ECLI:NL:GHAMS:2007:BB0460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004145-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drugskoerier Schiphol met betrekking tot invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland op 18 mei 2007 te Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf en 240 uur werkstraf. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep en eiste een zwaardere straf van 2 jaar gevangenisstraf. Het hof overwoog dat de advocaat-generaal niet voldoende recht deed aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had 758 gram cocaïne gesmokkeld, wat de volksgezondheid in gevaar bracht. Het hof oordeelde dat de eerdere straf te mild was en dat de verdachte weliswaar strafbaar was, maar dat er geen rechtvaardiging was voor de aanzienlijke verzwaring van de straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof verklaarde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-004145-07
datum uitspraak: 24 juli 2007
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2007 in de strafzaak onder parketnummer 15-800617-07 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd [locatie penitentiaire inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 juni 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 mei 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; 240 uur werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis met verbeurdverklaring en teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot 2 jaren gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met verbeurdverklaring en teruggave aan verdachte van inbeslaggenomen voorwerpen.
De advocaat-generaal heeft zijn vordering toegelicht en heeft -zakelijk weergegeven en onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir in eerste aanleg en de appelmemorie- het volgende naar voren gebracht.
De advocaat-generaal stelt dat zijn vordering in overeenstemming is met de geldende landelijke richtlijnen.
De officier van justitie te Haarlem heeft gedurende een zekere periode zijn vordering ter terechtzitting gegrond op een in verband met capaciteitsproblemen door het openbaar ministerie ontwikkeld stelsel van strafvordering in op Schipholkoeriers betrekkelijke strafzaken (de Schipholrichtlijn). Dit stelsel en het daarop gegronde vervolgings- en rekwireerbeleid had het karakter van een noodmaatregel en heeft daarom te gelden als een uitzondering op de regel. Nu die capaciteitsproblemen zich niet meer voordoen is er geen rechtvaardiging meer voor het maken van een uitzondering in de evenbedoelde zin en valt het openbaar ministerie sinds 15 mei 2007 terug op de geldende landelijke richtlijnen, te weten het BOS-Polaris systeem, aldus de advocaat-generaal ter zitting in hoger beroep. De advocaat-generaal heeft in dat verband voorts gewezen op het grote belang van de rechtsgelijkheid. Niet valt in te zien waarom een drugskoerier die op de luchthaven Schiphol wordt aangehouden op een andere –mildere– benadering kan rekenen dan degene die als drugskoerier op een andere plaats dan de luchthaven Schiphol tegen de lamp loopt, aldus de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep. De advocaat-generaal heeft er in dit verband nog op gewezen dat de intrekking van de Schipholrichtlijn, die dus een uitzondering vormde op het landelijk beleid, het sluitstuk is van een stel maatregelen tegen drugsinvoer, zoals 100%-controles, bodyscan, risicotaxatie, voorlichting en reisverboden.
Het hof zal de advocaat-generaal niet volgen in zijn vordering ter terechtzitting en overweegt daartoe het volgende.
In de eerste plaats is het hof van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, mede gelet op hetgeen omtrent de persoon van de verdachte is gebleken. De verdachte heeft ongeveer 758 gram cocaïne als zogeheten slikker Nederland binnen gesmokkeld. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 juni 2007 blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Gelet daarop is weliswaar de oplegging van gevangenisstraf geboden, zij het van een substantieel kortere duur dan de gevorderde gevangenisstraf van twee jaren.
Het hof overweegt voorts nog het volgende.
De advocaat-generaal overtuigt, waar hij in algemene zin stelt dat het openbaar ministerie bij het ontbreken van een grondslag voor het maken van een uitzondering heeft terug te vallen op de regel. Echter, niet valt in te zien waarom een op het BOS-Polaris systeem gebaseerde vordering ter terechtzitting in het onderhavige geval als regel zou hebben te gelden. Immers, ook voordat de door de advocaat-generaal bedoelde noodmaatregel van kracht werd heeft de officier van justitie straffen gevorderd op grond van een op Schiphol-drugskoeriers toegesneden stelsel van oriëntatiepunten en niet op grond van het –aanzienlijk strengere– BOS-Polaris systeem. Niet valt in te zien, gehoord de advocaat-generaal, welke grond heeft door te klinken in de zo veel hogere gevangenisstraffen dan die gevorderd (en opgelegd) werden voordat de noodmaatregel van kracht werd. Overigens heeft ook de officier van justitie in zijn appelschriftuur de strengheid van de regel van BOS-Polaris benadrukt waar hij aangeeft dat dit systeem “…bij gewone koeriers die een grotere hoeveelheid harddrugs met zich meevoeren (…) tot wel erg hoge straffen zou leiden en dat voor die gevallen een plafond van 4-5 jaar gevangenisstraf redelijk lijkt”.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen bij de straftoemeting aansluiting kan worden gezocht bij de door het Landelijk overleg van strafvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het LOVS heeft oriëntatiepunten geformuleerd voor drugskoeriers, echter met uitzondering van Schipholzaken. Voor Schipholzaken werd tot heden gebruikelijk de zgn. Schipholrichtlijn gehanteerd, zoals deze door het rechtersoverleg van de sector strafrecht van de rechtbank te Haarlem zijn vastgesteld.
Het hof ziet geen aanleiding thans te komen tot de door het openbaar ministerie gewenste aanzienlijke verzwaring van de op te leggen straf. Daarbij merkt het hof op dat uit het onderzoek ter terechtzitting geenszins aannemelijk is gemaakt dat bij toepassing van de oriëntatiepunten van het LOVS of van de Schipholrichtlijn wordt gehandeld in strijd met de rechtsgelijkheid die het openbaar ministerie stelt na te streven door toepassing van het BOS-Polaris systeem, waar nog bij komt dat niet valt in te zien dat niet, naast landelijk rekwireerbeleid, voor bijzondere lokale situaties, zoals de situatie op Schiphol, ruimte zou moeten kunnen blijven bestaan voor lokaal rekwireerbeleid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid cocaïne die kennelijk bestemd was om verder te worden verspreid en verhandeld onder gebruikers van deze drugs. Door aldus te handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een KLM vliegticket;
- een Surinam instapkaart;
- een visitekaartje.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- diverse notities / memo's;
- een Nokia telefoontoestel;
- een Samsung telefoontoestel.
Dit arrest is gewezen door de 1e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.E. de Vries, mr. R. Veldhuisen en mr. P. Wagenmakers, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2007.
Mrs. De Vries en Veldhuisen zijn buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.