29 november 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/1223U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
procureur: mr. B.J.C. Pleiter.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 19 juli 2006 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. C.S. Schoorl en tot bewindvoerder mr. J.H.A. Verschuur.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2007 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op verzoek van de bewindvoerder beëindigd. In het faillissement, waarin [appellant] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. N.E.M. Kranenbroek en tot curator mr. J.H.A. Verschuur.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 9 oktober 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 1 oktober 2007 en heeft hij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 13 november 2007 van de bewindvoerder en van het faxbericht met bijlagen van 19 november 2007 van de advocaat van [appellant], mr. J.A. Cenijn, kantoorhoudende te Woerden.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2007, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. J.A. Cenijn, voornoemd. Voorts is verschenen de bewindvoerder.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellant] is een 31-jarige alleenstaande man die tot december 2006 vaste inkomsten heeft gehad van, naar eigen zeggen, € 1.100,- netto per maand (inclusief reiskosten). Sinds december 2006 heeft [appellant] ongeveer zes maanden niet gewerkt en daarna heeft hij via uitzendbureau Tempo Team schoonmaakwerkzaamheden verricht waarmee hij wisselende inkomsten heeft gegenereerd. Ter zitting van het hof heeft [appellant] verklaard dat hij mogelijk per 1 december 2007 in aanmerking komt voor een vaste baan.
3.2 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant], kort gezegd, niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie-, sollicitatie- en afdrachtverplichting. Daartoe overwoog de rechtbank dat, hoewel de bewindvoerder [appellant] meermalen heeft gewezen op zijn verplichtingen, [appellant] de bewindvoerder niet uit eigen beweging heeft geïnformeerd, geen sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en sinds 1 januari 2007 niet meer aan de boedel heeft afgedragen. Voorts verwijt de rechtbank [appellant] dat hij meerdere malen zijn bankrekeningnummer ter beschikking heeft gesteld aan derden, hoewel de bewindvoerder hem bij brieven van 22 mei 2007 en 29 mei 2007 heeft laten weten dat dit niet is toegestaan en dat [appellant], nu hij geen plausibele verklaring heeft gegeven voor de achtergrond van het op zijn rekening gestorte bedrag van € 7.540,-, door het wegsluizen van dat geld zijn schuldeisers heeft benadeeld.
3.3 De bewindvoerder heeft onweersproken gesteld dat in 2007 op de bankrekening van [appellant] vier bedragen zijn gestort, te weten op 4 mei € 2.540,-, op 26 juli € 5.000,-, op 1 oktober € 6.000,- en op 17 oktober € 3.800,-, in totaal € 17.340,-, en dat [appellant] deze bedragen op de dag van de storting of kort daarna (contant) heeft opgenomen.
3.4 Ter zitting van het hof heeft [appellant] verklaard dat hij zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld van een Nigeriaanse vriend die regelmatig auto’s koopt in Nederland, terwijl de betalingen daarvan dan lopen via de bankrekening van [appellant]. Verder heeft hij verklaard dat het bedrag van € 3.800,- van een andere vriend van hem is.
3.5 Tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling komen dergelijke betalingen op de rekening van de saniet op grond van artikel 295 lid 1 van de Faillissementswet in beginsel aan de boedel toe, tenzij er sprake is van een onverschuldigde betaling die het gevolg is van een onmiskenbare vergissing (vgl. HR 5 september 1997, NJ 1998, 437 en HR 8 juni 2007, NJ 2007, 419). In dat geval kan de onverschuldigd betaler onder omstandigheden aanspraak maken op terugbetaling. Hier is het geld kennelijk opgenomen door [appellant]. Zelfs als juist is dat hij dit geld aan de rechthebbende heeft “terugbetaald”, heeft te gelden dat hij dit zonder overleg met de bewindvoerder niet had mogen doen. Daar komt bij dat [appellant] ook op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van “terugbetaling” in de hiervoor bedoelde zin, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij zich gelden heeft toegeëigend die aan de boedel toekwamen.
Reeds op deze grond dient naar het oordeel van het hof de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds te worden beëindigd.
3.6 Van omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling zou moeten voortduren is onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat [appellant] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof evenmin reden om anders te oordelen. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Vaessen, Van der Kwaak en Van der Pol en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2007.