ECLI:NL:GHAMS:2008:BC9809

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.006.771
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen beslissing griffier inzake griffierechten en vast recht in civiele procedure

In deze zaak hebben verzoekers, bestaande uit twee vennoten en een vennootschap onder firma, verzet aangetekend tegen een beslissing van de griffier met betrekking tot de in rekening gebrachte griffierechten. De verzoekers waren van mening dat zij slechts eenmaal vast recht verschuldigd waren, aangezien zij bij dezelfde procureur verschenen en gelijkluidende conclusies hadden genomen. De zaak betreft een eerdere procedure waarin de verzoekers een vordering hadden ingesteld tegen hun voormalige advocaat, die was afgewezen door de rechtbank. De griffier had hen belast met een aanzienlijk bedrag aan vast recht, dat zij betwistten. De verzoekers stelden dat zij procedeerden op toevoeging en dat de vennootschap onder firma was opgeheven, waardoor het tarief voor natuurlijke personen van toepassing zou moeten zijn in plaats van dat voor rechtspersonen. Het hof oordeelde dat de vennootschap nog steeds bestond, omdat zij in rechte optrad. Het hof concludeerde dat de griffier ten onrechte driemaal afzonderlijk vast recht in rekening had gebracht en dat het verschuldigde bedrag moest worden verminderd. De verzoekers vorderden een verklaring voor recht en vergoeding van schade, waarvoor een vast recht van € 300,-- gold. Het hof verklaarde het verzet gegrond en stelde het door de verzoekers te betalen vast recht vast op € 300,--.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het verzetschrift van:
1. [vennoot 1], wonend te […],
2. [vennoot 2], wonend te […],
3. de vennootschap onder firma […] V.O.F., gevestigd te […],
4. mr. P.J. Graafstal, kantoorhoudend te Ermelo,
verzoekers.
1. De procedure
De verzoekers sub 1, 2 en 3 worden tezamen hierna (ook) [verzoekers] genoemd en iedere verzoeker voor zich respectievelijk [vennoot 1], [vennoot 2], de V.O.F. en mr. Graafstaal.
Bij op 18 juni 2007 ter griffie ontvangen verzoekschrift zijn verzoekers in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier, gedateerd 22 mei 2007, in de zaak met zaaknummer 106.006.368 (rolnummer 07/276) met betrekking tot de aan [vennoot 1], [vennoot 2] en de V.O.F. in rekening gebrachte griffierechten.
Op 21 november 2007 hebben verzoekers vervolgens bezwaar gemaakt tegen een bijheffing door de griffier van vast recht, die verband hield met de eisvermeerdering bij memorie van grieven.
Bij brief van 17 december 2007 heeft mr. Graafstal stukken toegestuurd en verzocht om op korte termijn uitspraak te doen en te veel betaald vast recht te restitueren.
2. Beoordeling
2.1. [Vennoot 1] en [vennoot 2] hebben tezamen de V.O.F. gedreven. Omdat [verzoekers] menen dat hun vorige advocaat hun zaak niet juist heeft behandeld, hebben zij een procedure tegen hem aangespannen. Zij vorderen onder meer een bedrag van € 75.000,-- van hem. Hun vordering is bij vonnis van 7 juni 2006 (326475/HA ZA 05-2878) door de rechtbank te Amsterdam afgewezen.
Bij dagvaarding van 30 augustus 2006 zijn [verzoekers] van dat vonnis in hoger beroep gekomen. De griffier heeft [verzoekers] belast met een vast recht van € 2.250,--. Voorts zijn [vennoot 1] en [vennoot 2] ieder belast met een vast recht van € 92,--. Ter rolle van 16 augustus 2007 hebben [verzoekers] een memorie van grieven genomen en hun eis vermeerderd. De griffier heeft daarna € 1.200,-- vast recht bijgeheven.
2.2 Ingevolge artikel 2 lid 1 Wet tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ) wordt van elke verschenen gedaagde een vast recht geheven. Nu echter [vennoot 1], [vennoot 2] en de V.O.F. bij één procureur zijn verschenen en gelijkluidende conclusies hebben genomen, zijn zij op grond van artikel 3 WTBZ slechts éénmaal vast recht verschuldigd en wel –in beginsel- naar het tarief voor een rechtspersoon. Door de griffier is dus ten onrechte driemaal afzonderlijk vast recht in rekening gebracht.
2.3 [Verzoekers] voeren aan dat zij beiden procederen op een toevoeging (2CY2505 en 2CY6700) en dat de V.O.F. is opgeheven. Zij menen daarom dat in dit geval vast recht dient te worden geheven niet naar het tarief voor rechtspersonen maar voor natuurlijke personen. [Verzoekers] hebben een uittreksel uit het handelsregister overgelegd waaruit blijkt dat de V.O.F. is opgeheven met ingang van 1 juni 2003.
Uit de enkele omstandigheid dat de V.O.F. thans in rechte optreedt en een vordering instelt volgt echter reeds dat deze nog immer bestaat. In zoverre treft het betoog van [verzoekers] geen doel.
2.4 Voorts stellen [verzoekers] dat [vennoot 1] en [vennoot 2] partners zijn geweest. Zij menen daarom dat hun bedrijf gelijk gesteld moet worden met een eenmanszaak. Zij wijzen in dat verband naar een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 27 juni 2007 (LJN: BB0269).
[Verzoekers] hebben zeer weinig aangevoerd omtrent deze stelling. Zo blijkt niet dat [vennoot 1] en [vennoot 2] hebben samengewoond, in het handelsregister is in ieder geval voor ieder een ander adres vermeld evenals op de toevoegingbewijzen, dat zij een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en welke taken zij ieder binnen de V.O.F. vervulden. Het hof acht daarom ongenoegzaam onderbouwd dat het hier ging om een zogenaamde man/vrouw-vennootschap die volgens [verzoekers] gelijk te stellen is met een eenmanszaak.
2.7 Ambtshalve is het hof nog het volgende gebleken. [verzoekers] vorderen in hoger beroep in de zaak met het zaaknummer 106.006.368 na eiswijziging bij memorie van grieven, naast afgifte van stukken, primair een verklaring voor recht en vergoeding van schade op te maken bij staat. Voor hen geldt daarom een vast recht van € 300,--, zodat het geheven vast recht dient te worden verminderd.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart het verzet gegrond;
stelt in de zaak met zaaknummer 106.006.368 het door [verzoekers] te betalen vast recht vast op € 300,=.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Huijzer, mr. W.J.J. Los en mr. J.C.W. Rang en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2008.