arrestnummer:
parketnummer: 23-004531-05
datum uitspraak: 24 juni 2008
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 26 juli 2005 in de strafzaak onder parketnummer 15-030365-04 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende:[adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 juli 2005 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 9 januari en 27 februari 2006 en 10 juni 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. Verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 30 april 2004 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met kracht met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op (putatief) noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het slachtoffer tijdens een ruzie zijn telefoon naar verdachte gooide, dreigend op haar afliep en verdachte tegen een bureau heeft geduwd. Dit vormt een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. In ieder geval mocht verdachte menen dat daarvan sprake was, nu zij al meerdere malen was mishandeld door het slachtoffer. Tegen deze al dan niet vermeende aanranding kon en mocht verdachte zich verdedigen. Hetzelfde geldt voor de aanrandingen die vrijwel onmiddellijk daarop volgden. Het is aannemelijk dat verdachte hierbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door de dissociatieve toestand waarin zij verkeerde. Deze toestand lijkt getriggerd door het gedrag van het slachtoffer. De door het PBC vastgestelde posttraumatische stress stoornis versnelde het proces. De hevige gemoedsbeweging -de dissociatie- is in doorslaggevende mate veroorzaakt door de al dan niet vermeende wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Verdachte verloor door deze gemoedsbeweging voor een belangrijk deel de controle over haar handelen en overschreed de grenzen van een noodzakelijke verdediging.
Het hof overweegt als volgt:
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en uit de processtukken is het volgende komen vast te staan.
Verdachte heeft op 30 april 2004 het slachtoffer gevraagd naar haar hotelkamer te komen, waarbij zij hem toezegde dat hij zijn administratie zou krijgen en hun dochter [dochter verdachte en slachtoffer] kon meenemen om wat tijd met haar door te brengen. Als het slachtoffer op de hotelkamer is, krijgen verdachte en het slachtoffer een woordenwisseling over de administratie en verdachte zegt tegen het slachtoffer dat hun dochter niet met hem meegaat. Het slachtoffer wordt boos, gooit met zijn telefoon -het hof laat in het midden of hij de telefoon naar verdachte gooide- en duwt verdachte tegen het bureau. Verdachte raakt hierop in paniek en pakt een hotelmes van het bureau en tijdens een worsteling steekt zij het slachtoffer in de onderbuik. Het slachtoffer valt op het bed en pakt het mes af. Tijdens de nog steeds voortdurende worsteling tracht verdachte te ontkomen naar de deur, terwijl zij een tweede mes pakt (dat zij heeft gebruikt om een sinaasappel mee te schillen). Het slachtoffer tracht haar te steken en richt hierbij op haar onderbuik, terwijl verdachte 28 weken zwanger was. Verdachte weert dit af, waardoor het mes in haar been terechtkomt. Hierna steekt zij het slachtoffer meerdere malen in zijn nek-en borststreek.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er op het moment dat het slachtoffer verdachte tegen het bureau duwde sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof merkt hierbij op dat de verklaring van [dochter slachtoffer en verdachte]de enige getuige van de dodelijke steekpartij- de verklaring van verdachte dat het slachtoffer met zijn telefoon gooide en haar tegen het bureau duwde, ondersteunt.
Tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding mocht verdachte zich verdedigen.
Door het slachtoffer hierop met een mes te steken in de buikstreek heeft verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden.
Het hof acht het evenwel aannemelijk dat verdachtes handelen het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding van de zijde van het slachtoffer. In het rapport van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) van 12 januari 2005 wordt aangegeven dat verdachte ten tijde van de steekpartij leed aan een posttraumatische stress stoornis, waarvan het begin lijkt te liggen in oktober 2003 als gevolg van een mishandelingsincident door het slachtoffer. Daarna lijkt de situatie thuis verslechterd te zijn. Door de aanwezigheid van deze stoornis komt de drempel om met paniek en dissociatie te reageren op stresserende gebeurtenissen steeds lager te liggen, terwijl de reactie steeds heftiger wordt. Verdachte was niet in staat een voor haar beangstigende situatie adequaat te beoordelen. Het extreme geweld dat losbarstte is een aanwijzing voor een dissociatief toestandsbeeld, aldus het rapport van het PBC.
Naar het oordeel van het hof is, eveneens op grond van hetgeen hierboven is vermeld uit het rapport van het PBC, deze hevige gemoedsbeweging als gevolg van de dissociatieve toestand waarin verdachte verkeerde blijven voortbestaan bij hetgeen is gevolgd op de eerste messteek.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of er, zoals door de advocaat-generaal is betoogd, sprake is van culpa in causa, waardoor verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte door het slachtoffer naar haar hotelkamer te laten komen in plaats van zelf naar de lobby van het hotel te gaan, bewust een confronterende situatie heeft gecreëerd. Het hof acht aannemelijk dat verdachte niet heeft moeten voorzien dat het slachtoffer dusdanig agressief zou reageren in de woordenwisseling over de administratie. Zij behoefde daarom geen rekening te houden met agressie van de zijde van het slachtoffer en kon geen rekening houden met haar mogelijke reactie daarop. De getuige-deskundige P.K.J. Ronhaar, psychiater en onderzoeker van verdachte in het PBC, heeft ter terechtzitting van de rechtbank op 14 maart 2005 verklaard -samengevat- dat dissociatie een onbewust proces is, dat zich ineens voordoet. Enkel bij het herbeleven van een trauma doet zich dissociatie voor.
Voorts komt uit het rapport van het PBC van 12 januari 2005 naar voren dat verdachte vanuit haar persoonlijkheid geneigd is conflicten te vermijden en niet geneigd is gewelddadige situaties op te zoeken. Naar het oordeel van het hof is op grond van voorgaande onaannemelijk dat verdachte bewust de confrontatie heeft gezocht.
Het hof is op grond van bovenstaande van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is daarom niet strafbaar, nu een schulduitsluitingsgrond aanwezig is.
De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de vijfde kamer meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.E.A. Wildenburg, mr. J.M. Verheul en mr. E.J. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. M. ter Riet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juni 2008.
Mrs. Van Schaardenburg-Louwe Kooijmans en Verheul zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[gegevens ]