te raadplegen.
4.3. Ook verwijt klager de notaris dat hij niet heeft gereageerd op de fax van 1 maart 2007 die de gemachtigde van klager hem over het beslag stuurde
4.4. Ten slotte wordt de notaris verweten dat hij het bedrag heeft doorbetaald in strijd met de schorsing van de executie die hem op 16 maart 2007 kenbaar was geworden.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klager betwist en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft betoogd dat het depot een tijdelijk parkeren van de opbrengst van een gemeenschappelijke zaak betekende, totdat over de verdeling bij eindvonnis beslist zou zijn. Dit is bij vonnis van 2 november 2005 gebeurd, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De notaris meent dan ook dat hij, toen er onder hem executoriaal derdenbeslag werd gelegd op 19 februari 2007 door [naam], terecht is overgegaan tot uitbetaling van het depotgeld. Voorafgaand aan de uitbetaling heeft hij nog inlichtingen ingewonnen bij zijn buurman, een gepensioneerd gerechtsdeurwaarder. Deze heeft hem geadviseerd zo snel mogelijk te handelen omdat er wellicht nog een kortgedingprocedure in het verschiet lag.
5.3. De notaris stelt zich voorts op het standpunt dat het niet aan hem was om klager, die werd bijgestaan door een advocaat, te informeren over de gedane betaling.
5.4. De notaris meent dat het verwijt dat hij niet heeft gereageerd op de fax van 1 maart 2007 ten onrechte is, nu hem in die fax niet om een reactie werd gevraagd.
5.5. Tot slot voert de notaris aan dat het uitbrengen van het exploot op 16 maart 2007 geen garantie bood dat de derde-beslagene niet reeds had uitbetaald.
6.1. Het hof is van oordeel dat de notaris niet kan worden verweten dat hij reeds op 23 februari 2007 tot overboeking van de depotgelden op de derdenrekening van de advocaat van [naam] is overgegaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de letterlijke tekst van artikel 476a lid 1 Rv, waarin is bepaald dat ‘zodra’vier weken na het beslag zijn verstreken de daar bedoelde verklaring moet worden afgelegd, niet ondubbelzinnig valt af te leiden dat de verklaring niet reeds binnen die vier weken termijn mag worden afgelegd, zoals de notaris in dit geval heeft gedaan. Omtrent het tijdstip waarop de verklaring mag dan wel moet worden afgelegd verschillen de rechtsgeleerde schrijvers met elkaar. Uit de memorie van toelichting op het voorgestelde artikel 476a Rv [Parl Gesch Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 169] valt op goede gronden af te leiden dat de verklaring niet eerder dan vier weken na de beslaglegging kan worden afgelegd. Daar tegenover staat de bij het Besluit Verklaring derdenbeslag (KB 22 augustus 1991, Stb. 1991, 436) – zoals door de notaris op 18 april 2008 in het geding gebracht – behorende Toelichting, die te beschouwen is als een instructie aan de derde-beslagene, en waaruit – eveneens op goede gronden – kan worden afgeleid dat een derdenverklaring in elk geval binnen vier weken na het beslag moet worden afgelegd.
Nu de vraag op welk tijdstip waarop de verklaring kan of moet worden afgelegd ook door de wetgever op verschillende wijzen wordt beantwoord, is het hof van oordeel dat de notaris niet verweten kan worden dat hij artikel 476a lid 1 Rv heeft opgevat zoals hij dat heeft gedaan en hij dat, gelet op die verschillende opvattingen, ook mocht doen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6.2. Met betrekking tot het hiervoor onder 4.2. weergegeven klachtonderdeel is het hof van oordeel dat een notaris, die gelden in depot houdt ten behoeve van een aantal partijen, behoudens onder bijzondere omstandigheden, die te deze evenwel niet zijn gesteld, noch zijn gebleken, gehouden is om alle betrokkenen te informeren zodra hij tot uitbetaling is overgegaan, zodat dit klachtonderdeel terecht is voorgesteld.
6.3. Ook het onder 4.3. weergegeven klachtonderdeel, waarin de notaris wordt verweten dat hij niet heeft gereageerd op het faxbericht van 1 maart 2007, treft doel. Het had op de weg van de notaris gelegen de gemachtigde van klager te informeren omtrent de doorbetaling aan [naam], ook nu hem in het genoemde faxbericht niet met zoveel woorden om een reactie werd gevraagd. Dit geldt te meer nu de gemachtigde van klager de notaris er op had gewezen dat hij niet tot betaling over kon gaan omdat de afrekening nog niet definitief was vastgesteld. Door (de gemachtigde van) klager niet te informeren, heeft de notaris deze in de veronderstelling gelaten dat de depotgelden nog bij hem aanwezig waren, welke onjuiste voorstelling van zaken ertoe heeft geleid dat klager nadere rechtsmaatregelen heeft genomen welke bij een juiste voorstelling van zaken achterwege zouden zijn gebleven.
6.4. Ten aanzien van het onder 4.4. voorgestelde klachtonderdeel is het hof van oordeel dat de notaris van de betaling van het depot aan [naam] op zichzelf geen verwijt kan worden gemaakt nu de schorsing van de executie hem pas is aangezegd nádat hij de gelden had doorbetaald. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.5. Nu het hof op klachtonderdeel 4.2. een andere beslissing heeft genomen dan de kamer in haar beslissing van 24 oktober 2007, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Dat laat echter onverlet dat het hof de handelwijze van de notaris dermate laakbaar acht dat het hof een maatregel passend en geboden acht. De notaris heeft door zijn handelen – mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting – er blijk van gegeven onvoldoende kennis te hebben van de door hem in een beslagsituatie als deze jegens de diverse betrokkenen te betrachten zorgvuldigheid.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.7. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klachtonderdelen zoals genoemd in 6.2 en 6.3. van deze beslissing gegrond;
- legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en P. Blokland op 26 juni 2008 en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: klager,
gemachtigde: mr. C.J.M. Linssen, advocaat te Oss,
mr. [naam]
notaris te [plaats]
hierna te noemen: de notaris,
gemachtigde: mr. A.M. Rottier, advocaat te 's-Hertogenbosch.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1. Bij brief van 16 mei 2007 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 13 juni 2007. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 5 september 2007 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klager is verschenen. De notaris is eveneens verschenen.
2.1. Klager is in het verleden gehuwd geweest met mevrouw [naam] (hierna te noemen [naam]). In het kader van de afwikkeling van de boedelscheiding hebben klager en [naam] geprocedeerd om te komen tot uitvoering van de tussen hen bestaande huwelijksvoorwaarden en tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap.
2.2. Bij vonnis van 23 juni 2004 is klager gemachtigd om een tweetal, partijen gemeenschappelijk toebehorende, vakantiehuisjes te verkopen, met de bepaling dat de verkoopopbrengst bij een notaris in depot zou worden gegeven in afwachting van de definitieve afrekening.
2.3. Op 15 mei 2006 is het vakantiehuisje in Friesland verkocht, waarbij de opbrengst van
€ 63.879,11 bij de notaris in depot is gegeven.
2.4. [naam] heeft bij exploit van 19 februari 2007 executoriaal beslag gelegd onder de notaris. Daarbij is het bevel gedaan aan de notaris om al hetgeen klager te vorderen had op het notariskantoor, onder zich te houden. Ook is bevel gedaan tot het verstrekken van een zogenaamde derdenverklaring als bedoeld in artikel 476a en 476b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waartoe de notaris op 20 februari 2007 is overgegaan.
2.5. Op 23 februari 2007 heeft de notaris het volledige depotbedrag op de derdenrekening van de advocaat van [naam] gestort, zonder klager hiervan op de hoogte te brengen.
2.6. Het proces verbaal van het derdenbeslag is op 26 februari 2007 aan klager betekend. Bij fax van 1 maart 2007 heeft klager aan de notaris laten weten van mening te zijn dat het beslag vexatoir is en dat de notaris gelet op het depot niet kan doorbetalen zolang niet vaststaat wat de definitieve afrekening zal zijn. Op deze fax is nimmer gereageerd door de notaris.
2.7. Klager, niet wetende dat het depotbedrag inmiddels was uitbetaald, is op 9 maart 2007 een executiegeschil gestart en heeft de dagvaarding in kort geding op 16 maart 2007 aan de notaris laten overbetekenen, onder de aanzegging dat de betekening een schorsende werking heeft ten aanzien van het derdenbeslag. Ook op dit exploit heeft de notaris niet gereageerd.
Eerst ter zitting in kort geding op 30 maart 2007 is klager op de hoogte geraakt van het feit dat het depotbedrag reeds was uitgekeerd.
3. Klager verwijt de notaris dat hij:
I. een bij hem door klager in depot gegeven bedrag na gelegd executoriaal derdenbeslag zonder meer heeft doorbetaald;
II. zonder klager daarover op de hoogte te stellen of te raadplegen;
III. zonder te reageren op de fax van 1 maart 2007 die klager hem daarover stuurde;
IV. en in strijd met de schorsing der executie die hem op 16 maart 2007 per exploit was aangezegd.
Klager stelt dat de wijze waarop de notaris met de gelden die hij onder zich had is omgegaan, een behoorlijk notaris niet betaamt en zonder meer onzorgvuldig is.
HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS
4.1. De notaris stelt dat het depot een tijdelijk parkeren van de opbrengst van een gemeenschappelijke zaak betekende, totdat over de verdeling bij eindvonnis beslist zou zijn. Dit is bij vonnis van 2 november 2005 gebeurd, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De notaris meent dan ook dat hij terecht is overgegaan tot uitbetaling van het depotgeld.
4.2. De notaris stelt zich voorts op het standpunt dat het niet aan hem was om klager, die werd bijgestaan door een advocaat, te informeren over de gedane betaling.
4.3. De notaris meent dat het verwijt dat hij niet heeft gereageerd op de fax van 1 maart 2007 ten onrechte is, nu hem in die fax niet om een reactie werd gevraagd.
4.4. Tot slot voert de notaris aan dat het uitbrengen van het exploit op 16 maart 2007 geen garantie bood dat de derde-beslagene niet reeds had uitbetaald.
DE BEOORDELING DOOR DE KAMER
5.1 De Kamer ziet zich voor de vraag gesteld of de notaris tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
5.2. Met betrekking tot de klacht dat de notaris het bij hem door klager in depot gegeven bedrag na gelegd executoriaal derdenbeslag zondermeer heeft doorbetaald overweegt de kamer het volgende. Op 19 februari 2007 heeft [naam] bij exploit executoriaal beslag gelegd onder de notaris. Daarbij is het bevel gedaan aan de notaris om al hetgeen klager te vorderen had op het notariskantoor, onder zich te houden. Ook is bevel gedaan tot het verstrekken van een zogenaamde derdenverklaring als bedoeld in artikel 476a en 476b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waartoe de notaris op 20 februari 2007 is overgegaan.
Blijkens artikel 476a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verstrijkt de plicht tot het doen van een verklaring pas na vier weken. De gestelde termijn beoogt de geëxecuteerde - in casu klager - respijt te geven om verzet tegen de executie te doen, zodat hij door de executie te schorsen, kan voorkomen dat op de derde de verklaringsplicht komt te rusten. Desalniettemin heeft de notaris reeds op 23 februari 2007 het volledige depotbedrag op de derdenrekening van de advocaat van [naam] gestort, nadat hij de derdenverklaring had afgelegd. Met klager is de Kamer van oordeel dat de notaris voor het afgeven van de derdenverklaring vier weken de tijd heeft en dat hij niet binnen die termijn gehouden is tot het afleggen van een verklaring, laat staan tot doorbetalen. Door daags na het beslag een verklaring af te leggen en vervolgens drie dagen later tot doorbetaling over te gaan, zonder de tijd te nemen om ieders (rechts)positie voldoende in ogenschouw te nemen, heeft de notaris jegens klager onzorgvuldig gehandeld. Dit wringt te meer nu tevens is komen vast te staan dat de notaris het depotbedrag heeft doorbetaald, zelfs nog vóórdat het beslag aan klager was betekend. Dat de notaris een gepensioneerde deurwaarder heeft geconsulteerd doet hier niets aan af en acht de Kamer overigens ook niet voldoende om te kunnen concluderen dat de notaris zich goed heeft georiënteerd. De Kamer acht deze klacht dan ook gegrond.
Gelet op bovenstaande acht de Kamer de vraag of het eindvonnis van 2 november 2005 nu wel of geen titel oplevert om de verkoopopbrengst zoals die in depot is gebleven te executeren, niet relevant.
5.3. De notaris was op grond van het vonnis van 23 juni 2004 verplicht om de opbrengst van de vakantiewoning ten behoeve van beide partijen in depot te houden. Naar beide partijen was de notaris dan ook gehouden om verantwoording af te leggen en hen te informeren. Door het in depot gegeven bedrag door te betalen zonder klager daarover op de hoogte te stellen of te raadplegen, heeft de notaris jegens klager derhalve onzorgvuldig gehandeld.
5.4. Ook ter zake de klacht dat de notaris niet heeft gereageerd op de fax van 1 maart 2007 is de Kamer van oordeel dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld en zij overweegt daartoe het volgende. In de desbetreffende fax heeft klager naar aanleiding van het aan hem betekend procesverbaal van het derdenbeslag de notaris laten weten van mening te zijn dat de notaris het depot niet kan doorbetalen zolang niet vaststaat wat de definitieve afrekening zal zijn. Echter, op dat moment had de notaris het depot reeds doorbetaald. Het had op de weg van de notaris gelegen om klager, die van dit feit blijkens zijn fax blijkbaar niet op de hoogte was, hiervan op de hoogte te brengen. De notaris had dan ook dienen te reageren op de fax, ook al wordt hem daarin niet expliciet om een reactie gevraagd. Hetzelfde geldt onverkort voor het niet reageren op het deurwaardersexploit van 16 maart 2007. Hieruit had de notaris kunnen afleiden dat klager (nog steeds) niet op de hoogte was van het feit dat het depot reeds was uitbetaald.
5.5. De klacht dat de notaris het in depot gegeven bedrag heeft doorbetaald in strijd met de schorsing der executie die hem op 16 maart 2007 per exploit was aangezegd acht de Kamer niet gegrond. Immers, de schorsing der executie was de notaris pas aangezegd nádat hij het depotbedrag reeds had uitbetaald. Niet gesteld kan dan ook worden dat hij in strijd met de schorsing der executie heeft gehandeld.
5.6. De Kamer acht de geconstateerde handelwijze van de notaris dusdanig ernstig dat ter zake daarvan de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing zal worden opgelegd.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
verklaart de klachten deels gegrond en deels ongegrond;
legt aan notaris Harmsma de maatregel waarschuwing op;
bepaalt dag en uur waarop de waarschuwing zal worden uitgesproken nadat de vaststelling
heeft plaatsgevonden dat tegen de onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mrs.
P. Schulting, E.M.W. de Lange, H. Ph. Breuker, en J.G. de Beer, leden, bijgestaan door mr. M.A. Fokkens-Kelder, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007.
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.