De feiten
1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a. Klaagster heeft met vennootschap [naam]., verder te noemen [A], een koopovereenkomst gesloten waarbij is overeengekomen dat klaagster per 31 januari 2001 alle aandelen van [A] (genummerd 6.501.30[B]. zou overnemen tegen betaling van een koopprijs van ƒ 2.250.000,=.
b. Tussen klaagster en [A] is een geschil ontstaan over de uitleg van die overeenkomst. Klaagster heeft geweigerd haar verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. [A] heeft klaagster in rechte betrokken en nakoming gevorderd, welke vordering door de rechtbank te Utrecht is afgewezen bij vonnis van 11 juni 2003. [A] werd (in reconventie) veroordeeld het reeds ontvangen voorschot terug te betalen. Op 4 september 2003 heeft klaagster uit kracht van dat vonnis executoriaal beslag doen leggen op de 1.833.699 door [A] gehouden [B] genummerd 6.501.391 tot en met 8.335.000. De rechtbank Utrecht heeft bij beschikking van 12 november 2003 toestemming verleend voor de executoriale verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen. Op 7 mei 2004 heeft kandidaat-gerechtsdeurwaarder H.A. van Ooijen een proces-verbaal opgemaakt waarin is vastgelegd dat de aandelen zijn verkocht en overgedragen aan klaagster tegen een koopprijs van € 1.000,=.
c. [A] is van het vonnis van de rechtbank Utrecht in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 19 januari 2006 heeft het gerechtshof het vonnis vernietigd en onder meer beslist:
“Veroordeelt [klaagster]. om binnen zes weken na betekening van het in deze te wijzen arrest te verschijnen ten kantore van notaris mr. [naam] te [plaats] dan wel de bewaarder van diens protocol, op een door deze notaris vast te stellen tijdstip, teneinde medewerking te verlenen aan de ondertekening van de leveringsakte strekkende tot overdracht van het gehele[B]., derhalve 1.833.699 aandelen, genummerd van 6.501.301 tot en met 8.355.000, elke groot f 1.19 nominaal, aan [klaagster]. tegen storting door [klaagster]. onder genoemde notaris van het restant van de koopsom groot € 907.560,= (f 2.000.000,=), zulks op straffe van een dwangsom van € 45.000,= per dag voor elke dag dat klaagster daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 1,125 miljoen en met bepaling dat na incasso van de gehele dwangsom een authentiek afschrift van het onderhavige arrest in de plaats van de hiervoor genoemde medewerking zal treden;
Veroordeelt [klaagster]. om, gelijktijdig met de overdracht van de verkochte aandelen van B., aan A te betalen het in de vorige alinea genoemde, onder de notaris gestorte bedrag van € 907.560,= (f 2.000.000,=), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag sedert 7 maart 2001 tot de voldoening;”
Op 25 januari 2006 is het arrest, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, aan klaagster betekend. Klaagster heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest.
d. De notaris heeft klaagster en [A] uitgenodigd om op 13 februari 2006 de leveringsakte te ondertekenen. Op 13 februari 2006 zijn klaagster en [A] wel bij de notaris verschenen, maar de akte is niet verleden. Daarop heeft de notaris op 14 februari 2006 een proces-verbaal opgesteld, dat, voorzover van belang, luidt:
“Omstreeks datzelfde tijdstip (13 februari 2006 omstreeks 16.00 uur, KvT) heb ik geconstateerd dat voormeld bedrag ad één miljoen éénhonderd vierennegentigduizend vijfhonderd drieëntwintig euro en negenentachtig eurocent (EUR 1.194.523,89) niet op de Derdenrekening is ontvangen, hetgeen ik aan de verschenen personen heb medegedeeld. Fruytier (de raadsman van klaagster, KvT) heeft daarop gereageerd door te bevestigen dat de koopsom voor de Aandelen niet is betaald op de Derdenrekening. Overigens gaf Fruytier aan niet tot ondertekening van de akte in de voorliggende vorm te willen overgaan.”
e. De notaris heeft afschriften van het onder d. genoemde proces-verbaal op 15 februari 2006 aan de raadslieden van klaagster en [A] toegezonden met een begeleidend schrijven dat, voorzover van belang luidt:
“Wellicht ten overvloede deel ik u mede dat deze brief niet dient te worden beschouwd als de oproeping als omschreven in het arrest (...), daar deze oproeping reeds heeft plaatsgevonden bij mijn brief van 3 februari 2006, die leidde tot de bijeenkomst van eergisteren”.
f. Op 13, 14 en 16 februari 2006 heeft [A] uit kracht van het arrest executoriaal beslag doen leggen op alle door klaagster gehouden aandelen in [C]
g. Bij deurwaardersexploot van 21 februari 2006 is klaagster namens [A] aangezegd dat zij vanaf 14 februari 2006 dwangsommen verschuldigd is geworden, met gelijktijdig bevel vanaf die datum de verschuldigde dwangsommen te betalen en voorts met aanzegging dat bij niet voldoening aan het bevel zal worden overgegaan tot tenuitvoerlegging door alle middelen rechtens.
h. Bij vonnis van 2 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht in een door klaagster aangespannen executiegeschil geoordeeld dat [A] geen redelijk te respecteren belang heeft om thans, voordat de Hoge Raad zich in cassatie over het arrest van het gerechtshof heeft uitgelaten, tot tenuitvoerlegging van het arrest over te gaan. De door [A] aangevangen executie werd geschorst.
i. Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 14 september 2006 is dit laatste vonnis vernietigd en zijn de vorderingen van klaagster in het executiegeschil alsnog afgewezen.