ECLI:NL:GHAMS:2007:BJ5524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer 213/07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen na de echtscheiding van partijen. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Haarlem, waarin de echtscheiding is uitgesproken en alimentatieverplichtingen zijn vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De partijen zijn op 12 augustus 1999 gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De man heeft verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te verlagen, terwijl de vrouw een hogere bijdrage en een levensonderhoudsbijdrage heeft verzocht. Tijdens de zitting heeft de man zijn grief tegen de echtscheiding ingetrokken, waardoor deze niet meer ter discussie staat. Het hof heeft de omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld op eenmaal per veertien dagen. Het hof heeft de behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld op € 850,- per kind per maand, en heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om € 600,- per kind per maand bij te dragen. De vrouw heeft echter nog steeds behoefte aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud, wat het hof heeft bevestigd. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, en de alimentatieverplichtingen zijn aangepast. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

(Bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 19 juli 2007 in de zaak met rekestnummer 213/07 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. S.A. van der Sluis.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 26 februari 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 december 2006 van de rechtbank te Haarlem met kenmerk 120926 / 2006-265 en 130507 / 2006-4054.
1.3. De vrouw heeft op 13 april 2007 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De man heeft op 21 juni 2007 een verweerschrift in het incidenteel beroep van de vrouw ingediend.
1.5. De zaak is op 2 juli 2007 ter terechtzitting behandeld.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn op 12 augustus 1999 gehuwd. Bij genoemde beschikking van 19 december 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [de minderjarige A]) [in] 2000 en […] (hierna: [de minderjarige B]) (hierna tezamen: de kinderen) [in] 2004.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1962. Hij is alleenstaand.
In 2001 bedroeg het bruto jaarinkomen van de man € 73.739,-. Eind 2001 is de man een onderneming gestart. De winst uit onderneming bedroeg in 2002 € 83.390,-, in 2003 € 99.389,-, in 2004 € 255.470,-, in 2005 € 238.537,- en in 2006 € 60.321,-.
Sinds 1 januari 2007 is hij in deeltijd (0,9 FTE) werkzaam in loondienst bij [bedrijf A], voor de duur van één jaar. Zijn salaris bedroeg in maart 2007 € 4.592,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, in april en mei 2007
€ 4.647,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
Aan huur betaalt hij € 822,- per maand.
Hij betaalt aan premie voor een zorgverzekering € 85,- per maand. Voorts betaalt hij belasting over de door zijn werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage.
Hij betaalt aan premies voor lijfrenten € 625,- per maand.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met de kinderen ten belope van € 110,- per maand.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1965. Zij vormt met de kinderen van partijen een éénoudergezin.
Van 1999 tot en met 2003 was zij in loondienst werkzaam bij diverse werkgevers, waarmee zij gemiddeld ongeveer
€ 30.000,- per jaar verdiende. In 2003 is zij de onderneming [naam onderneming] gestart. In 2004 en 2005 bedroeg het verlies uit de onderneming achtereenvolgens € 6.713,- en € 11.427,-.
Met ingang van 15 mei 2007 is zij in loondienst werkzaam bij [bedrijf B], voor de periode van twaalf maanden. Haar salaris bedraagt € 3.378,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en exclusief winstdeling.
Aan huur betaalt zij € 895,- per maand.
Zij betaalt aan premie voor een zorgverzekering € 95,- per maand, met een eigen risico van € 21,-. Voorts betaalt zij belasting over de door haar werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage.
Zij heeft kosten in verband met kinderopvang ten bedrage van € 500,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en kort gezegd:
(1) op verzoek van de man de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
(2) de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 600,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
(3) een omgangsregeling vastgesteld die inhoudt dat de man en de kinderen gerechtigd zijn eenmaal per veertien dagen van vrijdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang met elkaar te hebben, alsmede gedurende een deel van de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg vast te stellen;
(4) de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud bepaald op € 1.500,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de dag waarop de bestreden beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2. De beschikking waarvan beroep is gegeven op het inleidend verzoek van de man, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen conform het voorstel van de vrouw, met dien verstande dat het voorstel doorbroken moet kunnen worden als de werkzaamheden van de man een beletsel vormen.
3.3. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitgesproken echtscheiding. Daarnaast verzoekt de man in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op € 375,- per kind per maand. Daarnaast heeft de man zijn inleidend verzoek op het punt van de omgangsregeling gewijzigd, vanwege het feit dat hij per 1 januari 2007 een vast dienstverband is aangegaan bij [bedrijf A]. Zijn appel strekt dienaangaande thans tot vaststelling van een omgangsregeling van éénmaal in de veertien dagen van vrijdagmiddag 14.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur. Een en ander onder afwijzing van het anders of meer door de vrouw verzochte.
3.4. De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep dat het hof de man niet- ontvankelijk zal verklaren in zijn beroep dan wel dat het door hem verzochte hem zal worden ontzegd.
In incidenteel appel verzoekt de vrouw dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen, voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw betreft en opnieuw rechtdoende de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op € 980,- per kind per maand, met ingang van 11 mei 2006, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te bepalen op € 4.500,- bruto per maand, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5. De man verzoekt het incidenteel appel van de vrouw af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn grief tegen de uitgesproken echtscheiding ingetrokken, zodat deze grief geen bespreking meer behoeft. De man zal in dit onderdeel van het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2. Met betrekking tot de door de man verzochte omgangsregeling, strekkende tot omgang tussen de man en de kinderen éénmaal in de veertien dagen van vrijdagmiddag 14.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verklaard met dit verzoek in te stemmen. Het hof zal derhalve het verzoek van de man toewijzen.
4.3. In hoger beroep is nog aan de orde of en zo ja, tot welk bedrag de man moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.4. De behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding wordt niet betwist en staat derhalve vast. Bij de bepaling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is het netto besteedbare gezinsinkomen gedurende het huwelijk maatgevend. Het hof stelt - gelet op de inkomens van partijen gedurende de laatste huwelijksjaren - de behoefte van de kinderen op € 600,- per kind per maand. Daarbij komen de kosten van kinderopvang.
Gelet op het feit dat de vrouw inmiddels gedurende 32 uur per week in loondienst werkzaam is, komen de door haar opgevoerde kosten van kinderopvang van € 500,- per maand het hof niet onaannemelijk voor. De totale behoefte van de kinderen stelt het hof dan ook op € 850,- per kind per maand.
4.5. Met betrekking tot de vrouw stelt de man dat zij geen behoefte heeft aan een bijdrage zijnerzijds. Hetgeen de man over de verdiencapaciteit van de vrouw heeft opgemerkt in het hoger beroep kan buiten beschouwing blijven, omdat de vrouw inmiddels per 15 mei 2007 voor 32 uur per week in loondienst is getreden tegen een salaris als onder 2.4 vermeld. Wel dient het hof de vraag te beantwoorden of de vrouw thans nog aanvullende behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Anders dan de man stelt is voor de berekening van die behoefte het gezinsinkomen in de afgelopen jaren maatgevend, waarbij tevens de gedane besparingen en de uitgaven terzake van verbouwing in aanmerking worden genomen. Evenals de rechtbank berekent het hof de netto behoefte van de vrouw op een bedrag van € 3.250,- per maand, omgerekend € 4.500,- bruto per maand. Gelet op het inkomen van de vrouw van € 3.378,- bruto per maand exclusief vakantiegeld en winstdeling, heeft de vrouw nog altijd behoefte aan enige aanvullende bijdrage van de zijde van de man. Gelet daarop kan van de vrouw niet worden verwacht dat zij bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en kan van de man worden verwacht dat hij volledig voorziet in die behoefte. Het hof zal onderstaand dan ook berekenen of de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de kinderen te voorzien alsmede in de aanvullende behoefte van de vrouw.
4.6. Met betrekking tot de verdiencapaciteit van de man overweegt het hof dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voor het ondernemersschap in de wieg is gelegd. Naar het oordeel van het hof mag van de man echter wel worden verwacht dat hij bij zijn huidige werkgever een fulltime dienstverband aangaat. Niet valt in te zien waarom de man die blijkens zijn arbeidsovereenkomst een flexibele werkduur heeft en de kinderen slechts eenmaal per veertien dagen op vrijdagmiddag ziet, niet voor een volledige FTE kan werken. Het hof zal derhalve bij berekening van de draagkracht van de man uitgaan van een fulltime dienstbetrekking bij [bedrijf A] met een salaris van € 5.163,- bruto per maand, te verhogen met vakantiegeld en de eindejaarsuitkering van 3 % van het jaarsalaris.
4.7. Het hof zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde premie lijfrente. Gelet op het inkomen van de man en het feit dat hij bij zijn huidige werkgever pensioen opbouwt, acht het hof het niet redelijk om de opgevoerde premie ten laste te laten komen van de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen en de vrouw.
4.8. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden heeft de man de draagkracht om € 600,- per kind per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Omdat de man onvoldoende draagkracht heeft om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien, heeft hij evenmin draagkracht om een aanvullende bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat de man een uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw zal voldoen van € 1.500,- per maand en wijst het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud alsnog af;
wijzigt de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in dier voege dat de omgang eenmaal per veertien dagen op vrijdag zal aanvangen vanaf 14.00 uur in plaats van 12.00 uur en bekrachtigt de opgelegde omgangsregeling voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, G.J. Driessen-Poortvliet en M. Perfors in tegenwoordigheid van
mr. A. Klippel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2007 door de rolraadsheer.