ECLI:NL:GHAMS:2007:BB1488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
910/06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E. van Zandwijk-Hillebrands
  • R.J.M. Smit
  • J.Th.L. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot alimentatie en de draagkracht van de man na een echtscheiding. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, had in 2006 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin de alimentatie voor de kinderen en de uitkering voor haar levensonderhoud waren vastgesteld. De man, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, had in zijn verweerschrift tevens een verzoek tot wijziging van de alimentatie ingediend. Het hof behandelde de zaak op 20 december 2006 en oordeelde dat de man de behoefte van de kinderen niet had betwist, waardoor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in stand bleef. Het hof verwierp de stelling van de man dat de vrouw in staat was om zelf in haar levensonderhoud te voorzien, en oordeelde dat de vrouw, gezien haar zorg voor twee jonge kinderen en gebrek aan werkervaring, niet in staat was om betaalde arbeid te verrichten. De man had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 1.500,- had vastgesteld, en wees het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie af. De beschikking van de rechtbank werd voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 24 mei 2007 in de zaak met rekestnummer 910/06 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. G.W. Kernkamp,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 12 juni 2006 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 30 mei 2006 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 117399/2005.
1.3. De man heeft op 18 juli 2006 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
1.4. De zaak is op 20 december 2006 ter terechtzitting behandeld.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn op 5 april 1991 gehuwd. Bij beschikking van 8 oktober 2002 van de rechtbank te Haarlem is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn geboren [A] op 21 november 1992 en [B] op 28 maart 1995 (hierna: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
2.3. Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is – voor zover thans van belang - bepaald dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 340,- per maand per kind dient te betalen. Deze bijdrage bedraagt thans geïndexeerd € 376,-. Voorts is bepaald dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van € 2.269,- per maand. Deze uitkering bedraagt thans geïndexeerd € 2.509,-.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren op 5 mei 1966. Zij vormt samen met de kinderen een eenoudergezin.
Zij voorziet niet in eigen levensonderhoud.
2.5. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren op 9 augustus 1959.
Hij is sedert vele jaren directeur en groot aandeelhouder van Garage […] B.V (hierna: Garage […]). Voorts is hij sinds 25 oktober 2004 directeur en enig aandeelhouder van Café […] B.V. (hierna: Café […]).
Volgens door de man in het geding gebrachte (ten dele: voorlopige) cijfers zijn de resultaten van beide bedrijven over de jaren 2004 tot en met 2006 negatief.
De man hield in Luxemburg een tweetal rekeningen aan waarvan de laatst overgeblevene per 11 april 2002 een saldo had van € 704.645,-. Op de grond dat de man – in verband met die rekeningen - opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan over de jaren 1992 tot en met 2001 heeft de Inspecteur der Directe Belastingen de man navorderingsaanslagen opgelegd. In het kader van een overeenstemming heeft de man op 19 april 2004 met de Inspecteur te dezen een vaststellingsovereenkomst gesloten.
3. Het geschil in hoger beroep
In het principaal en incidenteel hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van voornoemde echtscheidingsbeschikking, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 maart 2006 op € 1.500,- per maand vastgesteld en is bepaald dat de vrouw niet gehouden is tot terugbetaling van hetgeen door de man tot 30 mei 2006 teveel is betaald of teveel op hem is verhaald. Voorts is het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen afgewezen. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man de beschikking van 8 oktober 2002 te wijzigen en te bepalen dat de uitkering in het levensonderhoud van de vrouw op nihil wordt gesteld en dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 130,- per kind per maand wordt vastgesteld, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist zou achten.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking de inleidende verzoeken van de man alsnog (naar het hof begrijpt:) integraal af te wijzen.
3.3. De man verzoekt het beroep van de vrouw af te wijzen en in incidenteel appel zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, een en ander met ingang van 1 maart 2006.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In het principaal en incidenteel hoger beroep
4.1. Het hof zal eerst ingaan op de draagkracht van de man.
De man heeft er onvoldoende duidelijkheid over verschaft of hij met zijn nieuwe partner samenwoont en of die nieuwe partner (betaald) in café […] werkt. Wat dat laatste betreft heeft de man ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, zowel dat zijn nieuwe partner niet in het café werkt en geen inkomen daaruit geniet, als dat zij in het café “hand- en spandiensten” verricht en daarvoor “officieus” door hem wordt betaald. Wat daarvan zij, als juist is dat zijn nieuwe partner niet of nauwelijks in het café werkt, is onaannemelijk dat de man, zoals hij ter zitting heeft verklaard, zelf niet in het café werkt noch inzicht heeft in de omzetten daarvan. Daarbij geldt dat niet is gesteld of gebleken dat de man een bedrijfsleider heeft aangesteld aan wie hij de exploitatie van het café heeft overgelaten. Aldus is onduidelijk op basis van welke gegevens de resultaten van café […] zijn vastgesteld, reden waarom niet van de juistheid van de door de man gepresenteerde cijfers kan worden uitgegaan. Overigens is de noodzak dit café aan te kopen c.q. aan te houden niet aangetoond, zodat ook om die reden negatieve resultaten voor rekening van de man dienen te blijven.
Het hof stelt, voorts, vast dat volgens de door de man overgelegde jaarrekening van Garage […] over 2005 de omzet over dat jaar € 113.921,- was voor omzet garage (€ 98.890,-) en omzet auto’s (€ 15.031,-) en de brutowinstmarge over het totaal 29,4%, alsmede dat de voorraad auto’s per 31 december 2005 is gewaardeerd op € 88.276,- (na aftrek van de post materialen) tegen verkrijgingsprijs dan wel lagere marktwaarde voorzover nodig onder aftrek van een voorziening wegens incourantheid. Uit door de vrouw in het geding gebrachte en in zoverre door de man niet betwiste uitdraaien van door Garage […] op het internet te koop aangeboden auto’s blijkt dat de man op 9 februari 2006 in totaal 43 auto’s te koop had met een totale verkoopprijs van € 237.945,-. Gevraagd naar een verklaring van een verschil tussen dit bedrag en de waarde van de auto’s volgens de balans per ultimo 2005 - slechts kort tevoren - heeft de man aangegeven dat hij – ter besparing van kosten – samen met zekere […], een buurman die ook in auto’s handelt, op het internet adverteert en dat een deel van de aangeboden auto’s derhalve aan [de buurman] toebehoort. Gesteld dat dit waar is (de vrouw heeft deze stelling betwist), dan geldt het volgende. De man heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de auto’s van [de buurman] te herkennen zijn aan de vermelding van diens mobiele telefoonnummer, terwijl voor hemzelf een vaste telefoonverbinding staat vermeld. Dit zou voor de totale verkoopwaarde van de auto’s van [de buurman] neerkomen op € 65.750,- voor 12 auto’s. Hieruit volgt dat de verkoopwaarde van de door Garage […] op 9 februari 2006 te koop aangeboden 31 auto’s € 172.195,- was. Op vragen van het hof naar een verklaring voor het grote verschil tussen beide getallen is de man het antwoord schuldig gebleven, hoewel het hof hem onder meer gewezen heeft op de mogelijkheid van belangrijke inkopen tussen 31 december 2005 en 9 februari 2006. Zonder belangrijke kwitanties komt de verhouding tussen de verkoopwaarde van € 172.195,- ten opzichte van de voorraad tegen verkrijgingsprijs van € 88.276,- per 31 december 2005 onwaarschijnlijk voor. Ervaringsregels leren dat een winstmarge van bijna 100% op tweedehands auto’s onwaarschijnlijk hoog is. Voorts is de gespecificeerde omzet aan auto’s in 2005 van € 15.031,- ten opzichte van de handelsvoorraad onbegrijpelijk laag. Daarbij komt dat de gespecificeerde omzet aan auto’s in 2005 van € 5.950,- en € 9.081,- bij een inkoop van € 2.000,- en € 2.515,- ten opzichte van de handelsvoorraad onbegrijpelijk laag voorkomt. In dit verband wordt ten slotte nog opgemerkt dat de vrouw de voorraadgegevens per 9 februari 2006 reeds in eerste aanleg heeft overgelegd, zodat de man alle gelegenheid heeft gehad met een verklaring te komen. Vanwege het voorgaande kan het hof niet uitgaan van de juistheid van de door de man met betrekking tot Garage […] gepresenteerde cijfers.
Op grond van al het hiervoor overwogene, gevoegd bij het feit, dat het, getuige het verleden van de man, in zijn autohandel mogelijk is gebleken een deel van het resultaat buiten de boeken te houden, acht het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de man thans onvoldoende draagkracht heeft de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zoals vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking te voldoen.
4.2. Nu de man de behoefte van de kinderen niet heeft betwist, zal het hof de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zoals is bepaald bij de echtscheidingsbeschikking in stand laten, zodat het beroep van de man dienaangaande wordt afgewezen en de beschikking waarvan beroep in zoverre wordt bekrachtigd.
Ten aanzien van de behoefte van de vrouw overweegt het hof als volgt. De man heeft de stelling van de vrouw inhoudende dat zij behoefte heeft aan de bij de echtscheidingsbeschikking bepaalde uitkering betwist door te stellen dat zij in staat kan worden geacht betaalde arbeid te verrichten. Deze stelling verwerpt het hof, omdat van de vrouw thans niet gevergd kan worden dat zij in eigen levensonderhoud voorziet, waarbij het hof, naast gebrek aan werkervaring, mede in aanmerking neemt dat de vrouw de zorg heeft over twee jonge kinderen, en voldoende aannemelijk is geworden dat het, gelet op haar situatie, zeer moeilijk is voor haar kinderen opvang te vinden.
4.3. Nu het hof de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vernietigt en het inleidende verzoek van de man afwijst, behoeft bij gebrek aan belang de grief van de man betreffende terugbetaling door de vrouw van teveel genoten alimentatie geen bespreking.
5. Beslissing
In het principaal en incidenteel hoger beroep
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 8 oktober 2002, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 maart 2006 wordt vastgesteld op € 1.500,- en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst het desbetreffende inleidende verzoek van de man alsnog af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E. van Zandwijk-Hillebrands, R.J.M. Smit en J.Th.L. Brouwer in tegenwoordigheid van mr. H. Leeuwenkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2007 door de rolraadsheer.