GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE DELTA EILANDEN B.V.,
gevestigd te Kamperland, gemeente Noord-Beveland,
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HILLEN & ROOSEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. D.C. Orobio de Castro.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna De Delta Eilanden en Hillen & Roosen genoemd.
Bij dagvaarding van 24 mei 2006 is De Delta Eilanden in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 15 maart 2006, onder zaak-/rolnummer 312253/ HA ZA 05-931 gewezen tussen Hillen & Roosen als eiseres en De Delta Eilanden als gedaagde.
De Delta Eilanden heeft acht grieven voorgesteld, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van Hillen & Roosen alsnog zal afwijzen met veroordeling van Hillen & Roosen in de kosten van het geding.
Daarop heeft Hillen & Roosen geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd - zo verstaat het hof - tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van De Delta Eilanden in de kosten van het hoger beroep.
Ter zitting van het hof van 13 september 2007 hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnotities, De Delta Eilanden door mr. J. Boogaard, advocaat te Middelburg en Hillen & Roosen door mr. D. Schipper, advocaat te Amsterdam en haar procureur. Bij gelegenheid van pleidooi heeft De Delta Eilanden nog twee, op voorhand aan het hof en Hillen & Roosen toegezonden, producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Deze vaststelling is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1 In deze zaak, waarin het gaat om de door Hillen & Roosen gevorderde vernietiging van het tussen partijen gewezen arbitrale (tussen-)vonnis in hoger beroep van de Raad van Arbitrage voor de Bouw van 11 november 2004, staat kort gezegd het volgende tussen partijen vast.
3.1.1 Partijen hebben op 6 juli 2001 een aannemingsovereenkomst gesloten waarbij De Delta Eilanden aan Hillen & Roosen heeft opgedragen een nieuwbouwproject te Goes te realiseren. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de inhoud en uitvoering van deze overeenkomst; in het bijzonder verweet Hillen & Roosen aan De Delta Eilanden dat de werktekeningen van slechte kwaliteit waren en niet tijdig geleverd waren.
3.1.2 Hillen & Roosen vorderde in het door haar bij de Raad van Arbitrage aanhangig gemaakte spoedgeschil - kort gezegd en voor zover van belang - een verklaring voor recht dat De Delta Eilanden was tekortgeschoten, verlenging van de overeengekomen bouwtijd en een schadevergoeding ter hoogte van € 1.482.009,-. Bij vonnis van 16 oktober 2002 heeft de Raad van Arbitrage de verklaring voor recht gedeeltelijk toegewezen en de vordering voor het overige afgewezen dan wel Hillen & Roosen daarin niet-ontvankelijk verklaard. In het daartegen door Hillen & Roosen ingestelde hoger beroep heeft de Raad van Arbitrage bij (tussen-)vonnis in hoger beroep van 11 november 2004 het arbitrale vonnis in eerste aanleg vernietigd, de gevorderde verklaring voor recht (gedeeltelijk) toegewezen en De Delta Eilanden veroordeeld tot betaling aan Hillen & Roosen van een bedrag van € 107.972,-. Het arbitrale vonnis van 11 november 2004 houdt onder meer in:
“6. Als overweging vooraf merken appel-arbiters het volgende op.
Het geschil tussen partijen heeft grotendeels betrekking op de kwaliteit van het tekenwerk en de vraag of opdrachtgeefster zich voldoende aan terzake gemaakte afspraken heeft gehouden.
In maart 2001 hebben partijen daarover afspraken gemaakt, blijkens het tekeningenbehoefteschema (pr 65) en een werkprocedure afgesproken. Bij het tekenen van de overeenkomst in juli 2001 was de uitwerking van ontwerpen en tekeningen, die opdrachtgeefster op zich had genomen, nog summier en nog niet voltooid. Desondanks is aanneemster de overeenkomst aangegaan en heeft zij ontwerp, bestek en tekeningen geaccepteerd zoals ze waren, inclusief die daar in inhaerent nog niet opgeloste vragen en problemen.
Dit brengt arbiters tot het oordeel dat er ten aanzien van de voortgang van het ontwerp- en tekenwerk na 6 juli 2001 sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid, die aan beide zijden vroeg om een niet-afwachtende houding.”
3.2 In het bestreden vonnis heeft de rechtbank het arbitrale vonnis van 11 november 2004 vernietigd met veroordeling van De Delta Eilanden in de proceskosten.
3.3 De Delta Eilanden voert in haar memorie van grieven aan dat, nu geen vernietiging is gevorderd van het inmiddels door de Raad van Arbitrage gewezen arbitrale eindvonnis in hoger beroep van 17 oktober 2005, dit arbitrale eindvonnis onherroepelijk is geworden en dat Hillen & Roosen daarmee haar recht op vernietiging van het arbitrale tussenvonnis van 11 november 2004 heeft verwerkt, althans dat de processuele houding van Hillen en Roosen in strijd is met de goede procesorde.
3.4 De Delta Eilanden kan in dit betoog niet worden gevolgd, reeds omdat zij uit het oog verliest dat het arbitrale tussenvonnis van 11 november 2004 een deelvonnis is in die zin dat in het dictum van dat vonnis een eindbeslissing is gegeven ten aanzien van de door Hillen & Roosen gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding terwijl in dat tussenvonnis de beslissing ten aanzien van de gevorderde bouwtermijnen was aangehouden. Artikel 1064 lid 1 Rv. houdt in dat tegen een gedeeltelijk arbitraal eindvonnis gewezen in hoger beroep vernietiging kan worden gevorderd. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat het niet nodig is dat tevens vernietiging wordt gevorderd van het arbitraal eindvonnis dat voortbouwt op het eerder gewezen deelvonnis. Anders dan De Delta Eilanden nog heeft aangevoerd betekent het feit dat Hillen & Roosen geen vernietiging heeft gevorderd van het arbitrale eindvonnis niet dat zij in het arbitrale tussenvonnis heeft berust. De Delta Eilanden hebben ook voor het overige geen feiten en omstandigheden gesteld waaraan zij het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat Hillen & Roosen (alsnog) in het arbitrale tussenvonnis heeft berust.
3.5 Voor het overige lenen de grieven, waarmee De Delta Eilanden beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen, zich voor gezamenlijke bespreking. De grieven bestrijden het oordeel van de rechtbank dat het arbitrale tussenvonnis moet worden aangemerkt als een verrassingsbeslissing waardoor het recht op hoor en wederhoor is geschonden.
3.6 Het hof stelt voorop dat niet iedere schending van een in de arbitrageprocedure geldende procedureregel tot vernietiging van het arbitrale vonnis behoeft te leiden en dat zelfs indien schending van procedureregels ertoe leidt dat sprake is van strijd met de beginselen van goede procesorde, artikel 1065 lid 1, onder e, Rv. naar zijn aard met terughoudendheid moet worden toegepast, echter met dien verstande dat voor een terughoudende toepassing van deze bepaling geen plaats is wanneer moet worden geoordeeld dat bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor (zie HR 25 mei 2007, NJ 2007, 294).
3.7 Op grond van de gedingstukken van de arbitrageprocedure (wat betreft de procedure in hoger beroep in het bijzonder de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel van De Delta Eilanden van 17 april 2003, pagina 6, de memorie van antwoord in het incidenteel appel van Hillen & Roosen van 17 juli 2003, sub 60, de pleitaantekeningen van De Delta Eilanden ten behoeve van de mondelinge behandeling van 8 april 2004, sub 2.6.1 tot en met 2.6.5 en de akte uitlating producties van Hillen & Roosen van 20 april 2004 sub 6) oordeelt het hof dat arbiters kennelijk en niet onbegrijpelijk hebben geoordeeld dat De Delta Eilanden (ook op voor Hillen & Roosen kenbare wijze) aan haar (meer subsidiaire) verweer mede ten grondslag had gelegd dat Hillen & Roosen mede verantwoordelijk is voor de niet tijdige beschikbaarheid van deugdelijke werktekeningen. De enkele omstandigheid dat arbiters bij de beoordeling van dit verweer hebben betrokken dat - kort gezegd - ten tijde van de ondertekening van de aannemingsovereenkomst de tekeningen nog niet gereed waren, welk feit uit het arbitragedossier blijkt maar niet met zoveel woorden ter adstructie van het bedoelde verweer was aangevoerd, brengt niet mee dat het arbitrale vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam in strijd is met de openbare orde of de goede zeden als bedoeld in artikel 1065 lid 1, onder e, Rv. Anders dan Hillen & Roosen aan hun vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis ten grondslag hebben gelegd, hebben de arbiters dus niet gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor. De grieven slagen voor zover zij zijn gericht tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank op dit punt en behoeven voor het overige geen bespreking.
3.8 Het hof passeert het aanbod van Hillen & Roosen om door middel van getuigen te bewijzen “dat gedurende de arbitrale procedure de overweging dat er sprake zou zijn van een gedeelde verantwoordelijkheid van Hillen & Roosen en Delta Eilanden omdat Hillen & Roosen de aannemingsovereenkomst op 6 juli 2001 ondertekende terwijl de uitwerking van ontwerpen en tekeningen op dat moment nog summier en niet voltooid was en aldus het ontwerp, bestek en tekeningen zou hebben geaccepteerd zoals deze waren, niet aan de orde is geweest”. Dit aanbod is niet terzake dienend omdat het in de onderhavige vernietigingsprocedure niet aankomt op de vraag of de gewraakte overweging in het arbitrale vonnis met of tussen partijen is besproken, maar op de hierboven reeds ontkennend beantwoorde vraag of bij totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor.
3.9 De slotsom is dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en dat de vordering van Hillen & Roosen tot vernietiging van het arbitrale vonnis van 11 november 2004 alsnog zal worden afgewezen met veroordeling van Hillen & Roosen in de kosten van de procedure in beide instanties.
vernietigt het tussen partijen onder rolnummer 312253 / HA ZA 05-931 gewezen vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 15 maart 2006;
wijst de vordering van Hillen & Roosen af;
verwijst Hillen & Roosen in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van De Delta Eilanden tot op heden begroot op € 367,32 aan verschotten en € 2.682,00 aan salaris;
verwijst Hillen & Roosen in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van De Delta Eilanden tot op heden begroot op € 244,00 aan verschotten en € 1.808,00 aan salaris;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.G. Wiewel, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en G.C. Makkink en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 december 2007.