3.5. Ingevolge artikel 112 lid 3 Wna heeft het BFT een zelfstandige klachtbevoegdheid, indien het BFT bij de uitoefening van het toezicht feiten of omstandigheden zijn gebleken die naar zijn oordeel grond opleveren tot het opleggen van een tuchtmaatregel.
4. De ambtshalve bedenkingen
De plaatsvervangend voorzitter vat de bedenkingen tegen de notarissen als volgt samen: schending van de in artikel 98 lid 1 Wna neergelegde norm door te handelen als gesignaleerd in het rapport van het Bureau Financieel Toezicht d.d. 24 november 2006 en gerecapituleerd in dat rapport op de pagina's 93 tot en met 99.
5. De voorwaardelijke klachten van het BFT
Ingevolge de opdracht van de plaatsvervangend voorzitter heeft het BFT vierenveertig dossiers van het kantoor van de notarissen onderzocht. Het BFT heeft met zijn rapport van 24 november 2006 aan de plaatsvervangend voorzitter verslag uitgebracht van zijn onderzoek en van zijn bevindingen daaruit.
Het BFT verwijt de notarissen dat zij de in artikel 98 lid 1 Wna neergelegde norm geschonden hebben door te handelen als gesignaleerd in dit rapport. Meer in het bijzonder richt het BFT zich hiertoe op de volgende punten.
5.1. Zorgplicht en vereiste belangenbehartiging
In vier van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [drie dossiers] en notaris B [één dossier] niet hebben voldaan aan hun zorgplicht. Hiermee hebben zij in strijd gehandeld met artikel 17 lid 1 Wna en artikel 1 Verordening beroeps- en gedragsregels.
5.2. Titel-, her- en/of narecherche kadaster [beslag]
De notarissen hebben blijkens sommige dossiers verzuimd de titel-, her- en/of narecherche te verrichten. Door deze handelwijze hebben zij niet beantwoord aan hetgeen van hen als notaris verwacht wordt bij de levering van registergoederen, te weten er zorg voor te dragen dat de koper een onbezwaarde onroerende zaak verkrijgt en de verkoper zijn geld.
In vijf van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [één dossier] en notaris B [vier dossiers] de titel-, her- en/of narecherche achterwege hebben gelaten. Hiermee hebben zij in strijd gehandeld met artikel 3 Verordening beroeps- en gedragsregels.
5.3. Informatieplicht
De notarissen hadden één of meer van de betrokken partijen moeten informeren over onder meer de waardestijging[en], de totstandkoming van de transactie, de financieringsproblemen van de betrokken partijen en het niet storten van de waarborgsom of het stellen van een bankgarantie.
In negentien van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [zeven dossiers] en notaris B [twaalf dossiers]de betrokken partijen niet hebben geïnformeerd. Hiermee hebben zij in strijd gehandeld met de artikelen 17 en 43 Wna.
5.4. Bewaar- en administratieplicht
In zes van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [vijf dossiers] en notaris B [één dossier] niet hebben voldaan aan hun bewaar- en administratieplicht. Hiermee hebben zij in strijd gehandeld met artikel 24 leden 1 en 5 Wna.
5.5. Betaling aan niet in de akte genoemde partijen, misbruik derdengeldenrekening
De notarissen hebben niet voldaan aan hun zorgplicht om mogelijk misbruik van hun derdengeldenrekening te voorkomen.
In zes van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [drie dossiers] en notaris B [drie dossiers] niet hebben voldaan aan deze zorgplicht. Hiermee hebben zij in strijd gehandeld met artikel 25 Wna.
5.6. Identificatie/vertegenwoordiging/volmacht
De notarissen hebben nagelaten de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een rechtspersoon na te gaan aan de hand van een recent uittreksel uit het handelsregister, dan wel de identiteit van verschijnende personen vast te stellen aan de hand van een geldig document zoals genoemd in artikel 1 Wet op de identificatieplicht [Wip], dan wel een akte hebben gepasseerd op grond van van een kopie van een voor afschrift uitgegeven notariële akte [volmacht].
In vier van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [drie dossiers] en notaris B [één dossier] niet hebben voldaan aan deze speficieke notariële taken. Hiermee hebben zij onder meer in strijd gehandeld met artikel 39 lid 1 Wna.
5.7. Dienstweigeren
De notarissen hebben blijkens bepaalde dossiers niet hun dienst geweigerd, terwijl naar de mening van het BFT wel een gegronde reden daarvoor aanwezig was.
In zeven van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [twee dossiers] en notaris B [vijf dossiers] hun notariële dienst hadden moeten weigeren. Hiermee hebben zij onder meer in strijd gehandeld met artikel 21 lid 2 Wna en artikel 5 Verordening beroeps- en gedragsregels.
5.8. Wid
Uit de onderzochte dossiers blijkt dat in zeven gevallen géén en in 64 gevallen een onjuiste identificatie heeft plaatsgevonden. In het algemeen heeft notaris A verklaard dat personen niet voorafgaand aan de dienstverlening worden geïdentificeerd.
Zoals blijkt uit de onderzochte dossiers, worden bij gebruik van volmachten de volmachtgevers vaak niet in persoon geïdentificeerd, in tegenstelling tot wat notaris A aan het BFT heeft verklaard. Indien natuurlijke personen verschijnen of een volmacht geven aan één van de medewerkers van het notariskantoor, heeft het BFT niet kunnen vaststellen of het kantoor van de notarissen [direct] nagaat of vraagt of deze personen voor zichzelf optreden dan wel voor een derde. Ook in de gevallen dat in de koopovereenkomst uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van een “nader te noemen meester”, heeft het BFT dit bij ontbreken van aantekeningen in het desbetreffende dossier niet kunnen vaststellen.
Bij identificatie van rechtspersonen maakt het notariskantoor gebruik van niet gewaarmerkte internetuittreksels.
Door te [laten/doen] handelen als voormeld hebben de notarissen in strijd gehandeld met de artikelen 2 leden 1, 5 en 8 Wid.
5.9. Wet Mot
In 23 van de onderzochte dossiers heeft het BFT geconstateerd dat notaris A [negen dossiers] en notaris B [veertien dossiers] per dossier één of meer Mot-meldingen als bedoeld in artikel 9 Wet Mot aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, [thans genaamd:] de Financial IntelligenceUnit Nederland [FIU-NL], te Zoetermeer, achterwege hebben gelaten.
6. De formele, preliminaire en prealabele verweren van de notarissen ten aanzien van de bedenkingen en de voorwaardelijke klachten
6.1. Het BFT is niet-ontvankelijk
Het BFT is niet-ontvankelijk als klager omdat het daartoe slechts in zijn hoedanigheid van financieel toezichthouder en op basis van uit die hoedanigheid verkregen informatie wettelijke klachtbevoegdheid heeft. In het kader van de Wna heeft het BFT uitsluitend tot taak om financieel toezicht te houden. De sector financieel toezicht van het BFT oefent deze taak uit. De enige wetsbepaling die aan het BFT ? dus slechts in zijn hoedanigheid van financieel toezichthouder – de taak en dus bevoegdheid geeft om een klacht in te dienen is artikel 112 lid 3 Wna. De klacht is niet van de sector financieel toezicht afkomstig en niet tot stand gekomen op basis van de taak en de bevoegdheden van die sector. Het BFT heeft niet uit dien hoofde gehandeld of informatie verkregen. Voorts lijkt dit in strijd te zijn met artikel 6 EVRM wegens onjuist gebruik van bevoegdheden. Het BFT is evenmin rechtstreeks belanghebbende.
6.2. Totstandkoming klachten stelselmatig in strijd met de wet
De verschillende schendingen door het BFT van wettelijke regelgeving [over taakstelling en bevoegdheden] betreffen het volgende.
Brief van het BFT van 29 mei 2006
Uit de tekst en plaats van lid 3 van artikel 112 Wna blijkt dat informatieverstrekking door het BFT aan de voorzitter van de Kamer slechts is toegestaan als aan de financieel toezichthouder [sector financieel toezicht van het BFT] bepaalde feiten of omstandigheden blijken bij de uitoefening van het financiële toezicht. Daarvan is geen sprake blijkens onder meer het volgende:
• Het in de brief vermelde kadastrale onderzoek maakt geen onderdeel uit van de financiële toezichttaak. Een dergelijk toezicht is immers niet genoemd in artikel 112 Wet op het notarisambt, terwijl toepassing van afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht [Awb] expliciet is uitgesloten.
• De plaatsvervangend voorzitter van de Kamer impliceert in zijn bevindingen dat het BFT het voorbereidende onderzoek heeft verricht uit hoofde van zijn taak ingevolge de Wid en de Wet Mot.
Bij of krachtens de Wid/Mot bestaat geen bevoegdheid voor de sector Wid/Mot van het BFT om informatie aan de voorzitter van de Kamer te verstrekken. Die informatie dient de sector Wid/Mot aan het Meldpunt te verstrekken, dat vervolgens beoordeelt of verdere opsporingsmaatregelen noodzakelijk zijn.