ECLI:NL:GHAMS:2007:BG3514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-003704-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorbereidingshandelingen voor de productie van ecstasy

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar voor het voorbereiden van de productie van ecstasy. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk bereiden en vervoeren van stoffen die bestemd waren voor de productie van ecstasy, met name PMK en MDMA. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij het transporteren van een aanzienlijke hoeveelheid PMK en het bewaren van ecstasy in hun woning. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, maar sprak hem vrij van andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft de gevangenisstraf gematigd met drie maanden vanwege de lange duur van de procedure, in strijd met het recht op een redelijke termijn van artikel 6 EVRM. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 4 jaar, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar werd aangemerkt. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel, evenals de maatschappelijke impact van het gebruik van ecstasy.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-003704-05
datum uitspraak: 28 februari 2007
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 16 juni 2005 in de strafzaak onder parketnummer 15-920013-04 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 31 mei 2005 en 2 juni 2005 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 en 22 november 2006 en van 1, 6 en 14 februari 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2005 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
hij in de periode van 24 augustus 2004 tot en met 13 september 2004 te Rotterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of een ander/anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) opzettelijk,
- ongeveer 1900 liter PMK ingevoerd en/of vervoerd en/of voorhanden gehad en/of
- auto's gehuurd voor het vervoer van voornoemde PMK;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op 13 september 2004 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I.
Hetgeen onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en door voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank te Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4½ (vier en een half) jaar.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, tezamen met anderen, schuldig gemaakt aan voorbereidings-handelingen, kennelijk gericht op de (uiteindelijke) productie van excessief grote hoeveelheden ecstasy. De verdachte heeft een wezenlijke rol gespeeld bij het transporteren binnen Nederlands grondgebied van een grote hoeveelheid PMK, zijnde een grondstof voor de productie van ecstasy.
Voorts heeft de verdachte samen met zijn toenmalige partner voor een derde een (groot)handelshoeveelheid ecstasy tabletten bewaard in de door hen bewoonde woning.
Het gebruik van ecstasy kan ernstige negatieve bijwerkingen en gezondheidsklachten veroorzaken, soms met dodelijke afloop. Daarenboven gaan de verspreiding van en handel in (de grondstoffen van) ecstasy doorgaans gepaard met andere vormen van criminaliteit. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich hier kennelijk geen rekenschap van gegeven en – naar moet worden aangenomen – gehandeld uit louter winstbejag.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 september 2006 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld ter zake van relevante strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat – gegeven de met de behandeling van de zaak in hoger beroep gemoeide tijd – niet is voldaan aan het in artikel 6 EVRM gegarandeerd recht op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. Het hof zal dit verzuim compenseren door de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen met drie maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de 10e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. C. Phillips, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2007.
Mrs. R. Veldhuisen en F.W.J. den Ottolander zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.