ECLI:NL:GHAMS:2007:BB6121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
492/06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van notaris bij uitkering restant koopsom na beslaglegging

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ABN AMRO Bank N.V. en notaris [Y] over de uitkering van de koopsom van een erfpachtrecht. Op 28 oktober 2004 heeft ABN AMRO conservatoir beslag gelegd op het recht van erfpacht van [W] en [V], die hun recht van erfpacht op een onroerende zaak hadden verkocht. De koopovereenkomst werd voor deze datum ingeschreven in het openbare register. De levering van het recht van erfpacht vond plaats op 29 oktober 2004, waarbij notaris [Y] de koopsom uitkeerde aan de verkopers, [W] en [V], na voldoening aan de hypotheekhouder en eerdere beslagleggers. ABN AMRO stelde dat [Y] onrechtmatig had gehandeld door het beslag te negeren en het restant van de koopsom niet onder zich te houden ten behoeve van de bank.

De rechtbank te Amsterdam heeft in een eerder vonnis de vordering van ABN AMRO afgewezen, met de overweging dat de inschrijving van de koop in het register de onroerende zaak voorwaardelijk aan het vermogen van de verkoper onttrekt. Aangezien de levering tijdig had plaatsgevonden, was het beslag niet meer tegen de verkoper in te roepen. ABN AMRO ging in hoger beroep, maar het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de inschrijving van de koop in het register en de tijdige levering de onroerende zaak definitief aan het vermogen van de verkoper onttrokken, waardoor het beslag geen doel had getroffen. De notaris had geen zorgplicht om het restant van de koopsom onder zich te houden, aangezien het beslag niet doeltreffend was.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde ABN AMRO in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de bescherming van de koper bij inschrijving van de koop in het register en de gevolgen van beslaglegging na deze inschrijving.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ABN AMROBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. D.K. Greveling,
tegen
[Y],
kantoorhoudend te [B],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. T.P. Hoekstra.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna ABN-AMRO en [Y] genoemd.
1.2 Bij dagvaarding van 14 februari 2006 is ABN-AMRO in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Haarlem van 30 november 2005 in deze zaak onder zaak-/rolnummer 116728/HA ZA 05-1238 gewezen tussen haar als eiseres en [Y] als gedaagde.
1.3 ABN-AMRO heeft bij memorie vijf grieven geformuleerd en toegelicht, bescheiden in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende – kort gezegd - voor recht zal verklaren dat [Y] jegens ABN-AMRO onrechtmatig heeft gehandeld en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, [Y] zal veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, met rente en met veroordeling van [Y] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.4 Daarop heeft [Y] geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met kosten.
1.5 Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.7, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende. [Y] is notaris te [B].
[W] en [V] hebben op een datum voor 28 oktober 2004 hun recht van erfpacht betreffende een huis, tuin en schuur aan de [A]straat [1] te [D] verkocht. Deze koop is eveneens voor 28 oktober 2004 in de openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 BW (hierna: het register) ingeschreven.
ABN-AMRO heeft op 28 oktober 2004 ten laste van [W] en [V] conservatoir beslag gelegd op genoemd recht van erfpacht. De inschrijving van het beslag in het register heeft op 28 oktober 2004 plaatsgevonden. Op 29 oktober 2004 heeft de levering van het recht van erfpacht ten overstaan van [Y] plaatsgevonden. [Y] heeft uit de koopsom de hypotheekhouder en een eerdere beslaglegger voldaan. Het restant van de koopsom heeft [Y] uitgekeerd aan [W] en [V].
Na de levering heeft ABN-AMRO het door haar gelegde beslag opgeheven. Bij vonnis van 30 maart 2005 heeft de rechtbank te Amsterdam bij verstek [W] en [V] veroordeeld tot betaling aan ABN-AMRO van in totaal € 68.566,97 met rente en kosten. ABN-AMRO heeft onweersproken gesteld op die vordering nog geen gelden te hebben kunnen innen.
2.3 ABN-AMRO is van oordeel dat [Y] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het door haar gelegde beslag te negeren en het restant van de koopsom niet ten behoeve van ABN-AMRO onder zich te houden, doch uit te keren aan [W] en [V]. ABN-AMRO houdt [Y] aansprakelijk voor het verlies van het door ABN-AMRO geclaimde recht in de opbrengst van de verkoop van het erfpachtrecht.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de door ABN-AMRO gevorderde verklaring voor recht dat [Y] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld afgewezen, evenals de gevorderde veroordeling tot betaling van door ABN-AMRO geleden en nog te lijden te schade. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de inschrijving van de koop in het register tot gevolg heeft dat de onroerende zaak voorwaardelijk aan het vermogen van de verkoper wordt onttrokken. Voorwaardelijk, want als niet tijdig geleverd wordt, valt de onroerende zaak met terugwerkende kracht terug in het vermogen van de verkoper en kan het beslag alsnog doel treffen. Nu in het onderhavige geval tijdig is geleverd, heeft de onroerende zaak het vermogen van de verkoper definitief verlaten waardoor het gelegde beslag (ook) niet tegen hem kan worden ingeroepen. Nu het beslag geen doel had getroffen, was [Y] niet gehouden het restant van de koopsom onder zich te houden ten behoeve van de Bank.
2.4 De grieven keren zich tegen voormelde overwegingen van de rechtbank en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Partijen zijn verdeeld over de vraag welk het rechtsgevolg is van het na de inschrijving van de koopovereenkomst in het register als bedoeld in artikel 7:3 BW ten laste van de verkoper op de te leveren onroerende zaak gelegd (conservatoir) beslag, waarbij de beschermende werking van die inschrijving ten aanzien van de koper niet in geding is.
2.5 Ter bescherming van de koper van een registergoed, zoals het onderhavige erfpachtrecht, kan onder voorwaarden de koop worden ingeschreven in het register. Tegen de koper kan niet meer worden ingeroepen een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal in het openbaar register is ingeschreven nà de inschrijving van de koop. Daarmee wordt voorkomen dat een beslag op de verkochte zaak na het totstandkomen van de koopovereenkomst de afwikkeling van de overeenkomst frustreert. Deze bescherming verliest met terugwerkende kracht haar werking indien niet binnen zes maanden na de inschrijving van de koop in het register het goed wordt geleverd. Voor de beoordeling van de zaak is van belang dat niet in geding is dat (i) de koop onder de juiste voorwaarden in het register is ingeschreven, (ii) het proces-verbaal van beslaglegging in het register is ingeschreven nadat de koop is ingeschreven en (iii) dat de levering van het goed heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de inschrijving van de koop. Hieruit volgt dat de onroerende zaak na de inschrijving van de koop in het register niet meer voor uitwinning ten laste van de verkopers geschikt is geweest en dat het beslag op de onroerende zaak dan ook geen doel heeft getroffen.
2.6 ABN-AMRO betoogt dat – hoewel zij erkent dat het beslag in zakenrechtelijke zin de zaak volgt - desondanks het beslag rechtsgevolgen heeft jegens de verkopers en dat ABN-AMRO om deze reden dient mee te delen in het restant van de koopsom na voldoening aan de hypotheekhouder en eventuele andere bij voorrang te voldoene schuldeisers. De zorgplicht van [Y] als notaris brengt mee dat hij niet voorbij mocht gaan aan het door ABN-AMRO ten laste van de verkopers gelegde beslag. [Y] had de restant koopsom onder zich moeten houden tot dat meer duidelijkheid zou zijn ontstaan over de gerechtigdheid tot dit geld. Door tot onverwijlde uitkering over te gaan heeft [Y] de zorgplicht jegens ABN-AMRO geschonden en onrechtmatig jegens haar gehandeld.
2.7 Dit betoogt faalt voor zover het is gestoeld op de gedachte dat het onroerend goed ondanks de inschrijving van de koop in de registers nog geschikt zou zijn voor uitwinning ten laste van de verkopers. Die inschrijving – gevolgd door tijdige levering – onttrekt het onroerend goed nu juist aan die uitwinning. Voor zover ABN-AMRO wil betogen dat het beslag desondanks moet worden beschouwd als een geslaagde uitwinning voor wat betreft de koopsom, miskent zij dat het beslag op het onroerend goed niet tevens is een beslag onder de notaris op de koopsom. Gelijk ABN-AMRO erkent, kan van conversie van het ene beslag naar het andere geen sprake zijn. Dat de beslaglegger van vòòr de inschrijving van de koopovereenkomst in het register wel deelt in de opbrengst (de koopsom) is het gevolg van de omstandigheid dat wel een geslaagde uitwinning van het onroerend goed had kunnen plaatsvinden, hetgeen in het onderhavige geval echter niet aan de orde is.
2.8 Geen rechtsregel tast de verplichting van de notaris aan om het restant van de koopsom aan de verkoper uit te keren als de hypotheekhouder en beslagleggers ten behoeve van wie is uitgewonnen of die konden uitwinnen zijn voldaan. Een zorgplicht van de notaris zoals door ABN-AMRO bepleit valt niet af te leiden, ook niet naar analogie, uit de artikelen 551 Rv en 3:268 BW. ABN-AMRO miskent dat beide genoemden artikelen handelen over de schuldeisers die doeltreffend beslag hebben gelegd, terwijl de aard van die regelingen zich verzetten tegen een extensieve interpretatie, in dier voege dat beslag dat geen doel heeft getroffen alsnog als doeltreffend zou moeten worden behandeld. Dat ABN-AMRO een andere – en dus onjuiste - interpretatie van het recht op dit punt voorstaat, maakt niet dat [Y] onzorgvuldig jegens ABN-AMRO heeft gehandeld door zijn verplichting tot uitkering aan de verkopers na te komen ondanks de wetenschap van een beweerdelijke vordering van de Bank.
2.9 De grieven die alle van andere opvattingen uitgaan falen.
3. Slotsom en kosten
De grieven moeten worden verworpen. Het bewijsaanbod van ABN-AMRO zal als te niet ter zake dienend worden gepasseerd, aangezien geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met verwijzing van ABN-AMRO in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het op 30 november 2005 door de rechtbank onder zaak-/rolnummer 116728/HA ZA 05-1238 uitgesproken vonnis;
veroordeelt ABN-AMRO in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [Y] gevallen, op € 296 aan verschotten en € 894 aan salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, P.G. Wiewel en C.H.M. van Altena en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2007.