arrestnummer:
parketnummer: 23-002434-07
datum uitspraak: 21 maart 2008
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-524360-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
thans gedetineerd in PI
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 maart 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd -zakelijk weergegeven- dat de verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van de in de tenlastelegging aangewezen personen zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De tenlastegelegde voorbedachte raad komt evenmin voor bewezenverklaring in aanmerking, aldus de raadsman.
De raadsman heeft gesteld dat geen aanmerkelijke kans op de dood van de in café 'Altinoluk' aanwezige personen kan worden aangenomen, aangezien de verdachte wist dat zij allen voordat door hem de schoten werden gelost dekking hadden gezocht. Bovendien heeft de verdachte in het veronderstelde geval dat moet worden aangenomen dat die aanmerkelijke kans zich wel heeft voorgedaan, die aanmerkelijke kans nimmer aanvaard. Hij heeft geen van de aanwezigen in dat café -onder wie zich ook bekenden van hem bevonden- willen doden.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
In het algemeen moet voorop worden gesteld dat voor het bewijs van de tenlastegelegde opzet betekenis moet worden toegekend aan hetgeen door de verdachte is verklaard omtrent zijn opzet, doch die verklaring is niet doorslaggevend voor de ten aanzien van het bewijs van de aan hem verweten opzet te nemen beslissing. Immers, ook als van de juistheid van verdachtes verklaring wordt uitgegaan -geen willens en wetens opzet op de dood- kan hetgeen door het hof wordt vastgesteld omtrent verdachtes handelen en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan gevoegd bij de omstandigheden waaronder dat handelen heeft plaatsgevonden tot het oordeel leiden dat hij door dat handelen willens en wetens het risico op de koop toe heeft genomen dat dodelijk letsel daarvan het gevolg zou kunnen zijn.
Het hof leidt uit het proces-verbaal van bevindingen (dossier doorgenummerd blz. 132 e.v.) en de daarbij behorende foto's (blz.139-178) in het dossier af dat zich aan de voorzijde van het café de (glazen) toegangsdeur en rechts daarvan een groot raam bevindt. Via die toegangsdeur komt men in een langwerpige hal terecht, met direct tegenover die toegangsdeur een tweede (grotendeels glazen) deur (hierna te noemen: tweede deur) die toegang geeft tot het café. Het café zelf is een open en overzichtelijke ruimte, die door de verdachte tevoren meermalen is bezocht. Vrijwel recht tegenover de tweede deur bevindt zich een bar en voor het grote raam (rechts naast de toegangsdeur) staat een langwerpige tafel. Op die tafel stonden - na de schietpartij - nog borden met etensresten en (gevulde) glazen. Voor die tweede deur en voor het grote raam hingen ten tijde van de schietpartij gesloten gordijnen.
De verdachte wist, zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep herhaald, dat ten tijde van zijn schieten personen in het café aanwezig waren. Niettemin heeft hij, terwijl hem door die gesloten gordijnen ieder zicht op hetgeen zich op dat moment in het café afspeelde was ontnomen en hij zonder zich ervan te vergewissen of die personen zich in veiligheid hadden gebracht danwel hij anderszins wetenschap had van de positie van elk van die personen in die ruimte, van dichtbij op die glazen voordeur en op dat grote raam in twee salvo's in totaal 14 kogels afgevuurd. Die kogels zijn het café binnengedrongen op een hoogte van ongeveer 1.70 meter (blz. 3 e.v.).
Het voorgaande, gevoegd bij het feit dat afgevuurde kogels bij uitstek geschikt zijn om dodelijk letsel te veroorzaken, voert tot de slotsom dat de verdachte door aldus te handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die kogels één of meer van de in het café aanwezige personen dodelijk zouden treffen. Daaraan doet niet af dat een aantal afgevuurde kogels afgeremd zullen zijn en vlak achter een muurtje of gordijn op de grond zijn gevallen. Immers, uit de hiervoor weergegeven bevindingen blijkt dat kogels door de ruit en door de deur zijn gedrongen en die kogels ook daarna nog een aanzienlijke snelheid hadden, zoals bijvoorbeeld moet worden afgeleid uit de aangetroffen inslag van een kogel in een pilaar in die ruimte. Evenmin doet aan die slotsom af dat sommige van de aanwezigen volgens hun verklaringen zoveel als mogelijk een veilig heenkomen in dat café hebben gezocht. Het hof wijst in dit verband op de door [getuige 1] (blz. 47), [getuige 2] (blz. 50), [getuige 3] (blz. 119) en [getuige 4] (blz. 34) afgelegde verklaringen waaruit volgt onder meer, dat zich niet het geval heeft voorgedaan waarin door de in het café aanwezige personen dekking is gezocht en gevonden nog voordat door de verdachte de schoten zijn gelost.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, dat het hof voorbij gaat aan de door de raadsman betrokken stelling dat de verdachte pas op het café heeft geschoten toen hij wist dat de in dat café aanwezige bezoekers dekking hadden gezocht en -naar het hof van de raadsman begrijpt- met dodelijk letsel geen rekening meer hoefde te worden gehouden. Het hof acht zulks niet aannemelijk geworden. Immers, de verdachte heeft niet een daartoe strekkende verklaring afgelegd, terwijl ook overigens het dossier voor de juistheid van die stelling geen steun biedt.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte niet naar het café is teruggekeerd om te schieten, maar om te praten met de uitbaters. Het besluit om te schieten nam de verdachte pas op het moment dat men weigerde om met hem te praten. Het schieten door de verdachte is onmiddellijk gevolgd op dát besluit, zodat geen sprake was van enige tijd om zich te beraden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven (Hoge Raad 5 februari 2008, LJN: BB4959).
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof - voorzover hier van belang - de volgende gang van zaken vast. Op zeker moment is de verdachte uit het café verwijderd, waarna hij dreigende woorden heeft gebezigd als: "wacht maar, jullie zien wel", "morgen zitten jullie hier niet meer" en "wacht maar, ik laat het er niet bij zitten", hetgeen volgt uit de verklaringen van [getuige 4] (blz. 33), [getuige 4] (blz. 44) en [getuige 1] (blz. 47). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij het gebruikt hebben van die woorden bepaald niet uitsluit.
De verdachte is vervolgens bij het café weggegaan en - volgens zijn eigen verklaring na ongeveer 5 à 10 minuten te hebben rondgelopen - naar het café teruggegaan.
Hij heeft op de deur geklopt en toen die deur voor hem gesloten bleef, heeft hij zijn wapen uit zijn broekband gepakt en (uiteindelijk) op het café geschoten.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in ieder geval de gelegenheid gehad om na te denken over wat hij zou doen vanaf het moment dat hij bij het café was weggelopen. Ook als de verdachte toen niet kalm en rustig was, maar daarentegen woedend, staat dat er niet aan in de weg dat de gelegenheid heeft bestaan om zich gedurende die tijd te bezinnen. Hieruit leidt het hof de voorbedachte raad af.
Het hof overweegt voorts en ten overvloede dat ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de door de raadsman gegeven lezing, erop neerkomend dat de verdachte pas besloot om te schieten toen - bij de deur van het café - bleek dat men weigerde om met hem te praten, het bewijsverweer faalt. Vaststaat immers dat de verdachte bij terugkomst op de deur van het café heeft geklopt en dat hij toen die deur voor hem gesloten bleef het wapen uit zijn broekband heeft gehaald. Toen de verdachte met het wapen in de hand voor het café stond, heeft [getuige 1] met de verdachte gebeld en hem verteld dat hij de boel niet moest verpesten, dat de politie was gebeld en dat hij moest weggaan (blz. 47). De verdachte heeft daarop geantwoord dat hij het niet pikte en dat iedereen één voor één naar buiten moest komen. Ook zei hij: "Ik ga jullie kapot schieten", waarna hij daadwerkelijk op het café heeft geschoten.
Daarbij komt nog dat de verdachte volgens zijn verklaring (blz. 74) het wapen en de magazijnhouder altijd van elkaar gescheiden bij zich draagt. Het hof leidt uit die verklaring af dat de verdachte op enig moment, maar in ieder geval vóórdat hij daadwerkelijk in twee salvo's op het café heeft geschoten, de magazijnhouder in het wapen heeft gestopt. Ook in deze situatie heeft de verdachte aldus de gelegenheid gehad om zich te bezinnen en moet worden aangenomen dat hij heeft gehandeld met voorbedachten rade.
De raadsman heeft nog betoogd dat de staat van dronkenschap van de verdachte een beslissende factor is geweest in het voorgevallene. Het hof wil aannemen dat gebruik van alcoholhoudende drank invloed heeft uitgeoefend op verdachtes (geestes)gesteldheid, doch naar ’s hofs oordeel is niet aannemelijk geworden dat verdachte toen en daar door dat gebruik in een zodanige toestand heeft verkeerd op grond waarvan in redelijkheid niet mag worden aangenomen dat voor de verdachte de mogelijkheid tot de eerder bedoelde bezinning heeft open gestaan.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
onder 1 primair
op 28 oktober 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade de in café Altinoluk verblijvende [getuige 4] en [getuige 4] en [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 5] en [getuige 3] en tot nu toe onbekend gebleven personen van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg vanaf de straat voor het café Altinoluk van korte afstand veertien maal met een pistool op de gesloten deur en het geblindeerde raam van het café heeft geschoten terwijl die [getuige 4] en [getuige 4] en [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 5] en [getuige 3] en tot nu toe onbekend gebleven personen zich in het café bevonden;
onder 2
op 28 oktober 2006 te Amsterdam een wapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool (merk Glock) en munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 14 patronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
poging tot moord, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van de categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - kort samengevat - dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld in een toestand van noodweerexces. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte op zó hardhandige wijze het café uit was gezet dat hij zich aldus geconfronteerd heeft gezien met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn persoon, die ertoe heeft geleid dat hij ten gevolge van een hevige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Het hof gaat uit van de juistheid van verdachtes verklaring, erop neerkomend dat hij zonder dat daar een redelijke aanleiding voor was op hardhandige wijze uit het café is verwijderd. Echter, die aanranding is kort na zijn verwijdering uit dat café geëindigd waarna hij is weggelopen. De verdachte is na verloop van enige tijd evenwel naar het café teruggekeerd en heeft de schoten gelost. Aldus stelt het hof vast dat de situatie van die aanranding op het moment van zijn schieten was beëindigd waardoor de noodzaak tot verdediging niet meer heeft bestaan.
Niet aannemelijk is geworden dat de ten laste van de verdachte onder 1 bewezen gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige en voor verdachtes handelen doorslaggevende gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgegane aanranding. Het beroep op noodweerexces wordt mitsdien verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat hij strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De rechtbank heeft onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 34 vermelde voorwerpen - kogels en hulzen - en de teruggave aan de verdachte gelast van het onder nummer 35 vermelde voorwerp.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal beslissen conform de rechtbank heeft gedaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging moord (meermalen gepleegd) en het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De verdachte is op 28 oktober 2006 in staat van dronkenschap hardhandig uit het café 'Altinoluk' verwijderd. Hij is vervolgens scheldend en dreigend bij dat café weggegaan, heeft een rondje gelopen en is er teruggekeerd. Verdachte heeft vervolgens uit zijn broekband een wapen gepakt en heeft met dat wapen in twee salvo's in totaal veertien kogels op de glazen deur en op het geblindeerde raam van het café afgevuurd. In dat café bevonden zich toen een aantal bezoekers.
Een dergelijke vorm van excessief geweld schokt de rechtsorde.
Het onderhavige schietincident onderstreept voorts de noodzaak dat krachtig dient te worden opgetreden tegen het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Het hof houdt anderzijds rekening met het feit dat de verdachte door zo te handelen weliswaar levensgevaar heeft veroorzaakt voor de in dat café aanwezige personen en aldus hen diepe angst heeft ingeboezemd, maar dat geen van de aanwezigen door dat handelen daadwerkelijk gewond is geraakt. In zoverre zijn de gevolgen van verdachtes handelen relatief beperkt gebleven en ook dat gegeven is van betekenis voor de hoogte van de aan de verdachte op te leggen straf.
Het hof houdt voorts rekening met het feit dat de verdachte er ter terechtzitting in hoger beroep blijk van heeft gegeven het verwerpelijke van zijn handelen toen en daar in te zien.
Het hof heeft kennis genomen van de voorlichtingsrapportage van de Jellinek van 8 maart 2007 opgemaakt door mevrouw M. van den Engel, reclasseringswerker, alsmede van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 februari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van met name alcoholgerelateerde strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof is derhalve van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het onder 1 primair bewezengeachte met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de op de beslaglijst onder de nummer 1 tot en met 34 vermelde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een stuk papier voorzien van de tekst [tekst].
Dit arrest is gewezen door de 3e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. P. Dondorp, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2008.
Mr. Dondorp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.