ECLI:NL:GHAMS:2007:BB3125

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2200
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij bedrijfsongeval door gebruik handgereedschap

In deze zaak gaat het om een bedrijfsongeval waarbij de appellant, werkzaam als archiefmedewerker, letsel opliep door een handschroevendraaier die in zijn oog terechtkwam. De appellant was bezig met het in elkaar zetten van een computerstelling, een taak die tot zijn normale werkzaamheden behoorde. Op 29 december 1997 raakte hij gewond toen de schroevendraaier uit de schroef schoot. De appellant stelde de stichting SCW aansprakelijk op basis van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek, dat werkgevers verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid van hun werknemers. De kantonrechter wees de vorderingen van de appellant af, oordelend dat SCW niet tekort was geschoten in haar zorgplicht.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn grieven en voerde aan dat SCW onvoldoende veiligheidsmaatregelen had genomen, zoals het niet verstrekken van een veiligheidsbril en het niet beschikbaar stellen van een tweede accu voor de schroefboormachine. Het hof oordeelde dat het in elkaar zetten van de computerstelling een normale en gebruikelijke taak was, met naar redelijke verwachting te verwaarlozen veiligheidsrisico's. Het hof verwierp de stelling van de appellant dat het gebruik van een handschroevendraaier gevaarlijker was dan een accu-schroefboormachine en concludeerde dat SCW niet aansprakelijk was voor het ongeval. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
procureur: mr. I.M.C.A Reinders Folmer,
t e g e n
de stichting STICHTING DE ALLIANTIE,
mede handelend onder de naam SCW,
gevestigd te Hilversum,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellant] en SCW genoemd.
Bij dagvaarding van 13 december 2005 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 26 oktober 2005, onder rolnummer 391115 CV 04-9871 gewezen tussen [appellant] als eiser en SCW als gedaagde.
[Appellant] heeft vier grieven voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen met veroordeling van SCW in de proceskosten in beide instanties.
SCW heeft geantwoord, een productie in het geding gebracht, en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Daarop heeft [appellant] zich bij akte uitgelaten over deze productie en zelf nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 en 1.2 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Omtrent deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1 [Appellant] is met ingang van 1 januari 1990 op basis van het Jeugdwerk Garantieplan als tijdelijk archiefmedewerker in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) SCW. Vanaf 1991 is hij werkzaam geweest op de afdeling Interne zaken, als medewerker post en archief en vanaf 1997 als medewerker beheer kantoor/secretariaat. Hij was onder meer belast met het verrichten van kleine reparatiewerkzaamheden in het kantoor en met conciërgetaken.
3.1.2 Op 29 december 1997 is [appellant] door een bedrijfsongeval gewond geraakt. De toedracht van het ongeval was aldus dat [appellant] een computerstelling, die als bouwpakket was aangeleverd, in elkaar zette. Dat deed hij aanvankelijk met behulp van een accu-schroefboormachine. Toen hij de onderste plank van de computerstelling wilde monteren, bleek de accu van de schroefboormachine leeg. Omdat er geen tweede accu voorhanden was, heeft [appellant] een handschroevendraaier genomen en deze geplaatst onder de plank op de aan te draaien schroef, zodat het handvat van de schroevendraaier naar beneden wees. [Appellant] zat op zijn knieën voorovergebogen op de grond en heeft de schroevendraaier omhooggeduwd om grip te houden op de schroef, waarbij hij gelijktijdig probeerde om de schroef vast te draaien. Terwijl hij daarmee bezig was, is de schroevendraaier uit de schroef geschoten, waarna de punt van de schroevendraaier zijn rechteroog heeft geraakt, ten gevolge waarvan hij letsel heeft opgelopen.
3.2 [Appellant] heeft SCW aansprakelijk gesteld op grond van het bepaalde in artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) voor de gevolgen van voornoemd bedrijfsongeval. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant], strekkende tot vergoeding van schade en toekenning van een voorschot daarop, afgewezen en daartoe overwogen, kortweg, dat SWC niet te kort is geschoten in haar zorgplicht als bedoeld in dit artikel.
3.3 De grieven, die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen, keren zich tegen dit oordeel. Volgens [appellant] is SCW te kort geschoten in haar zorgverplichting met betrekking tot de veiligheid van [appellant] en had zij maatregelen behoren te nemen om het bedrijfsongeval te voorkomen. In dit verband stelt [appellant] aan de orde dat het gebruik van een handschroevendraaier gevaarlijker is dan het gebruik van een schroefboormachine. Doordat SCW aan [appellant] ten onrechte geen tweede accu beschikbaar had gesteld heeft hij, [appellant], een gevaarlijker werkmethode moeten volgen, waarvan hij niet is weerhouden door zijn leidinggevende, [Y], die de werkzaamheden van [appellant] en diens onveilige werkhouding heeft waargenomen. Op dit punt heeft de kantonrechter het bewijsaanbod om [Y] te horen, ten onrechte gepasseerd. Voorts heeft SWC in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet aan [appellant] geen veiligheidsbril verstrekt en evenmin, terwijl die zelfde wet dit voorschrijft, melding van het ongeval gemaakt bij de Arbeidsinspectie. SCW heeft zich tegen bovenstaande standpunten gemotiveerd verweerd.
3.4.1 Het hof stelt voorop dat het in elkaar zetten van een als bouwpakket aangeleverde computerstelling, anders dan [appellant] lijkt te betogen, tot zijn [de] normale en gebruikelijke werkzaamheden behoorde. Tot zijn takenpakket behoorde immers blijkens zijn funktieomschrijving onder andere het verrichten van kleine reparatiewerkzaamheden in het kantoor. Het in elkaar zetten van een computerstelling kan derhalve worden beschouwd als een werkzaamheid die valt binnen de aan de functieomschrijving gerelateerde taken. Of hij al eerder een soortgelijke werkzaamheid had verricht, is in dit verband niet relevant.
3.4.2 Voorts is het hof van oordeel dat het in elkaar zetten van een geprefabriceerde computerstelling uit een bouwpakket kan worden beschouwd als een werkzaamheid met naar redelijke verwachting te verwaarlozen veiligheidsrisico’s: het gaat hier om een in de kern simpel karwei, dat niet afwijkt van een in een thuissituatie voorkomende klus. Voor het nemen van bijzondere veiligheidsmaatregelen bestaat aldus in beginsel geen aanleiding. De stelling van [appellant] dat een handschroevendraaier gevaarlijker is dan een schroevendraaier die met een accu wordt aangedreven, wordt door het hof niet gevolgd. Een handschroevendraaier is voor het in elkaar zetten van een computerstelling evenzeer geschikt en het hanteren daarvan is dermate eenvoudig en gebruikelijk dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd om ten behoeve van het gebruik daarvan een veiligheidsinstructie op te stellen dan wel een veiligheidsbril te verstrekken. Het al dan niet ter beschikking stellen van een tweede accu is derhalve evenmin relevant. [Appellant] heeft onvoldoende onderbouwing gegeven van zijn stelling – wat hiervan ook zij - dat in het bouwpakket voorgeboorde gaten ontbraken, waardoor het werken met een schroevendraaier meer veiligheidsrisico’s meebracht. Dat die voorgeboorde gaten in het bouwpakket ontbraken, komt het hof overigens niet aannemelijk voor.
3.4.3 Met betrekking tot de rol van de leidinggevende, [Y], oordeelt het hof als volgt. Vaststaat dat [Y] gelijktijdig met [appellant] in de ruimte aanwezig was waarin [appellant] de computerstelling in elkaar zette. Gelet op de voorgaande overwegingen, bestond er voor SWC geen verplichting nadere instructies te geven omtrent het in elkaar zetten van de stelling en het gebruik daarbij van een handschroevendraaier. De stelling van [appellant] dat [Y], hem had moeten attenderen op de volgens [appellant] gevaarlijke werkhouding die hij tijdens het schroeven had ingenomen, wordt door het hof eveneens verworpen. Zelfs als [Y] had waargenomen dat [appellant] op zijn knieën zat en bezig was een schroef in de onderste plank te schroeven had op hem, gezien de simpele aard van het karwei, geen verplichting gerust om [appellant] er op te attenderen dat de schroevendraaier uit de schroef zou kunnen schieten. Dit klemt te meer nu niet is gesteld en is gebleken dat het in elkaar zetten van de computerstelling onder tijdsdruk geschiedde of dat de ruimte waarin werd gewerkt niet zou hebben voldaan aan redelijke eisen ten aanzien van bijvoorbeeld verlichting. Het hof passeert hierom het door [appellant] gedane bewijsaanbod om [Y] als getuige te horen als niet ter zake dienend.
3.4.5 Tot slot overweegt het hof dat het feit dat van het ongeval geen melding is gemaakt aan de Arbeidsinspectie, niet relevant [is] voor de beantwoording van de vraag of SWC haar zorgplicht uit artikel 7:658 BW heeft geschonden. Het betoog van [appellant] wordt ook op dit punt verworpen.
3.4.6 Het hof concludeert met de kantonrechter dat de zorgplicht die in artikel 7:658 BW is neergelegd, niet door SCW is veronachtzaamd. Met dit artikel wordt niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem kunnen overkomen door het gebruik van werktuigen en gereedschappen waarmee de werkgever de werknemer de arbeid laat verrichten. Hetgeen [appellant] is overkomen, moet worden gezien als een dramatisch bedrijfsongeval te wijten aan pech, waarvoor zijn werkgever niet kan worden aangesproken.
4. Slotsom
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [Appellant], in het ongelijk gesteld, zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Amersfoort van 26 oktober 2005, onder rolnummer 391115 CV 04-9871 gewezen tussen [appellant] als eiser en SCW als gedaagde;
verwijst [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van SCW begroot op € 894,- aan salaris en € 244,- aan verschotten;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, P.C. Wiewel en E.J. Rotshuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2007.