ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2124
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij arbeidsongeschiktheid na ongeval met rolcontainer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de werkgever voor de arbeidsongeschiktheid van een werknemer die rugklachten heeft ontwikkeld na een ongeval met een omvallende rolcontainer. De werknemer, die van 9 november 1999 tot 9 november 2001 in dienst was bij de werkgever, heeft op 11 november 2000 geprobeerd een omvallende container tegen te houden. Na dit voorval heeft hij nog twee weken gewerkt, maar is vervolgens arbeidsongeschikt geraakt. De werknemer stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het ongeval en dat de werkgever aansprakelijk is omdat deze zijn zorgplicht niet is nagekomen, zoals bedoeld in artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat de werknemer niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen het ongeval en zijn rugklachten. Hoewel het vaststaat dat de container is omgevallen, is niet aangetoond dat dit heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De fysiotherapeut van de werknemer heeft weliswaar verklaard dat de klachten verband houden met het ongeval, maar deze verklaring is niet voldoende gemotiveerd. Het hof concludeert dat de werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat er tal van andere oorzaken voor zijn arbeidsongeschiktheid kunnen zijn geweest.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vordering van de werknemer eerder had afgewezen. De werknemer wordt verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de werkgever zijn begroot op € 244,- aan verschotten en € 2.316,- aan salaris.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[werknemer],
wonend te Amsterdam,
APPELLANT,
procureur: mr. R.L. Weilers,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgever] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. D. Christe.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [werknemer] en [werkgever] genoemd.
Bij dagvaarding van 14 oktober 2005 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 15 juli 2005, onder rolnummer 20723/03 gewezen tussen [werknemer] als eiser en [werkgever] als gedaagde.
[Werknemer] heeft vijf grieven voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Daarop heeft [werkgever] geantwoord, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Aan [werknemer] is een akte uitlating producties verleend.
Vervolgens hebben partijen de zaak door hun procureurs schriftelijk doen bepleiten.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het in deze zaak op 25 februari 2005 uitgesproken tussenvonnis onder 1. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 [Werknemer] is van 9 november 1999 tot 9 november 2001 bij [werkgever] in dienst geweest. [Werkgever] heeft een groothandel in vers vlees en verse vleeswaren. Tot de taken van [werknemer] behoorde het laden van vrachtwagens met rolcontainers met kratten vlees en vleeswaren. In november 2000 is bij het laden van een vrachtauto door [werknemer] een geladen container omgevallen.
3.2 In deze procedure stelt [werknemer] dat hij bij het omvallen van deze container letsel heeft opgelopen. Hij stelt dat [werkgever] voor de in dit verband door hem geleden schade aansprakelijk is, omdat het ongeval is veroorzaakt doordat [werkgever] de zorgplicht, bedoeld in artikel 7:658 B.W., niet is nagekomen. In het bijzonder waren de containers, zoals doorgaans het geval was, hoog beladen met kratten en zeer zwaar. Daardoor waren ze niet meer voor één werknemer hanteerbaar. Bij het op de laadklep van een vrachtauto rijden van een aldus geladen container is deze met de wielen tegen de laadklep aangereden en vervolgens, van [werknemer] af, omgevallen. In een poging dit te voorkomen heeft [werknemer] aan de container getrokken, terwijl hij met zijn voet tegen de container aanduwde. Bij deze manoeuvre, aldus nog steeds [werknemer], heeft hij zijn schouders, armen en rug overbelast, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is geraakt.
3.3 In een geval als het onderhavige is voor de aansprakelijkheid van de werkgever allereerst vereist dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Het is aan de werknemer om hiertoe voldoende feiten te stellen en, indien deze worden betwist, deze te bewijzen. In deze zaak is komen vast te staan dat [werknemer] arbeidsongeschikt is geraakt wegens rugklachten. Bovendien staat vast dat in november 2000 een rolcontainer is omgevallen op de wijze als door [werknemer] beschreven.
Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat [werknemer] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. In het bijzonder heeft [werknemer] niet aannemelijk gemaakt dat zijn arbeidsongeschiktheid in causaal verband staat met het omvallen van de container. Het is niet duidelijk geworden wanneer dit omvallen precies heeft plaatsgevonden. Volgens de verklaring van de fysiotherapeut Jelle Visser, die [werknemer] in het geding heeft gebracht, is dit op 11 november 2000 gebeurd. Tussen partijen staat vast dat [werknemer] na het voorval nog enige weken heeft doorgewerkt, voordat hij op 26 november 2000 het werk wegens arbeidsongeschiktheid heeft neergelegd. In de periode tussen het voorval en 26 november 2000 kunnen zich tal van andere oorzaken voor de arbeidsongeschiktheid hebben voorgedaan. Daar komt bij dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat het door [werknemer] gestelde trekken aan de vooruit, van hem af omvallende container de door [werknemer] gestelde rugklachten tot gevolg kan hebben gehad. Een dergelijke nadere toelichting heeft [werknemer] niet gegeven. In dit verband is nog van belang dat de fysiotherapeut in zijn voormelde verklaring weliswaar stelt dat "de klachten van de afgelopen tijd (...) duidelijk te maken [hebben] met het ongeval van november 2000", doch deze bewering in het geheel niet motiveert.
3.4 Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook niet valt in te zien hoe [werkgever] in het kader van haar zorgplicht redelijkerwijs had kunnen voorkomen dat de container omviel en dat [werknemer] bij dat omvallen rugletsel opliep.
3.5 [Werknemer] heeft bewijs aangeboden. Dit aanbod wordt gepasseerd omdat het niet betrokken is op voldoende concrete gestelde feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden.
3.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter de vordering terecht heeft afgewezen, zodat de tegen dat oordeel gerichte grieven, wat daar verder ook van zij, tevergeefs zijn voorgesteld. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [werknemer] zal worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [werkgever] tot op heden begroot op € 244,- wegens verschotten en € 2.316,- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.C. Römer, G.C. Makkink en M.A.J.G. Janssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2007.