ECLI:NL:GHAMS:2007:BB3697

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002244-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2007 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een geldboete voor het telen van hennepplanten. Het openbaar ministerie vorderde dat de veroordeelde een bedrag van EUR 58.340,-- zou betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de behandeling in eerste aanleg werd dit bedrag verlaagd tot EUR 26.047,60.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de invloed van assimilatiebelichting en kweekperiode op de opbrengst per hennepplant. Het B.O.O.M.-rapport, dat als basis diende voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, biedt geen antwoord op deze vragen. Het hof heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en deskundigen te raadplegen om meer inzicht te krijgen in de te verwachten opbrengst en de rijpingsperiode van de hennepplanten.

De beslissing van het hof houdt in dat het onderzoek wordt geschorst en dat de zaak op een later moment opnieuw zal worden behandeld. De veroordeelde en zijn raadsman worden opgeroepen voor deze zitting. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld en streeft naar een zorgvuldige afweging van de belangen van de veroordeelde en de staat.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-002244-06
datum uitspraak: 20 augustus 2007
TEGENSPRAAK
TUSSENARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 4 mei 2006 op de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-660058-06 behorende bij de strafzaak met hetzelfde parketnummer tegen de veroordeelde
[veroordeelde]
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een maximumbedrag van EUR 58.340,--. Bij de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 april 2006 heeft de officier van justitie zijn vordering verminderd tot 26.047,60 euro.
Van de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
De veroordeelde is terzake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, bij vonnis van de rechtbank te Haarlem van 4 mei 2006 veroordeeld tot het verrichten van 120 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, te vervangen bij niet naar behoren verrichten daarvan door 60 dagen hechtenis.
Daarnaast heeft de rechtbank Haarlem bij vonnis van 4 mei 2006 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 19.619,04 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 april 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
1. Uit het proces-verbaal met proces-verbaalnummer PL1227/05-127214 van 25 oktober 2005 (dossierpagina 9), in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren van de politie Kennemerland/Haarlem [verbalisanten] blijkt onder meer dat verbalisanten op 16 oktober 2005 in een schuur van een woning aan de [adres] te Haarlem een volledig in gebruik zijnde hennepplantage aantroffen. Bij een ingesteld onderzoek bleek onder meer dat sprake was van 39 hennepplanten, drie koolstoffilters, drie lampekappen, assimilatielampen, twee transformatoren, isolatiemateriaal en afvoerbuizen.
2. Uit een rapport van 28 december 2005, opgemaakt door [verbalisant], brigadier van regiopolitie Kennemerland blijkt onder meer dat de plantage een oppervlakte van negen m2 besloeg en dat twee assimilatielampen van elk 600 watt waren aangebracht.
3. De vordering berust op het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten waarvoor hij in de strafzaak bij voormeld vonnis van de politierechter te Haarlem van 4 mei 2006 is veroordeeld. In voormeld vonnis is bewezen verklaard dat veroordeelde over de periode van 1 januari 2001 tot en met 16 oktober 2005 te Haarlem telkens opzettelijk een hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld en bewerkt.
4. De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, te rekenen vanaf 1 januari 2001 tot 16 oktober 2005, drie oogsten per jaar heeft gehad en dat hij voor elke oogst 40 planten had gekocht, waarvan gemiddeld 35 tot bloei waren gekomen en konden worden geoogst. De veroordeelde heeft voorts verklaard dat de opbrengst voor eigen gebruik was en dat hij de noodzakelijke investeringen zelf heeft betaald met het geld dat eigenlijk voor de huur van zijn woning was bestemd en dat hij als gevolg hiervan een schuld heeft van 4.500,-- euro.
5. Op 14 april 2005 is door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna te noemen: B.O.O.M.) een rapport uitgebracht, getiteld Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht. De uitgangspunten van dit rapport zijn gebaseerd op de bevindingen van een onderzoek bij 86 illegale hennepkwekerijen. Bij invallen in die kwekerijen zijn door de politie cannabisplanten verzameld. Per inval zijn 12 willekeurig gekozen planten in beslag genomen en door een onderzoeksinstituut, Plant Research International, Wageningen UR, onderzocht. In het van dit onderzoek gemaakte verslag wordt aan de hand van planten afkomstig uit 77 kwekerijen, een model gepresenteerd om de opbrengst aan vrouwelijke bloeiwijzen per plant te voorspellen op grond van een aantal indicatoren. Daarbij bleken het ontwikkelingsstadium van de plant, de hoeveelheid aanwezige assimilatiebelichting en het aantal planten per m2 een sterke relatie te hebben met de opbrengst. Uit dit model komt naar voren dat voor een gemiddelde Nederlandse illegale hennepkwekerij de opbrengst 33,7 gram aan vrouwelijke bloeiwijzen per plant is. Met inachtneming van een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 95% ligt de ondergrens op 28,2 gram per plant. Dit betekent dat gesteld kan worden dat een Nederlandse illegale hennepkwekerij met een kans van 95% tenminste een gemiddelde van 28,2 gram aan vrouwelijke bloeiwijzen per plant kan realiseren.
6. In voormeld rapport van B.O.O.M. wordt bij zes hennepplanten per m2 en een gelijkblijvende assimilatiebelichting van 510 watt per m2 uitgegaan van een opbrengst in gewicht per hennepplant van 32,2 gram en een opbrengst per kilo in geld van 2.370,- euro = 2,37 euro per gram.
Aan elektriciteitskosten wordt een bedrag berekend van 125 euro per lamp per oogst en aan afschrijvingskosten 150,-- euro per oogst van 0-199 planten. De variabele kosten, waaronder de kosten van de aanschaf van de hennepplantjes, bedragen 4,40 euro per plantje.
7. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat eigen gebruik van hennep een financieel voordeel oplevert in de zin van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, nu veroordeelde deze hennep niet zelf heeft hoeven te kopen. De advocaat-generaal is uitgegaan van een opbrengst van 32,2 gram per plant, van 12 oogsten en 30 planten per oogst en een opbrengst per kilo van 2.370,-- euro per kilo. Na aftrek van kosten schat de advocaat-generaal het wederrechtelijk verkregen voordeel op 17.500 euro en vordert hij dat aan de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de staat wordt opgelegd van een bedrag van 17.500,-- euro.
8. De uitgangspunten voor de berekening van de opbrengst per henneplant en de daarmee gemoeid zijnde kosten, voor zover hiervoor onder punt 6 gerelateerd, zijn niet door de veroordeelde en zijn raadsman bestreden. Op grond van de verklaring van de veroordeelde stelt het hof het totaal aantal oogsten over het tijdsvak van 1 januari 2001 tot 16 oktober 2005 op 14 oogsten. De stelling van veroordeelde dat de opbrengst per plant slecht drie à vier gram bedroeg en dat hij met deze opbrengst slechts voorzag in eigen gebruik acht het hof vooralsnog niet aannemelijk. Gelet op de professionele opzet van de plantage, het aantal aangetroffen planten, het aantal oogsten per jaar en de investering die hiermee gemoeid was, gaat het hof vooralsnog uit van de situatie dat veroordeelde, naast de besparingen die het kweken en bewerken van hennep hem heeft opgeleverd omdat hij geen hennep voor eigen gebruik heeft hoeven kopen, ook wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de verkoop van hennep.
9. Het hof gaat voorshands uit van 14 oogsten die vergelijkbaar zijn met de te verwachten opbrengst in de op 16 oktober 2005 aangetroffen situatie, te weten 35 planten met een dichtheid van zes planten per m2, derhalve een beplante oppervlakte van zes m2. Daarbij is sprake van twee lampen van elk 600 watt, hetgeen een assimilatiebelichting oplevert van gemiddeld 200 watt per m2. Nu in meergenoemd B.O.O.M.-rapport als standaard wordt uitgegaan van een belichting van 510 watt per m2 en een kweekperiode van tien weken, dringt de vraag zich op in welke mate deze afwijking van invloed is geweest op de te verwachten opbrengst per plant, dan wel de lengte van de rijpingsperiode.
Op deze vragen biedt het B.O.O.M.-rapport, noch het eerder vermelde onderzoeksverslag een antwoord.
10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het op de terechtzitting van 9 juli 2007 gesloten onderzoek in deze zaak niet volledig is geweest. Het hof wenst nader te worden ingelicht over de hiervoor onder punt 9 geformuleerde vragen en wenst daarover door een deskundige te worden ingelicht.
Het hof zal daarom het onderzoek heropenen, schorsen en de hervatting van het onderzoek op een nader te bepalen terechtzitting gelasten om de advocaat-generaal en de verdediging in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de keuze van een deskundige en de vorm waarin de deskundige de hiervoor bedoelde inlichtingen zal verschaffen.
Beslissing
Het hof:
Heropent het gesloten onderzoek, schorst dit in het belang ervan en beveelt de hervatting van het onderzoek op een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt oproeping van de veroordeelde en zijn raadsman tegen de nog nader te bepalen terechtzitting.
Dit arrest is gewezen door de 4e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.E. de Winter, mr. R.C.P. Haentjens en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 augustus 2007.