ECLI:NL:GHAMS:2007:BB6696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1786/06 en 1787/06 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens onzorgvuldig handelen bij afwikkeling nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een tuchtrechtelijke klacht tegen een notaris. De klacht was ingediend door de Stichting Moeder de Gans, Fonds Toos Zuurveen, en enkele klagers die betrokken waren bij de afwikkeling van de nalatenschap van een overleden schrijfster. De notaris werd verweten dat hij in zijn hoedanigheid van boedelnotaris en executeur onvoldoende voortvarend en zorgvuldig had gehandeld. De erflaatster, die op 29 juli 2004 overleed, had de Stichting als enige erfgenaam benoemd en de notaris als executeur aangesteld. De Stichting kon echter gedurende twee jaar niet beschikken over de erfenis, wat leidde tot financiële problemen voor de Stichting en de klagers. De notaris had de nalatenschap geblokkeerd en gaf geen deugdelijke redenen voor de vertraging in de afwikkeling. Tijdens de behandeling van de klacht werd duidelijk dat de notaris dreigende uitspraken had gedaan richting de Stichting, wat de situatie verergerde. Het hof oordeelde dat de notaris ernstig tekort was geschoten in zijn verantwoordelijkheden en dat zijn handelen in strijd was met de laatste wil van de erflaatster. De klachten werden gegrond verklaard, en de notaris werd geschorst voor de duur van één maand, in plaats van de eerder opgelegde vijf dagen. Het hof benadrukte dat de notaris de eer en het aanzien van zijn ambt ernstige schade had toegebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 25 oktober 2007 in de zaken onder rekestnummers 1786 /06 en 1787/06 NOT van:
MR. [naam],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
1. STICHTING MOEDER DE GANS, FONDS TOOS ZUURVEEN,
zetelend te Winsum,
gemachtigde: J.J. Ruben,
en
2. a . [naam]
b. [naam],
c. [naam],
allen wonende te [plaats],
gemachtigde: [naam],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is in op 29 november 2006 ingekomen een verzoekschrift van de zijde van appellant, verder te noemen de notaris, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissingen van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen, verder te noemen de kamer, van 31 oktober 2006, waarbij op de klacht van elk van de geïntimeerden, onderscheidenlijk te noemen te noemen de Stichting en van de klagers sub 2, als volgt is beslist:
a. op de klacht van de Stichting onder rekestnummer 1786/06 is de klacht gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van vijf dagen aan de notaris;
b. op de klachten van de van klagers sub 2 onder rekestnummer 1787/06 is de klacht tegen de notaris gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel aan de notaris.
1.2. Eerst bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de gemachtigde van de klagers sub 2 zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep in de zaak met rekestnummer 1787/06 is opgetreden en thans optreedt voor zich en als gemachtigde van zijn beide zoons, allen tezamen ook aan te duiden als klagers sub 2, zodat het hof daarbij in het navolgende ook van uit zal gaan.
1.3. Van de zijde van de Stichting en van de klagers sub 2 zijn geen verweerschriften ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaken zijn, met instemming van alle partijen, gevoegd en tezamen behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2007. Verschenen zijn de gemachtigde van de Stichting, de gemachtigde van de klagers sub 2, alsmede de notaris. De gemachtigde van de Stichting, de gemachtigde van de klagers sub 2 en de notaris hebben het woord gevoerd, de notaris aan de hand van een pleitnotitie.
1.5. Na de behandeling van de zaken ter terechtzitting van het hof zijn bij brief van 19 september 2007 – zoals door de voorzitter verzocht - de machtigingen van de klagers sub 2a en 2b, waarin zij hem machtigen namens hen deze procedure te voeren, ter griffie van het hof ingekomen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie, alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. De standpunten van de Stichting en klagers sub 2
4.1. Zowel de Stichting als de klagers sub 2 verwijten de notaris dat hij zowel in zijn hoedanigheid van boedelnotaris als in die van executeur onvoldoende voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatensch[naam], verder te noemen: erflaatster. Kortweg komt de klacht er op neer dat twee jaar na het overlijden van erflaatster de Stichting nog steeds niet kan beschikken over de erfenis. Dat leidt er vervolgens toe dat de klager sub 2 c de in erflaatster testamentaire voorziene vergoeding voor de door hem als verzorger van de honden van erflaatster – zoals bij testament bepaald – gemaakte kosten niet voldaan kan krijgen.
4.2. Voorts verwijt de Stichting de notaris dat hij zich dreigend jegens haar heeft uitgelaten, toen zij mededeelde haar klachten met betrekking tot zijn declaratie aan de Ringvoorzitter te willen voorleggen. De dreiging zou hieruit bestaan hebben dat de notaris heeft aangegeven in dat geval iedere minuut gemoeid met het besteden van die klacht te zullen declareren. Bovendien heeft de notaris de Stichting aangezegd dat het nog wel lang zou kunnen duren voor zij over haar geld kon beschikken, nu zij de notaris had aangegeven hem als executeur geen kwijting en decharge te zullen verlenen.
4.3. De klagers sub 2 a en b beklagen zich er over dat het tot 15 mei 2006 heeft geduurd vooraleer aan hen het aan hen toekomende legaat ten bedrage van € 500,- werd uitgekeerd door de notaris als executeur en dat deze uitkeringen pas hebben plaatsgevonden nadat de gemachtigde van klagers sub 2 a en 2 b de notaris een ultimatum had gesteld.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de standpunten van de Stichting en de klagers sub 2 gedeeltelijk en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft als reden voor de duur van de lange afwikkeling van de nalatenschap opgeven dat hij langdurig ziek is geweest en de boedel toch omvangrijker is dan ogenschijnlijk het geval leek. Bovendien is de notaris de mening toegedaan dat hij pas tot uitkering mag en kan overgaan wanneer de nalatenschap formeel is afgewikkeld. Aangezien de Stichting de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard kon hij geen tussentijdse uitkering doen.
5.3. Naar aanleiding van de klacht met betrekking tot de legaten aan de klagers sub 2a en 2 b heeft de notaris aangegeven dat de bedragen, na ondertekening van de verklaring van aanvaarding op 3 februari 2006, op 15 mei 2006 aan de zoons van klager zijn uitbetaald.
5.4. Ten aanzien van de vermeende dreigementen merkt de notaris op dat de kosten verbonden aan de werkzaamheden betreffende de afwikkeling van de nalatenschap boedelkosten zijn en op uurbasis worden gedeclareerd, waaronder begrepen een eventueel gesprek met de Ringvoorzitter. De notaris erkent de stelling van de Stichting dat hij heeft gezegd dat het wel eens lang kon duren voordat zij over het geld kon beschikken nu hem geen kwijting en decharge werd verleend.
5.5. Ten slotte beklaagt de notaris zich over de gang van zaken van de eerste aanleg. In het bijzonder beklaagt hij zich er over dat hij zich niet heeft kunnen uitlaten met betrekking tot de pleitnota zoals voorgedragen door de gemachtigde van de Stichting tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting van de kamer.
6. De beoordeling
6.1. Voor zover de notaris bezwaar maakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg, in het bijzonder het verwijt dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de pleitnota van de Stichting, behoeft dit bezwaar van de notaris geen nadere bespreking nu deze door hem gestelde tekortkoming ten gevolge van de behandeling in hoger beroep is hersteld.
6.2. Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris is tekortgeschoten zowel bij de uitvoering van het testament van erflaatster als bij de afwikkeling van de nalatenschap. Het verweer van de notaris dat de werkzaamheden verbonden aan de afwikkeling van de boedel toch uitgebreider waren dan aanvankelijk het geval leek, kan hem niet baten, nu hij deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Vast staat dat erflaatster is overleden op 29 juli 2004. Behoudens wat problemen met de belastingdienst over de adressering van een aanslag inkomstenbelasting heeft de notaris aan het hof niet duidelijk kunnen maken waarom de afwikkeling zo lang op zich heeft laten wachten. De verwijzing door hem naar zijn ziekte gaat niet op, nu die ziekte hem trof in mei 2006 en, zoals hij zelf meedeelde, drie weken heeft geduurd.
6.3. Het standpunt van de notaris dat hij tussentijds niet zou kunnen uitkeren in verband met de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door de Stichting vindt geen steun in het recht, zodat er in de onderhavige nalatenschap geen reden was om niet tot enige uitkering over te gaan. Door het handelen van de notaris zijn zowel de Stichting als de klager sub 2c ernstig in verlegenheid gebracht. De notaris had dat moeten onderkennen. Daar komt bij dat de notaris zich tevens had dienen te realiseren dat hij door aldus te handelen gedurende geruime tijd de tenuitvoerlegging van erflaatsters uiterste wil heeft belet, in strijd met het vertrouwen dat de erflaatster in de uitvoering daarvan door hem mocht hebben.
6.4. Dat geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot de declaratie van de notaris die ter beoordeling was voorgelegd aan de Ringvoorzitter. Het past een notaris niet van de Stichting kwijting en decharge te verlangen van een declaratie waarover nog een geschil bestaat. Voor wat betreft de door de notaris geuite dreigementen jegens de Stichting is het hof van oordeel dat de notaris niet afdoende haar stellingen daaromtrent heeft weersproken, zodat het hof er vanuit gaat dat de situatie zoals door de Stichting geschetst de juiste gang van zaken is geweest.
6.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klachten in al hun onderdelen gegrond zijn. Het hof acht de handelwijze van de notaris dermate laakbaar dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van vijf dagen onvoldoende recht doet aan de ernst van de situatie. Het hof zal de beslissingen van de kamer dan ook op dat punt vernietigen en de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één maand opleggen.
6.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.7. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissingen van de kamer voor wat betreft de daarin opgelegde maatregelen, en - in zoverre – opnieuw rechtdoende:
- legt met betrekking tot alle klachten gezamenlijk aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt op voor de duur van één maand, aanvangende op 1 januari 2008 te 00.00 uur en eindigende op 31 januari 2008 te 24.00 uur.
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A Stille, A.M.A. Verscheure en P.J.N. van Os in het openbaar uitgesproken op donderdag 25 oktober 2007 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
IN HET ARRONDISSEMENT GRONINGEN
Reg.nr.: 87126 KT/RK 2006-9
Datum uitspraak: 31 oktober 2006
BESLISSING in de zaak van:
STICHTING MOEDER DE GANS, FONDS TOOS ZUURVEEN,
zetelende te Winsum, secretariaat Hamrik 61 te (9951 HK) Winsum,
klaagster,
gemachtigde J.J. Ruben, secretaris,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
PROCESVERLOOP
Klaagster heeft op 30 mei 2006 bij de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen (hierna: de Kamer) een klacht ingediend tegen de notaris.
De notaris heeft op 21 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
De klacht is op 4 juli 2006 behandeld.
Klaagster is verschenen, vertegenwoordigd door haar secretaris J.J. Ruben. Voorts is de notaris verschenen. Beiden zijn gehoord.
Na afloop van de behandeling is de notaris verzocht aanvullende stukken in het geding te brengen. Die stukken zijn door de notaris op 22 september 2006 ingebracht.
De Kamer heeft vervolgens partijen op 29 september 2006 bericht dat de stukken geen aanleiding geven voor een nieuwe behandeling en dat op 31 oktober 2006 uitspraak zal worden gedaan.
MOTIVERING
1.Vaststaande feiten
a. [naam], was schrijfster van kinderboeken en directeur/oprichter van de Stichting Kinderboek Cultuurbezit Winsum.
b. Mevrouw heeft bij uiterste wil, opgemaakt door de notaris op 22 april 2004, klaagster tot enige erfgenaam van haar nalatenschap benoemd.
Voorts heeft mevrouw bij testament bepaald dat klaagster verplicht is haar twee honden bij een verzorger onder te brengen die daarvoor een vergoeding ontvangt van € 75,-- per hond per maand.
Als executeur werd de notaris aangewezen.
c. Mevrouw is op 29 juli 2004 overleden.
d. Op 10 augustus 2004 is klaagster opgericht. De oprichtingsakte is verleden door de notaris.
Klaagster heeft tot doel –kort samengevat- ondersteuning te geven voor het instandhouden en uitbreiden van de jeugdboekencollectie van de Stichting Kinderboek Cultuurbezit Winsum.
2. Standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de notaris dat hij zowel in zijn hoedanigheid van boedelnotaris als in die van executeur onvoldoende voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld in de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw.
Klaagster heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het was de uitdrukkelijke wens van mevrouw dat de door haar opgerichte Stichting Kinderboek Cultuurbezit Winsum na haar dood voortgezet zou worden op de wijze zoals door haar beoogd. Zij vertrouwde erop dat de notaris dat, door uitvoering te geven aan haar laatste wil, op een zorgvuldige wijze zou bewerkstelligen.
De praktijk heeft naar de mening van klaagster anders uitgewezen.
Om voor klaagster onduidelijke redenen bleef de erfenis van klaagster (€ 143.000,--) op een door de notaris geblokkeerde rekening staan. Ten gevolge hiervan was klaagster niet in staat aan haar in de oprichtingsakte genoemde doelstellingen te voldoen. Evenmin werd het haar mogelijk gemaakt aan haar betalingsverplichting jegens de verzorger van de honden van mevrouw te voldoen.
Op 14 april 2005 heeft het bestuur van klaagster een gesprek gevoerd met de notaris over het in haar ogen verwijtbare gedrag van de notaris. In dat gesprek is namens klaagster aangegeven dat zij haar klachten wilde voorleggen aan de Ringvoorzitter. Daarop heeft de notaris gedreigd in dat geval “elke minuut te zullen declareren”.
Niettemin heeft klaagster contact opgenomen met de Ringvoorzitter en zijn er gesprekken gevoerd waarbij niet alleen werd gesproken over de gang van zaken met betrekking tot de afwikkeling van het testament maar ook over de hoogte van de declaraties van de notaris.
Terwijl de onderhandelingen over de declaraties nog gaande waren, heeft de notaris klaagster op 28 februari 2006 gevraagd de rekening en verantwoording te ondertekenen.
Omdat klaagster er niet voor voelde om de notaris als executeur kwijting en decharge te verlenen, heeft klaagster de ondertekening geweigerd. De notaris heeft vervolgens gedreigd dat het dan “wel eens heel lang zou kunnen duren voordat klaagster over haar geld kon beschikken”.
3. Standpunt van de notaris
De notaris wijt de duur van de afwikkeling onder meer aan de omstandigheid dat hij in het voorjaar van 2006 ziek is geweest.
De notaris is overigens van mening dat hij eerst tot betaling mag en kan overgaan wanneer alles formeel is afgewikkeld. Van partiële uitbetaling kan geen sprake zijn omdat klaagster de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard.
De notaris heeft inmiddels de rekening en verantwoording opgesteld. Klaagster heeft echter geweigerd deze te ondertekenen omdat er nog onderhandelingen gaande zijn over de hoogte van de nota.
Wat die nota betreft, de notaris heeft toegezegd daarop 10 uren in mindering te zullen brengen. De door klaagster voorgestelde tegemoetkoming van € 8.000,-- op de nota van inmiddels € 16.000,-- is naar de mening van de notaris niet acceptabel. Indien klaagster bereid is de notaris als executeur kwijting en decharge te verlenen, is de notaris bereid klaagster het geld over te maken met dien verstande dat een deel daarvan bij hem in depot blijft totdat overeenstemming is bereikt over de nota.
De notaris is hoe dan ook van mening dat het op de weg van klaagster ligt om de verzorger van de honden een vergoeding te geven. Als executeur is hij niet met die verplichting belast.
4. Beoordeling
De klachten betreffen het verwijt dat de notaris zowel in zijn hoedanigheid van boedelnotaris als in die van executeur ten opzichte van klaagster niet de voortvarendheid en zorgvuldigheid in acht heeft genomen die hij uit hoofde van zijn ambt of krachtens wettelijke bepaling in acht had behoren te nemen.
De Kamer is van oordeel dat deze klachten terecht door klaagster zijn voorgesteld en overweegt daartoe het volgende.
De Kamer is van oordeel dat de notaris zowel in de uitvoering van het testament als in die van de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw uiterst onzorgvuldig heeft gehandeld.
Onweersproken is dat sprake was van een overzichtelijke boedel en dat er geen beletselen waren om binnen redelijke termijn tot vereffening van de nalatenschap te komen. Voor de omstandigheid dat er vanaf het moment van overlijden van mevrouw weinig is gebeurd –behoudens het indienen van de successieaangifte- is door de notaris geen aannemelijke verklaring gegeven. Het argument dat een en ander zou zijn vertraagd door zijn ziekte in mei 2006 wordt door de Kamer verworpen aangezien deze ziekte dateert van anderhalf jaar na het overlijden van mevrouw .
De Kamer is van oordeel dat de notaris zich had moeten realiseren dat zijn nalaten klaagster in problemen zou brengen. Zij kon, zolang zij niet over het geld kon beschikken, niet aan haar doelstellingen voldoen. Evenmin kon zij haar betalingsverplichting jegens de verzorger van de honden nakomen. Dat de notaris als executeur daarvoor de verantwoordelijkheid bij klaagster neerlegde, acht de Kamer onjuist.
Bovendien had de notaris zich moeten realiseren dat zijn handelwijze in strijd was met de laatste wens van de mevrouw , die er bij haar overlijden op mocht vertrouwen dat alles conform haar testament zou worden uitgevoerd.
Gelet op het hiervoor overwogene is de Kamer van oordeel dat het des te schrijnender is dat de notaris wel facturen aan klaagster heeft gezonden voor zijn werkzaamheden en wel van klaagster verlangt dat zij de rekening en verantwoording voor akkoord ondertekent, wetende dat daarvan onderdeel uitmaakt een declaratie waarover nog een geschil bestaat.
Ernstig verwijtbaar zijn eveneens de –onweersproken- dreigementen die de notaris richting klaagster heeft geuit.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de notaris uiterst onzorgvuldig heeft gehandeld en niet de voortvarendheid in acht heeft genomen die van hem als notaris en executeur mag worden verwacht. De klachten van klaagster zijn derhalve gegrond.
De notaris heeft met zijn handelen en nalaten de eer en het aanzien van het ambt van notaris ernstige schade toegebracht. De Kamer is van oordeel dat dit van een zodanige ernstige tuchtrechtelijke verwijtbaarheid is dat een schorsing op zijn plaats is.
Daarnaast overweegt de Kamer nog het volgende.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de Kamer gebleken dat klaagster is opgericht na het openvallen van de nalatenschap van mevrouw Artikel 4:56 BW bepaalt dat men moet bestaan op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt, wil men aan een making een recht kunnen ontlenen. Met andere woorden, voor het erven door een rechtspersoon is vereist dat deze bestaat op het moment dat de nalatenschap openvalt.
Nu aan deze wettelijke bestaanseis niet is voldaan, zal de Kamer zich beraden over de gevolgen van deze constatering.
BESLISSING
De Kamer van Toezicht:
verklaart de klachten gegrond;
legt aan notaris mr. [naam] de maatregel van schorsing voor de duur van 5 dagen op;
bepaalt de dag en uur waarop de schorsing zal worden uitgesproken nadat de vaststelling heeft plaatsgevonden dat tegen de onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat;
Deze beslissing is gegeven te Groningen op 31 oktober 2006 door mr. W. Duitemeijer, voorzitter, mrs. M.M. Overes-Hulst, F. Bergman, A.J.M. Jansen en J. Kuipers, leden, bijgestaan door W.J. Vos, secretaris, en uitgesproken ter openbare vergadering van de Kamer.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
IN HET ARRONDISSEMENT GRONINGEN
Reg.nr.: 87583 KT/RK 2006-11
Datum uitspraak: 31 oktober 2006
BESLISSING in de zaak van:
[naam],
wonende te [adres] ,
klager,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
PROCESVERLOOP
Klager heeft op 20 juni 2006 2006 bij de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen (hierna: de Kamer) een klacht ingediend tegen de notaris.
De notaris heeft op 17 juli 2006 een verweerschrift ingediend.
De klacht is op 26 september 2006 behandeld.
Klager is verschenen, vergezeld van de heer J.J. Ruben, secretaris van na te noemen stichting Stichting Moeder de Gans, Fonds Toos Zuurveen. Voorts is de notaris verschenen.
MOTIVERING
1. Vaststaande feiten
a. [naam], was schrijfster van kinderboeken en directeur/oprichter van de Stichting Kinderboek Cultuurbezit Winsum.
b. Mevrouw heeft bij uiterste wil, opgemaakt door de notaris op 22 april 2004, tot haar enige erfgenaam benoemd de stichting Stichting Moeder de Gans, Fonds Toos Zuurveen, gevestigd te Winsum, (hierna: de Stichting).
Voorts heeft mevrouw bij testament bepaald dat de Stichting verplicht is haar honden bij een verzorger onder te brengen die daarvoor een vergoeding ontvangt van € 75,-- per hond per maand.
Tot executeur werd de notaris aangewezen.
c. Mevrouw heeft voorts bij codicil bepaald dat de beide zoons van klager een legaat toekomt.
d. Mevrouw] is op 29 juli 2004 overleden.
e. Na het overlijden van mevrouw zijn haar honden ondergebracht bij klager.
2. Standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat hij zowel in zijn hoedanigheid van boedelnotaris als in die van executeur onvoldoende voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld in de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw .
Ten tijde van het indienen van de onderhavige klacht –bijna twee jaar na het overlijden van mevrouw had de Stichting nog steeds niet de beschikking over de erfenis. Ten gevolge hiervan was de Stichting niet in staat klager de vergoeding, waarop hij als verzorger van de honden recht had, uit te betalen.
Klager heeft de notaris hierop meerdere malen aangesproken doch hij werd telkens verwezen naar de Stichting. Dit was echter een zinloze verwijzing waarvan de notaris zich bewust moet zijn geweest.
Voorts heeft de notaris tot mei 2006 gewacht met het uit betalen van de legaten aan de beide zoons van klager zonder voor die vertraging een deugdelijke reden op te geven. Die uitbetaling gebeurde overigens eerst nadat klager de notaris een ultimatum had gesteld.
3. Standpunt van de notaris
De notaris is van mening dat hij geen bemoeienis had en hoefde te hebben met de verzorging van de honden van mevrouw . Die last is bij uiterste wil opgedragen aan de Stichting.
De beide zoons van klager hebben op 3 februari 2006 een verklaring ondertekend waarin zij het legaat ad € 500,-- hebben aanvaard. Het was de bedoeling om, zodra de Stichting de rekening en verantwoording had ondertekend, de legaten uit te keren. De Stichting heeft echter geweigerd te ondertekenen.
Klager heeft tijdens de ziekte van de notaris in mei 2006 een ultimatum gesteld en gedreigd een klacht in te dienen bij de Kamer. Dit heeft er toe geleid dat de bedragen op 15 mei 2006 zijn overgemaakt.
4. Beoordeling
De klachten betreffen het verwijt dat de notaris zowel in zijn hoedanigheid van boedelnotaris als in die van executeur ten opzichte van klager en diens zoons niet de voortvarendheid en zorgvuldigheid heeft betracht die hij uit hoofde van zijn ambt of krachtens wettelijke bepaling in acht had behoren te nemen.
Alvorens de Kamer zal ingaan op de onderhavige klacht, overweegt zij het volgende.
Niet alleen klager maar ook de Stichting heeft een klacht tegen de notaris ingediend. De aard en strekking van die klacht komen overeen met de onderhavige klachten, namelijk dat de notaris onzorgvuldig is geweest in de uitvoering van de laatste wil van mevrouw en onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de afwikkeling van haar nalatenschap. In de door de Stichting ingediende klacht –geregistreerd onder nummer 87126 KT/RK 2006-09- wordt eveneens op 31 oktober 2006 uitspraak gedaan.
De Kamer zal –voorzover nodig- in de onderhavige zaak verwijzen naar hetgeen zij in die zaak heeft overwogen en beslist.
Nadat klager na het overlijden van mevrouw eind juli 2004 de zorg over haar honden op zich had genomen, kwam hem daarvoor krachtens het testament een vergoeding toe van € 75,-- per hond per maand, uit te betalen door de Stichting. Klager heeft echter gedurende twee jaar na het overlijden van mevrouw geen vergoeding van de Stichting ontvangen omdat de Stichting financieel niet in staat was die vergoeding te betalen. Zij kon namelijk niet beschikken over de nalatenschap omdat de notaris die gedurende die tijd onder zich heeft gehouden.
In de door de Stichting ingediende klacht tegen de notaris is het feit dat het twee jaar heeft geduurd om de betrekkelijk eenvoudige nalatenschap af te wikkelen als tuchtrechtelijk verwijtbaar beoordeeld op grond waarvan de notaris een schorsing is opgelegd.
Nu die handelwijze eveneens ten grondslag ligt aan de onderhavige klachten is de Kamer van oordeel dat de notaris zich ook jegens klager en diens zoons tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen zodat ook de onderhavige klacht gegrond is.
Gelet echter op het feit dat de notaris in de zaak van de Stichting een schorsing van enige dagen is opgelegd, zal de notaris in dezen geen maatregel worden opgelegd.
BESLISSING
De Kamer van Toezicht:
verklaart de klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven te Groningen op 31 oktober 2006 door mr. W. Duitemeijer, voorzitter, mrs. M.M. Overes-Hulst, F. Bergman, A.J.M. Jansen en J. Kuipers, leden, bijgestaan door W.J. Vos, secretaris, en uitgesproken ter openbare vergadering van de Kamer.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam