GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 06 maart 2008 in de zaak onder nummer 106.010.700/01 NOT van:
[naam],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. B.A. Wille,
[naam]
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
de zaak onder nummer 106.010.720/01 NOT van:
[naam]
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. B.A. Wille.
1. Voeging van beide zaken in hoger beroep
De over en weer door partijen aangespannen procedures in hoger beroep tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen de kamer, van 1 februari 2007, zijn door het hof gevoegd daar zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die ook in eerste aanleg tegenover elkaar stonden.
2. Het verloop van de procedure in de gevoegde zaken
2.1. Van de zijde van appellant in de zaak met rekestnummer 106.010.700/01 NOT, verder te noemen de notaris, is bij een op 27 februari 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen - en van de zijde van appellant in de zaak met rekestnummer 106.010.720/01 NOT, verder te noemen klager, is bij een op 2 maart 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de onder 1 genoemde beslissing van de kamer waarbij de klacht tegen de notaris gegrond is verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing is opgelegd. Op 6 april 2007 is ter griffie van het hof in laatstgenoemde zaak van de zijde van klager een aanvullend verzoekschrift met bijlagen, ingekomen.
2.2. In de zaak met nummer 106.010.700/01 NOT is van de zijde van klager op 21 maart 2007 een verweerschrift met bijlagen ingekomen ter griffie van het hof. In de zaak met rekestnummer 106.010.720 NOT is van de zijde van de notaris op 3 mei 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingediend.
2.3. De zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 januari 2008. Verschenen zijn klager, de notaris en zijn gemachtigde. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van een pleitnota.
3. De stukken van de gedingen
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
4. De feiten in beide zaken
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat hij op zijn briefpapier een overeenkomst van overdracht van een vuurwerkhandel gedateerd 27 december 2005 heeft geredigeerd die alleen ten doel zou hebben beslaglegging door klager te voorkomen en klager op die wijze in zijn verhaalsmogelijkheden op het tot die vuurwerkhandel behorende vermogen te beperken. De notaris wordt in dat kader ook verweten dat hij bewust heeft verzuimd de rechtsgeldigheid van deze overeenkomst te toetsen alvorens deze vast te leggen.
6. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft ter weerlegging van de verwijten van klager betoogd dat de onderhandse akte van 27 december 2005 wel degelijk een reële inhoud had en in het bijzonder ten doel had om te bewijzen dat op 23 december 2005 daadwerkelijk een overeenkomst was gesloten en dat [naam B.V.] door de aankoop van de vuurwerkhandel, inclusief de verleende vergunning, beschikte over de voor de handel in vuurwerk vereiste vergunning.
7.1. Uit hetgeen door klager is aangevoerd met betrekking tot het gedeelte van de klacht dat ziet op het doel van het redigeren van de overeenkomst zoals neergelegd in de onderhandse akte van 27 december 2005, is het aan het hof niet gebleken dat de notaris die overeenkomst heeft geredigeerd uitsluitend of mede met het doel om beslaglegging door klager op het vermogen van de vuurwerkhandel te voorkomen en klager aldus in zijn verhaalsmogelijkheden te beperken. Klager heeft daarvoor te weinig feiten en omstandigheden gesteld. Voorts is het enkele feit dat de notaris wist van een geschil tussen klager en een der partijen bij die overeenkomst daartoe onvoldoende.
7.2. Met betrekking tot het op schrift stellen van de overeenkomst van 27 december 2005 is het hof voorts van oordeel dat het op de weg van een notaris ligt om bij het opstellen van een onderhandse akte zoveel mogelijk zekerheid te scheppen, zulks niet uitsluitend ten aanzien van de partijen die betrokken zijn bij die overeenkomst, maar ook ten aanzien van de mogelijk betrokken derde(n). Op dat punt is de notaris in gebreke gebleven. Zo heeft hij bij de mondelinge behandeling op vragen van het hof verklaard dat de tekst in artikel 1 van de overeenkomst van 27 december 2005, luidende:
de tussen partijen overeengekomen koopsom hebben partijen onderling verrekend.
een eigen interpretatie is van hetgeen partijen hem hebben medegedeeld voorafgaande aan de redactie van de litigieuze overeenkomst, te weten
dat zij de betaling van de koopsom onderling hadden geregeld.
De notaris heeft naar het oordeel van het hof vervolgens ten onrechte niet doorgevraagd op welke wijze de betaling van de koopsom dan wel was geregeld.
7.3. Verder is de notaris er aan voorbijgegaan dat aan een onderhandse akte als de onderhavige dezelfde vereisten mogen worden gesteld als aan een notariële akte. Zo is niet gebleken dat de notaris de identiteit van de betrokkenen heeft geverifieerd. Door een onderhandse akte te stellen op papier dat naast het vignet van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie de naam en het adres van de notaris vermeldt, wordt jegens derden een schijn van betrouwbaarheid gewekt, welke betrouwbaarheid, gezien de handelwijze van de notaris, geenszins blijkt te zijn gewaarborgd.
7.4. Op grond van dit een en ander is het hof van oordeel dat de notaris de overeenkomst zoals opgenomen in de onderhandse akte van 27 december 2005 niet voldoende heeft getoetst.
7.5. Met de kamer is het hof van oordeel, dat de klacht ten dele gegrond is zoals hiervoor onder 7.4. omschreven, maar het hof kan de motivering van de kamer, dat wegens het ontbreken van een koopprijs geen sprake zou kunnen zijn van een geldige koopovereenkomst, niet onderschrijven, nu reeds uit artikel 7:4 BW voorvloeit dat een koop kan worden gesloten zonder dat de koopprijs is bepaald.
7.6. Aangezien het hof op andere gronden dan de kamer tot een gedeeltelijke gegrondheid van de klacht is gekomen, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven. Het hof is echter wel van oordeel dat gelet op het vorenstaande de maatregel van waarschuwing passend en geboden is.
7.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel thans als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.8. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.
In de zaken met nummer 106.010.700/01 NOT en nummer 106.010.702/01 NOT:
- vernietigt de bestreden beslissing, behoudens de vaststelling van de daarin vervatte feiten, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht gegrond zoals overwogen in rechtsoverweging 7.4;
- legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en P. Blokland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 6 maart 2008 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
[naam]
wonende te [plaats]
klager,
mr. [adres]
notaris te [plaats]
beklaagde hierna: de notaris.
Bij brief van 12 september 2006, met bijlagen, heeft klager zich tot deze Kamer gewend met een klacht over de notaris.
De notaris, heeft bij brief van 14 november 2006, op de klacht geantwoord.
Klager heeft nadien nog enige produkties aan de Kamer toegezonden.
De klacht is op 21 december 2006 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- klager in persoon en
- de notaris in persoon.
Klager heeft zijn klacht toegelicht. De notaris heeft daarop zijn standpunt uiteengezet.
Na voortgezet debat heeft de Kamer de uitspraak bepaald op heden.
a. Klager heeft in december 2005, in het kader van een geschil tussen hem enerzijds en de VOF [plaats] en haar vennoten anderzijds, beslag doen leggen op de opbrengsten van vuurwerkverkoop in de winkel aan het [ adres te plaats].
b. Op 30 december 2005 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank te Utrecht in een kort geding tussen -onder meer- [naam] B.V. als eisende partij en klager als gedaagde partij geeist klager te veroordelen tot opheffing van de door hem gelegde conservatoire beslagen. Daartoe heeft zij gesteld dat de vuurwerkhandel niet meer werd gedreven door de hiervoor onder a. genoemde VOF en haar vennoten, maar door [naam] B.V. [naam] B.V. heeft zich daarbij beroepen op een overeenkomst van 27 december 2005 die door de notaris op aanwijzing van deze partijen is opgemaakt. In die procedure heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat die overeenkomst rechtsgeldig is.
De klacht en de beoordeling daarvan
3.1 Klager verwijt de notaris, onder verwijzing naar het gewezen vonnis van 30 december
2005, dat deze bewust heeft verzuimd de op 27 december 2005 tussen [naam] als beherend vennoot van de VOF [plaats] en [naam] B.V. gesloten overeenkomst op de rechtsgeldigheid daarvan te toetsen.
3.2 De notaris heeft als verweer naar voren gebracht dat uit een brief van 14 november 2005 blijkt dat [naam] en de kort daarvoor opgerichte besloten vennootschap [naam] B.V. de bedoeling hadden de vuurwerkhandel aan laatstgenoemde over te dragen. Partijen hebben de notaris verzocht een stuk op te stellen waaruit zou blijken dat zij daadwerkelijk met dat doel een overeenkomst hadden gesloten. Zij waren het, volgens de notaris, ook eens over de koopsom zodat hij geen reden had partijen daarover nadere vragen te stellen. Het komt wel vaker voor dat de koopsom buiten de notaris om wordt geregeld, aldus de notaris.
3.3 Met de voorzieningenrechter is de Kamer van oordeel dat, nu de overeenkomst die de notaris heeft opgesteld -onder meer- niets bevat over de koopprijs, die overeenkomst rechtsgeldigheid ontbeert. Van wilsovereenstemming over de koopprijs, zoals de notaris heeft betoogd, is niet gebleken. Veeleer blijkt uit overweging 4.4 aanhef en sub b) van het kort gedingvonnis, dat luidt -voor zover hier van belang- “(…) artikel 1 vermeldt voorts dat de overeengekomen koopsom tussen partijen reeds is verrekend, terwijl [naam] ter zitting heeft verklaard dat de koopsom niet is vastgesteld, en voorlopig afgesproken is dat gedurende 5 jaar telkens EUR 20.000,- door [naam] c.s. aan de VOF wordt betaald (…)” van het tegendeel. Het verwijt dat klager de notaris maakt is dan ook terecht. De notaris had de overeenkomst zodanig behoren op te stellen dat uitgesloten was dat deze zou zijn opgesteld voor het enkele doel beslaglegging te voorkomen, voor welke veronderstelling door de onzorgvuldigheid van de notaris ruimte is ontstaan.
3.4 De Kamer acht deze onzorgvuldigheid van de notaris zodanig laakbaar, dat zij aan hem de maatregel van waarschuwing zal opleggen, zodat als volgt wordt beslist.
4. De beslissing
- verklaart de klacht gegrond;
- legt terzake de notaris de tuchtmaatregel op van waarschuwing;
Gewezen te Utrecht door mr. W. van Veen, voorzitter, mr. E.J.M. Kerpen,
mr. H.J.Th.G. Tomlow, mr. C. Slothouber en mr. R.J.M. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. L. Heij, secretaris, en uitgesproken op 1 februari 2007.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Aan partijen toegezonden op: 1 februari 2007