GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P06/00165
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
X,
wonende te Y,
belanghebbende,
gemachtigde Z (hierna: de gemachtigde),
tegen de uitspraak in de zaak no. SBR 05/3303 van de rechtbank Utrecht van 12 april 2006 in het geding tussen
de heffingsambtenaar van de gemeente De Bilt,
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken met dagtekening 28 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak A-straat nr. 1 te Y (hierna: de woning) voor het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2005 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 777.100.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend
1 november 2005, de beschikking gehandhaafd.
Bij uitspraak van 12 april 2006, verzonden op 24 april 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen namens belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 25 april 2006, bij het Hof ingekomen op 26 april 2006, en aangevuld bij brief van 5 mei 2006. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Op 25 april 2007 is van de gemachtigde een nader stuk met drie bijlagen ontvangen, welke stukken in afschrift zijn verstrekt aan de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2007. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede P namens de heffingsambtenaar. Na behandeling van de zaak heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 22 juni 2007 is een brief met bijlage ontvangen van de heffingsambtenaar. In die brief is vermeld dat partijen zijn overeengekomen dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 690.000. Een afschrift van deze brief is naar de gemachtigde gezonden.
Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
2.1.1. Belanghebbende is eigenaar van de woning A-straat 1 te Y.
2.1.2. De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 30 maart 2006. In een op die dag door de gemachtigde aan de rechtbank verzonden fax (gericht tot de zittingsrechter) is het volgende vermeld:
(…) Om 08.42:37 uur hebben wij gebeld toen was er nog geen gehoor bij de griffier.
Om 09.02:11 uur hebben wij uiteindelijk de griffier van de Sector Bestuursrecht aan de lijn gekregen en medegedeeld, dat wij in de file zaten en vanwege overmacht (15 km files op de A6, A1, A27) niet op tijd aanwezig konden zijn. Wij hebben de griffier dringend verzocht deze mededeling aan u door te geven en dat wij niet voor 11.00 uur aanwezig konden zijn.
Rond 10.45 uur kregen wij van de bode (de heer Q) te horen, dat u de zaak reeds behandeld had, zonder ons en dat u over 6 weken uitspraak gaat doen.
De bode deelde ons desgevraagd mee, dat hij nog zijn uiterste best had gedaan en u verzocht had onze zaak om te wisselen met de zaak van 11.00 uur.
Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening, dat u cliënt in een nadelige positie heeft gemanouvreerd, omdat wij niet persoonlijk zijn gehoord in deze zaak, terwijl de tegenpartij wel zijn mening heeft mogen geven.
Op basis van het principe van hoor en wederhoor zijn wij van mening dat u ons nog in de gelegenheid zou moeten stellen om in ieder geval nog op hetgeen de Gemeente De Bilt heeft aangevoerd te mogen reageren, alvorens u tot een uitspraak komt. (…)
2.1.3. De griffier van de rechtbank heeft op de fax van de gemachtigde gereageerd bij brief van 21 april 2006. Daarin vermeldt hij, voor zover hier van belang:
In reactie op uw faxbericht van 30 maart j.l. deel ik u hierbij mee dat de rechtbank, naar aan-leiding van uw telefonische mededeling over vertraging onderweg eerder op de ochtend van de zitting, niet al op het tevoren geplande tijdstip om 10.30 uur maar, uit coulanceoverwegingen, om 10.45 uur is aangevangen met de behandeling ter terechtzitting van deze beroepszaak. Overigens is mij bij navraag gebleken dat u zich pas bij de zittingsbode hebt gemeld nadat de behandeling ter terechtzitting al was gesloten.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de woning, door die vast te stellen op
€ 777.100, te hoog heeft vastgesteld.
2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde voldoende aannemelijk heeft gemaakt en heeft het beroep ongegrond verklaard.
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
2.5. Beoordeling van het geschil
Partijen zijn op 21 juni 2007 overeengekomen dat de door de heffingsambtenaar bij de beschikking vastgestelde waarde van de woning A-straat nr.1 te De Bilt moet worden verminderd tot € 690.000. Het Hof heeft geen reden om partijen hierin niet te volgen. Om die reden kan de bestreden uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven.
2.6. Proceskostenvergoeding
2.6.1. De gemachtigde heeft verzocht om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in die kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6.2. Op grond van artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kunnen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed. Artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Besluit verwijst voor het vaststellen van de hoogte van die kosten naar de bijlage bij het besluit (hierna: de Bijlage). Daartoe worden in onderdeel A1 van de Bijlage aan bepaalde proceshandelingen punten toegekend. Zowel aan het indienen van een beroepschrift als aan het verschijnen ter zitting wordt één punt toegekend.
Proceskosten rechtbank
2.6.3. De gemachtigde heeft belanghebbende beroepsmatig rechtsbijstand verleend en uit dien hoofde bij de rechtbank een beroepschrift ingediend. Op grond van onderdeel A1, punt 1, van de Bijlage wordt hiervoor één punt toegekend.
2.6.4. Met betrekking tot de kosten van het bijwonen van de zitting van de rechtbank oordeelt het Hof als volgt. De gemachtigde is uitgenodigd voor de zitting van de rechtbank, te houden te Utrecht op 30 maart 2006 om 10.30 uur. Hij is op die zitting niet verschenen. Gelet hierop kan in beginsel geen vergoeding geen vergoeding worden toegekend voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank. Op grond van artikel 2, lid 3 van het Besluit kan echter in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van het eerste lid van dit artikel. Het Hof is van oordeel dat van zodanige omstandigheden sprake is. Het Hof hecht namelijk geloof aan hetgeen is vermeld in de onder 2.1.2 weergegeven fax van 30 maart 2006. Hierbij wijst het Hof op de gedetailleerde omschrijving van de verkeersomstandigheden en de tijdstippen van telefoneren. Bovendien is de gemachtigde gelet op zijn woonplaats Almere voldoende tijdig vertrokken om op het geplande tijdstip op de zitting te Utrecht te kunnen verschijnen. Ook neemt het Hof hierbij in aanmerking dat de gemachtigde de rechtbank tijdig erop heeft gewezen niet voor 11.00 uur aanwezig te kunnen zijn en dat vaststaat – mede gelet op de onder 2.1.3 weergegeven brief van de griffier – dat de gemachtigde daadwerkelijk op de rechtbank is aangekomen en zich bij de zittingsbode heeft gemeld, zij het dat op dat moment het onderzoek ter zitting reeds was gesloten.
2.6.5. Gelet op het onder 2.6.4 overwogene is het Hof van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit, welke meebrengen dat aan belanghebbende een proceskostenvergoeding moet worden toegekend als ware zijn gemachtigde daadwerkelijk ter zitting verschenen. Voor de hoogte van die vergoeding zoekt het Hof aansluiting bij het bedrag aan proceskostenvergoeding dat zou zijn toegekend indien de gemachtigde wél ter zitting had kunnen verschijnen. Dit komt overeen met één punt op de voet van onderdeel A1, punt 8, van de Bijlage. In totaal heeft belanghebbende derhalve voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank recht op een vergoeding van proceskosten tot een bedrag dat overeenkomt met twee punten als bedoeld in onderdeel A1 van de Bijlage.
Proceskosten Hof
2.6.6. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding inzake het hoger beroep oordeelt het Hof als volgt. De gemachtigde heeft een hoger beroepschrift ingediend en is ter zitting van het Hof verschenen. Gelet op het onder 2.6.2 overwogene wordt hieraan telkens één punt toegekend als bedoeld in onderdeel A1 van de Bijlage. Voorts heeft belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van het Hof recht op vergoeding van zijn reiskosten (De Bilt-Amsterdam v.v.) op de voet van artikel 1, onderdeel c, van het Besluit. Het Hof bepaalt deze kosten schattenderwijs op € 14,55.
2.7.1. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Voorts dient de uitspraak van de heffingsambtenaar te worden vernietigd en de bij de bestreden beschikking vastgestelde waarde te worden verminderd tot € 690.000.
2.7.2. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beroep en hoger beroep en op vergoeding van proceskosten. De proceskosten worden bepaald op € 1.288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (4 punten voor proceshandelingen, wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en € 322 per punt) en op € 14,55 voor reiskosten, dat is in totaal € 1.302,55.
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;
- vermindert de bij de beschikking vastgestelde waarde tot € 690.000;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.302,55 en wijst de gemeente De Bilt aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de gemeente De Bilt aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142.
Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.F. Goes en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V.P. Wakkerman als griffier. De beslissing is op 13 december 2007 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.