ECLI:NL:GHAMS:2008:BC5089
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- D.B. Bijl
- E.M. Vrouwenvelder
- W.P. Otto
- Rechtspraak.nl
Winstbeoogdheid bij exploitatie van een ijscentrum en vrijstelling van omzetbelasting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslag omzetbelasting die was opgelegd aan de exploitant van een ijscentrum, de fiscale eenheid (…)X-B.V. De rechtbank had eerder een uitspraak gedaan die door de inspecteur van de Belastingdienst was aangevochten. Het Hof oordeelde dat met de exploitatie van het ijscentrum geen winst beoogd werd in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de omzetbelasting 1968. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. V., stelde dat er geen exploitatieoverschotten waren behaald die als winst konden worden aangemerkt. De inspecteur erkende dit, maar stelde dat de rechtsvorm van de exploitant, een besloten vennootschap, niet voldeed aan de voorwaarden voor de vrijstelling van omzetbelasting.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet kon volhouden dat er een winstbeoogdheid was, aangezien de omstandigheden waaronder het ijscentrum werd geëxploiteerd, geen reële kans op winst boden. De enkele rechtsvorm van de exploitant was niet doorslaggevend voor de beoordeling of winst werd beoogd. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslag werd verminderd tot € 1.584. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 644 en werd het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 422 vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van de werkelijke omstandigheden van de exploitatie en de intenties van de exploitant bij de beoordeling van de winstbeoogdheid en de toepassing van belastingvrijstellingen. De belanghebbende had overtuigend aangetoond dat er geen winst werd beoogd, wat leidde tot de vernietiging van de naheffingsaanslag.