GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
X, wonende te Y,
APPELLANTE,
procureur: mr. F.W.P. Wolters,
de naamloze vennootschap DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. B.J.H. Crans.
Partijen worden hierna X respectievelijk Delta Lloyd genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
X is bij exploot van 18 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat door de rechtbank te Amsterdam onder zaak- en rolnummer 297042/HA ZA 04-2705 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 19 juli 2006, met dagvaarding van Delta Lloyd voor dit hof.
X heeft – haar beroep kennelijk uitbreidend tot het tussenvonnis van 21 september 2005 - bij memorie acht grieven aangevoerd en, stellende aldus haar eis te wijzigen, geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest:
“het tussenvonnis van 21 september 2005 van de Rechtbank Amsterdam (zal vernietigen), en, opnieuw rechtdoende, overeenkomstig dit vonnis arrest (zal) wijzen door een andere deskundige te benoemen rekening houdend met de wijziging van de eis, alsmede (zal) vernietigen het vonnis op 19 juli 2006 door de Rechtbank te Amsterdam uitgesproken tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde en, alsnog recht doende, geïntimeerde (zal) veroordelen overeenkomstig de dagvaarding in eerste aanleg, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instantiën, waaronder de kosten van Pals en deskundige Pigge”.
Delta Lloyd heeft de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest X niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van X in de kosten van – begrijpt het hof – het hoger beroep.
Nadat zij hun zaak schriftelijk hadden doen bepleiten, hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis (verder: het tussenvonnis), rechtsoverweging 1 onder a tot en met e, een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van deze feiten is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1. In dit geding vordert X van Delta Lloyd vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van een haar op 10 september 1996 overkomen verkeersongeval waarvoor een verzekerde van Delta Lloyd aansprakelijk is. Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen met betrekking tot de beperkingen en belastbaarheid van X, zowel in loonvormende arbeid als bij de uitoefening van huishoudelijke taken, en de arbeidsdeskundige J.A.M. Pigge, verbonden aan Heling & Partners B.V. te Assen (verder: Pigge), tot deskundige benoemd.
3.2. De medisch adviseur van Pigge, drs. C.S.H. Haarsma (verder: Haarsma), heeft vervolgens een concept belastbaarheidsprofiel en medisch portret ten aanzien van X opgesteld. Pigge heeft een en ander op 6 december 2005 aan de procureur van X gezonden met het verzoek dit aan X ter hand te stellen “in het kader van het blokkeringsrecht”.
3.3. Bij brief van 2 januari 2006 (productie 8 bij conclusie na niet uitgebracht deskundigenbericht van Delta Lloyd) heeft Heling & Partners B.V. de rechtbank het volgende meegedeeld:
“(...)
Ingevolge de voorgeschreven procedure zonden wij het belastbaarheidsprofiel zoals dat werd opgesteld door onze medisch adviseur in het kader van het blokkeringsrecht aan betrokkene.
Betrokkene heeft bij monde van haar belangenbehartiger aangegeven dat zij van het blokkeringsrecht gebruik maakt en dit handhaaft.
Dit betekent dat wij ons in deze zaak genoodzaakt zien de opdracht aan u terug te geven (...)”.
3.4. Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat X gebruik heeft gemaakt van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en onder b, van het Burgerlijk wetboek (BW), dat X aldus niet voldoet aan haar verplichting op grond van artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om mee te werken aan het door de rechter gelaste deskundigenonderzoek, dat de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht en dat X onvoldoende redenen heeft aangevoerd om een vervangende deskundige te benoemen. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat X haar stelling dat zij zodanige beperkingen heeft als gevolg van het ongeval, dat zij de door haar gestelde schade lijdt, onvoldoende heeft onderbouwd en dat daarom niet is gebleken dat X door het ongeval beperkingen heeft die haar hebben genoodzaakt de in de dagvaarding gestelde voorzieningen te treffen. De rechtbank wees de vorderingen van X af en veroordeelde haar in de proceskosten, de kosten van de deskundige daaronder begrepen.
3.5. In haar memorie van grieven (sub 38 en 39) heeft X er akte van gevraagd dat zij het blokkeringsrecht, gesteld dat zij dat heeft, nadrukkelijk niet handhaaft. Omdat het hoger beroep mede strekt tot herstel van in eerste aanleg begane verzuimen, kan deze stellingname van X niet zonder gevolgen blijven in die zin dat het bij het tussenvonnis gelaste deskundigenbericht in beginsel alsnog dient te worden uitgebracht. In dit verband wordt nog het volgende overwogen.
3.6. Wat er zij van de vraag of X te dezen het in art. 7:464 lid 2, aanhef en onder b, BW bedoelde blokkerings-recht toekwam, op grond van de brieven van haar procureur van 16 december 2005 en 20 december 2005 is duidelijk dat zij zich er "voorshands" tegen heeft verzet dat het concept belastbaarheidsprofiel en medisch portret, opgesteld door Haarsma, aan anderen, waaronder Delta Lloyd, ter kennis werd gebracht. Uit de onder 4.3 geciteerde brief van Heling & Partners van 2 januari 2006 blijkt dat Pigge de procureur van X aldus heeft begrepen dat X van het blokkeringsrecht gebruik maakte en dit handhaafde, alsmede dat dit er de oorzaak van was dat Pigge geen deskundigenbericht heeft uitgebracht. Het hof merkt in dit verband nog op dat X na ontvangst van de brief van 2 januari 2006 Pigge niet kenbaar heeft gemaakt dat zij geen beroep op het blokkeringsrecht wenste te doen of dat zij zich (inmiddels) op het standpunt stelde dat zij dat recht niet had. Dit zo zijnde, kon van Pigge niet worden verwacht dat hij de uitoefening van het (al dan niet vermeende) blokkerings-recht door X zou negeren en zijn rapport niettemin zou opstellen met gebruikmaking van het werk van Haarsma. Evenmin behoefde Pigge een andere medisch adviseur in te schakelen op de (enkele) grond dat X niet wenste dat de bevindingen van Haarsma aan derden ter kennis werden gebracht. De gang van zaken in december 2005/januari 2006 moet aldus voor risico van X komen en kan er niet toe leiden dat thans een andere deskundige dan Pigge wordt benoemd.
3.7. Alvorens Pigge te benaderen met de vraag of hij daartoe bereid is, wenst het hof van X te vernemen of zij (wel) wenst dat Pigge alsnog – met gebruikmaking van de door Haarsma verschafte gegevens - een deskundigenbericht uitbrengt. Immers, enerzijds suggereert zij in de toelichting op haar zesde grief dat zij in eerste aanleg, in haar conclusie na niet gehouden deskundigenbericht, alleen maar een andere deskundige dan Pigge had voorgesteld omdat Pigge zijn opdracht had teruggeven, anderzijds stelt zij in hoger beroep wederom voor P.W. Noormans tot deskundige te benoemen, hetgeen de indruk wekt dat zij (nog steeds) Pigge als deskundige onacceptabel vindt. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat X zich hierover uitlaat.
Desgewenst mag Delta Lloyd daarna een antwoordakte nemen.
3.8. Reeds thans wordt overwogen dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd, indien X niet wenst dat Pigge alsnog een deskundigenbericht uitbrengt. Het hof onderschrijft namelijk en maakt tot het zijne hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de laatste alinea van overweging 2.6 en in overweging 2.8, waartegen X met de grieven 5 en 7 opkomt. Hieraan doet niet af dat Pigge op het moment dat hij zijn opdracht teruggaf zelf nog geen onderzoek had verricht; de uitoefening door X van het (haar al dan niet toekomende) blokkeringsrecht heeft er immers toe geleid dat Pigge geen gebruik meer kon maken van (het werk van) de door hem ingeschakelde medisch adviseur, zulks ter-wijl de rechtbank blijkens de gestelde vragen uitdrukkelijk in die inschakeling voorzag. Van Pigge kon bij deze stand van zaken in redelijkheid niet worden verwacht rapport uit te brengen. Het stond hem dan ook vrij zijn opdracht terug te geven. Anders dan X nog betoogt (pleitnotities, sub 20) behoefde Pigge daartoe geen toestemming van rechtbank of partijen.
3.9. Gezien al het hiervoor overwogene behoeven de grieven 1 tot en met 7 geen (verdere) bespreking.
3.10. Grief 8 houdt in dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bezwaren van X tegen onderdelen van het rapport van de neuroloog J.A.M. Kuster (verder: Kuster), welk rapport volgens de niet aangevallen overweging 5 van het tussenvonnis bij de verdere vaststelling van de schade tot uitgangspunt strekt.
3.11. Aan X kan worden toegegeven dat zij haar bezwaren tegen het rapport van Kuster reeds bij gelegenheid van de op 7 juni 2005 gehouden comparitie van partijen naar voren heeft gebracht en dat de rechtbank daarop in het tussenvonnis niet is ingegaan. Het komt het hof doelmatig voor om, zo X wenst dat Pigge alsnog een deskundigenbericht uitbrengt en deze daartoe bereid is, Pigge te vragen of het bij de beantwoording van de hem gestelde vragen uitmaakt of de door X gewraakte passages in het rapport van Kuster buiten beschouwing worden gelaten. Is dat niet het geval, dan behoeft de door X geuite kritiek op het rapport van Kuster, bij gebreke van belang, geen verdere bespreking. Pigge zal in dit verband desgewenst zijn medisch adviseur kunnen raadplegen.
3.12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 februari 2008 voor het nemen van een akte door X, met het doel als onder 3.7 vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.H. Huijzer en M.A. Goslings, en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2008 door de rolraadsheer.