ECLI:NL:GHAMS:2007:BC4514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/2039 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Douanekamer en bindende tariefinlichting voor accijnsdoeleinden

In deze zaak, behandeld door de Douanekamer van het Gerechtshof Amsterdam, staat de bevoegdheid van de Douanekamer centraal in relatie tot een bindende tariefinlichting die door de inspecteur van de Belastingdienst is verstrekt. De belanghebbende, een besloten vennootschap, had op 3 november 2003 een verzoek ingediend voor een bindende tariefinlichting met betrekking tot een product dat onder de Gecombineerde Nomenclatuur valt. De inspecteur had echter de indeling van het product anders vastgesteld dan door de belanghebbende was aangevraagd, wat leidde tot een geschil over de juiste indeling en de bevoegdheid van de Douanekamer om hierover te oordelen.

De inspecteur stelde dat de bindende tariefinlichting geen betrekking had op in- of uitvoertransacties, wat door de belanghebbende niet werd betwist. De Douanekamer concludeerde dat de bindende tariefinlichting in wezen een besluit betrof inzake de binnenlandse heffing van accijns en dat de wettelijke bepalingen inzake de douane niet van toepassing waren. Dit leidde tot de vaststelling dat de Douanekamer niet bevoegd was om de zaak te behandelen, aangezien de relevante bepalingen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing waren op de situatie van de belanghebbende.

De Douanekamer verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de belastingkamer van het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De uitspraak werd gedaan op 18 december 2007 door een meervoudige kamer, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving met betrekking tot bindende tariefinlichtingen en de bevoegdheid van de verschillende kamers binnen de gerechtelijke organisatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 04/2039 DK
de dato 18 december 2007
1. De procedure
1.1. Op 26 mei 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van mr. R en mr. J, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid P B.V. te Z, belanghebbende.
Het beroep is aangevuld bij brief van 30 juni 2004, en is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst Douane …, kantoor …, (hierna: de inspecteur) van 24 mei 2004, kenmerk …, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op 31 december 2003 ten aanzien van haar genomen beschikking met betrekking tot bindende tariefinlichting, nr. …, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht van € 273,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden
op 22 mei 2007. Daar zijn verschenen namens belanghebbende
mr. G en mr. L, vergezeld van E en M, directeuren van belanghebben-de, mr. C en drs. R, werkzaam bij belanghebbende als controller, en namens de inspecteur J, vergezeld van drs. ing. J en ing. R van het Douanelaboratorium van de Belastingdienst (hierna: het Laboratori-um). Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota voorgelezen en aan de Douanekamer en aan elkaar overgelegd.
2. De feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 3 november 2003 aan de inspecteur
verzocht om afgifte van een bindende tariefinlichting voor het product “…”. In de aanvraag is verzocht om indeling in post 2206 00 59 (tarief aan douanerechten € 7,70 per hectoliter) van de Gecombineerde No-menclatuur van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GN).
2.2. In de sub 1.1. genoemde bindende tariefinlichting heeft de inspecteur het goed - in afwijking van het verzoek - ingedeeld in post 2208 90 69 van het GN (vrij van douanerechten). De omschrijving van het product in de bindende tariefinlichting luidt als volgt:
“…, zijnde een donkerbruine vloeistof met een alcoholgehalte van 20% vol bij 20 graden Celcius, met een suikergehalte van 7,8% en verpakt in flessen van minder dan 2 liter. Een gedeelte van de in het eindproduct aanwezige alcohol is door gisting verkregen. Dit is echter minder dan 50% van de totale hoeveelheid alcohol. Het in gisting gebracht product is niet afkomstig van druiven, krenten of rozijnen.”
Als motivering voor de indeling heeft de inspecteur vermeld:
“Toepassing algemene regel 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, de tekst van de G.N. codes 2208, 2208 90 en 2208 90 69.”
2.3. Tot de gedingstukken behoort het rapport van het Laboratorium, gedagtekend 9 december 2003, waarin voorzover hier van belang het volgende is vermeld:
“Onderzocht product: …
Onderzoek op basis van een door belanghebbende rechtstreeks aan het Laboratorium toegezonden monster, ingeboekt d.d. 10-11-03, t.b.v.:
Indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur.
Bij onderzoek bevonden:
Uiterlijk : donker bruine vloeistof in fles
Alcoholgehalte bij 20° C : 20,0% vol
Suikergehalte : 7,8% massa
Inhoud fles : minder dan 2 liter
Door gisting verkregen alcohol : een gedeelte van de in het eindproduct aanwezige
alcohol, echter minder dan 50% van de totale
hoeveelheid alcohol
In gisting gebracht product : niet afkomstig van druiven, krenten of rozijnen
Beschouwing t.b.v. het geharmoniseerd systeem:
Bij de vergisting ontstaan naast alcohol een groot aantal nevenproducten de vergistingsbestanddelen, deze zijn maatgevend voor het vergistingspercentage.
Op basis van de receptuur is het percentage aan alcohol afkomstig van vergisting 51% van de totale hoeveelheid alcohol.
Echter in dit product komen dermate weinig vergistingsbestanddelen voor dat op basis hiervan geconcludeerd kan worden dat de samenstelling van de alcohol chemisch overeen komt met een mengsel van gegiste en gedestilleerde alcohol, waarin minder dan 50% gegiste alcohol aanwezig is.
Beschouwing t.b.v. de accijnswetgeving:
Op grond van artikel 12 lid 1a van de wet op de accijns wordt dit product aangemerkt als een overig alcoholhoudend product.
TARIC Accijns
GN-code ond. verd. code
Advies goederencode: 2208 90 69 10 (…) 40”
3. Het geschil
In geschil is primair het door de inspecteur opgeworpen vraagstuk dat de bevoegdheid van de Douanekamer raakt, en subsidiair of het
product moet worden ingedeeld onder post 2208 90 69 van de GN,
zoals de inspecteur van mening is, of onder post 2206 00 59, zoals
belanghebbende stelt. Omdat de Douanekamer zal beslissen
overeenkomstig het hierna sub 5. overwogene is een omschrijving van de overige geschilpunten en de standpunten van partijen dienaangaande niet relevant.
4. Standpunten van partijen
4.1. Belanghebbende:
In de praktijk werd nooit moeilijk gedaan als een bindende tariefinlichting voor accijnsdoeleinden werd aangevraagd.
4.2. De inspecteur:
De bedoeling van een bindende tariefinlichting is om een belanghebbende zekerheid te verschaffen over de indeling van een product ten behoeve van in- of uitvoertransacties. Bij de aanvraag van een bindende tariefinlichting is er altijd vanuit gegaan dat deze voor in- of uitvoertransacties gebruikt zal worden. Dit moet ook worden aangegeven op het aanvraagformulier. De douane kan niet controleren of het in werkelijkheid anders toegaat. In het onderhavige geval is de bindende tariefinlichting niet aangevraagd met het oog op in- of uitvoer, en heeft er ook geen daadwerkelijke in- of uitvoer plaatsgehad in de periode nadat de bindende tariefinlichting is verstrekt. In zoverre is ook het aanvraagformulier niet helemaal juist ingevuld. De bindende tariefinlichting is uitsluitend aangevraagd voor accijnsdoeleinden. Daarvoor is een bindende tariefinlichting echter niet bedoeld. Als er geen belang is op het terrein van in- of uitvoer, moet het beroep
niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. De rechtsoverwegingen
5.1. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat de bindende
tariefinlichting geen betrekking heeft op (voorgenomen) in- of
uitvoertransacties. Belanghebbende heeft dit niet betwist. De
Douanekamer zal dan ook van de juistheid hiervan uitgaan, en komt als gevolg daarvan tot de conclusie dat de bindende tariefinlichting geen betrekking heeft op goederen waarvoor de douaneformaliteiten worden vervuld. De bindende tariefinlichting ziet derhalve ook niet op de
vaststelling van in- of uitvoerrechten.
5.2. Dat betekent, anders gezegd, dat onder de benaming “bindende
tariefinlichting” door de inspecteur in wezen een besluit is genomen
inzake de binnenlandse heffing van accijns. Het gebruik van de GN, ter bepaling van het karakter van de accijnsgoederen, is in casu ook alleen maar ten dienste van deze binnenlandse heffing. Er is derhalve niet
voldaan aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid, tweede volzin, van het
Communautair douanewetboek en het zevende lid, eerste streepje, van dat artikel. Evenmin – in aansluiting daarop – is voldaan aan het bepaalde in artikel 1 en artikel 2, tweede lid, letter a, van de Douanewet.
Ook artikel 62 van de Wet op de accijns vormt een beletsel om de
wettelijke bepalingen inzake de douane op de onderhavige zaak van overeenkomstige toepassing te achten.
5.3. In artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (in de versie van het jaar 2004; hierna: Awr) is bepaald dat tegen een uitspraak van de inspecteur beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, indien het beroep betreft:
a. een uitnodiging tot betaling dan wel
b. een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet.
5.4. Uit al het vorenoverwogene volgt dat in casu geen sprake is van de in artikel 26, tweede lid, van de Awr genoemde instrumenten, zodat wordt geoordeeld dat niet de Douanekamer van het gerechtshof te
Amsterdam, maar de belastingkamer van het hof, waaronder de
vestigingsplaats van belanghebbende ressorteert, te weten het gerechtshof te Arnhem, bevoegd is.
5.5. Alle verdere beslissingen over de betekenis van het primaire besluit en de daarop volgende rechtshandelingen alsmede aangaande de
proceskosten en het griffierecht moeten aan laatstgenoemd hof worden overgelaten.
6. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart zich onbevoegd;
- verwijst het geding ter verdere behandeling naar het gerechtshof te
Arnhem.
De uitspraak is vastgesteld op 18 december 2007 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mrs. A. Bijlsma en K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van de griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de
verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden
(belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het
volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende
vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de
wederpartij te veroordelen in de proceskosten.