GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
HET KONINKRIJK SPANJE, MINISTERIE VAN JUSTITIE,
zetelend te Madrid,
APPELLANTE,
procureur: mr. J. van der Steenhoven,
[geïntimeerde],
wonende te Enkhuizen,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. M.J.G. Uiterwaal.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Spanje en [geïntimeerde] genoemd.
Spanje is bij beroepschrift met producties, dat op 26 januari 2007 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de rechtbank te Alkmaar onder zaak- en rekestnummer 85987/HA RK 06-11 op 29 juni 2006 heeft gegeven. Het beroepschrift bevat drie grieven. Het strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek, althans zal bepalen dat de Nederlandse rechter terzake onbevoegd is, althans het verzoek van [geïntimeerde] zal afwijzen, kosten rechtens.
Op 20 maart 2007 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van [geïntimeerde] ingekomen. Daarin verzoekt hij het hof de bestreden beschikking zo nodig met verbetering van gronden te bekrachtigen, met veroordeling van Spanje, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep.
Op 27 maart 2007 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft namens Spanje mr. W. de Vries, advocaat te Den Haag, het woord gevoerd. Namens [geïntimeerde] heeft zijn procureur – aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen – het woord gevoerd. Door Spanje zijn nog stukken in het geding gebracht.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
De beschikking waarvan Spanje in hoger beroep komt is op 29 juni 2006 uitgesproken. Bij gebreke van aanwijzingen in andere zin moet ervan worden uitgegaan dat deze beschikking Spanje, in eerste aanleg niet verschenen belanghebbende, niet eerder dan op 27 oktober 2006 bekend is geworden. Nu het beroepschrift op 26 januari 2007 ter griffie van het hof is binnengekomen, is het hoger beroep binnen de in artikel 358 lid 2 Rv bedoelde appeltermijn ingesteld. Spanje kan derhalve in haar hoger beroep worden ontvangen.
3.1. Op initiatief van Spanje zijn in 1996 de gegevens van [geïntimeerde] opgenomen in het Schengen-informatiesysteem (SIS). Het betreft een signalering tot aanhouding ter fine van uitlevering in verband met een verdenking van in 1993 in Spanje gepleegde stafbare feiten. [Geïntimeerde] heeft bij het inleidend verzoek - op de voet van artikel 111 lid 1 Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO)/artikel 23 lid 1 Wet politieregisters (Wp) - verzocht voor recht te verklaren dat het voortduren van de hem betreffende signalering in het SIS onrechtmatig is en te bevelen dat Spanje die signalering verwijdert. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor recht verklaard dat het handhaven van de signalering van [geïntimeerde] in het SIS door Spanje onrechtmatig is en gelast dat deze signalering door Spanje zal worden verwijderd. Van deze beslissing is Spanje in hoger beroep gekomen.
3.2. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft [geïntimeerde] mondeling te kennen gegeven zijn verzoek te willen wijzigen in die zin dat hij het hof verzoekt om aan Spanje een dwangsom op te leggen. Spanje heeft bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van het verzoek in dit stadium van de procedure. Nog afgezien van de vraag of in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige een mondelinge wijziging van het verzoek toelaatbaar is, acht het hof de door [geïntimeerde] beoogde wijziging van het verzoek in strijd met de goede procesorde, gelet op het tijdstip waarop [geïntimeerde] de wijziging heeft kenbaar gemaakt, waardoor (de advocaat van) Spanje niet naar behoren de gelegenheid heeft gekregen om te reageren.
3.3. In grief 1 voert Spanje aan dat in deze immuniteit van jurisdictie heeft te gelden en dat de Nederlandse rechter om die reden onbevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen. Ter zitting heeft Spanje dit als bezwaar laten vallen. Derhalve behoeft deze grief geen bespreking en kan zij niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
3.4. Met grief 2 betoogt Spanje dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door Spanje niet als belanghebbende op te roepen en door na te laten om bij Spanje informatie in te winnen over voor haar beslissing relevante punten. Dit betoog wordt bij gebrek aan belang verworpen, aangezien het hoger beroep mede dient om fouten en verzuimen uit de eerste aanleg te corrigeren en Spanje in hoger beroep verschenen is. Grief 2 faalt derhalve. Overigens merkt het hof op dat Spanje in de toelichting bij deze grief de brief van de rechtbank van 1 maart 2006 aan het Ministerie van Justitie (productie 4 bij het beroepschrift) onjuist heeft geciteerd. In die brief staat niet dat de rechtbank aan de KLPD reeds heeft laten weten er geen heil in te zien thans in de zaak van de heer [naam geïntimeerde] andermaal een vertaling te vervaardigen. Er staat dat de KLPD aan de rechtbank heeft laten weten er geen heil in te zien andermaal een vertaling te maken.
3.5. Met grief 3 voert Spanje aan dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om Spanje een bevel tot verwijdering van door haar in het SIS ingevoerde gegevens op te leggen. Het hof overweegt als volgt.
3.6. Volgens Spanje biedt artikel 23 lid 1 Wp geen wettelijke basis voor het door de rechtbank gegeven bevel. Het verzoek van [geïntimeerde] is echter niet op dit artikel gegrond. Blijkens het verzoekschrift van [geïntimeerde] en zijn verweerschrift in hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn verwijderingsverzoek gebaseerd op artikel 111 SUO. In lid 1 van dat artikel is bepaald dat eenieder het recht heeft op het grondgebied van elk der overeenkomstsluitende partijen bij de naar nationaal recht bevoegde rechter of instantie een beroep in te stellen wegens een hem betreffende signalering, in het bijzonder met het oog op verbetering, verwijdering, kennisneming of schadevergoeding. [Geïntimeerde] heeft slechts voor “de naar nationaal recht bevoegde rechter” en de wijze waarop hij “beroep” moest instellen aansluiting gezocht bij lid 1 van artikel 23 Wp. Het betoog van Spanje met betrekking tot de Wet politieregisters behoeft dan ook geen nadere bespreking.
3.7. Spanje heeft voorts betoogd dat de procedure van artikel 106 lid 2 en 3 SUO en niet die van artikel 111 lid 1 SUO had moeten worden gevolgd. Het hof volgt Spanje hierin niet. Op grond van artikel 106 lid 2 SUO doet een overeenkomstsluitende partij die niet de signalering heeft aangeleverd, wanneer zij aanwijzingen heeft dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig werden opgenomen, daarvan zo spoedig mogelijk mededeling aan de signalerende overeenkomstsluitende partij, die verplicht is de mededeling onverwijld te toetsen en, zo nodig, de gegevens onverwijld te verbeteren of te verwijderen. Indien de overeenkomstsluitende partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, wordt het geval – zo bepaalt lid 3 van artikel 106 SUO – door de niet-signalerende partij voor advies aan de gemeenschappelijke controle-autoriteit voorgelegd. De procedure van artikel 106 SUO staat dus niet open voor [geïntimeerde], maar enkel voor overeenkomstsluitende partijen. Artikel 111 lid 1 SUO daarentegen richt zich tot “eenieder” en biedt ook degene van wie de gegevens in het SIS zijn opgenomen de mogelijkheid om – bij zijn nationale rechter of instantie - daartegen op te komen. De overeenkomstsluitende partijen hebben zich ertoe verbonden wederzijds de aldus verkregen onherroepelijke beslissingen ten uitvoer te leggen (artikel 111 lid 2 SUO). De conclusie moet dan ook zijn dat de rechtbank zich terecht bevoegd heeft geacht om van het op artikel 111 lid 1 SUO gegronde verzoek van [geïntimeerde] kennis te nemen. Het feit dat van een onherroepelijke beslissing als bedoeld in lid 2 van dat artikel ten tijde van het indienen van het verzoek geen sprake was, en ook thans nog niet is, maakt dit, anders dan Spanje nog lijkt te betogen, niet anders. Deze procedure is nu juist op het verkrijgen daarvan gericht.
3.8. Niettemin kan de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof niet in stand blijven, zodat grief 3 in zoverre doel treft. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
3.9. Het verzoek van [geïntimeerde] ex artikel 111 lid 1 SUO kan niet leiden tot een bevel zoals door de rechtbank is gegeven. Een verzoek als het onderhavige heeft immers geen verdere strekking dan te doen vaststellen dat de in het SIS opgenomen gegevens die de verzoeker betreffen door de signalerende partij moeten worden verwijderd. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
3.10. Blijkens de toelichting op grief 3 richt die grief zich ook op de met betrekking tot Spanje gegeven verklaring voor recht, inhoudende dat het handhaven van de signalering van [geïntimeerde] in het SIS onrechtmatig is. De grief is in zoverre gegrond, aangezien voor een vordering tot een verklaring voor recht in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige geen plaats is.
3.11. Het hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.
3.12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart het beroep van [geïntimeerde] wegens de hem betreffende signalering gegrond en bepaalt dat Spanje de signalering betreffende [geïntimeerde] in het Schengen Informatie Systeem moet verwijderen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C. Römer, A.C. Faber en G.C. Makkink en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2007.