ECLI:NL:GHAMS:2007:BA9178

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1910/2006 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van gerechtsdeurwaarder bij privéhandeingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2007, gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap tegen een beslissing van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.J.B. van Walsem, had eerder een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, die als geïntimeerde fungeert. De klacht was ongegrond verklaard door de kamer, waarna de appellante in hoger beroep ging. De kern van de klacht was dat de gerechtsdeurwaarder, hoewel hij handelde als privépersoon, de voorzieningenrechter op het verkeerde been had gezet door onvolledige processen-verbaal in te dienen. De gerechtsdeurwaarder had dwangsommen geïnd, terwijl de appellante stelde dat zij aan de vereisten van een eerder vonnis had voldaan. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer waren vastgesteld, en heeft de klacht ontvankelijk verklaard, maar uiteindelijk ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld, omdat hij gebruik had gemaakt van zijn wettelijke mogelijkheden en niet onterecht had gehandeld in het kader van de rechtspleging. De beslissing van de kamer werd vernietigd, en het hof verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BIJ VERVROEGING
Beslissing van 28 juni 2007 in de zaak onder rekestnummer 1910/2006 GDW van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[...] B.V.,
gevestigd te [...],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. A.J.B. van Walsem,
t e g e n
MR. [...],
gerechtsdeurwaarder te [...],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 27 december 2006 ingekomen een verzoekschrift met bijlagen van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing (door de kamer aan het hoofd daarvan abusievelijk beschikking genoemd) van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 28 november 2006, waarbij de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 31 januari 2007 een verweerschrift met bijlagen ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2007. Namens klaagster zijn haar directeur, [...], en haar gemachtigde verschenen. Eveneens is de gerechtsdeurwaarder verschenen. Allen hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. De beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen.
5. Het standpunt van klaagster
5.1. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder de voorzieningenrechter welbewust op het verkeerde been heeft gezet doordat hij, hoewel hij kennis droeg van het feit dat de processen verbaal van constatering van toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder [...] onvolledig en daardoor misleidend waren, hierop in kort geding toch een beroep heeft gedaan ter ondersteuning van zijn stelling dat de door klaagster aangebrachte voorziening ondeugdelijk was.
5.2. Voorts wordt de gerechtsdeurwaarder verweten ook na de kortgedingzitting van 17 november 2005 de executie van de dwangsommen voortgezet te hebben, waardoor een bedrag ad € 3.842,42 uit het ten laste van klaagster onder de bank gelegde beslag aan de gerechtsdeurwaarder is voldaan ter zake van dwangsommen.
5.3. Ook stelt klaagster dat, hoewel de in het vonnis verlangde voorziening is aangebracht en derhalve de executie van de dwangsommen gestaakt diende te worden, de gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd, ook na sommatie, het door hem ten onrechte geïnde bedrag aan klaagster te restitueren. Klaagster zag zich hierdoor genoodzaakt dit bedrag in kort geding terug te vorderen, welk geding diende op 19 januari 2006, uitmondend in een vonnis gewezen op 2 februari 2006.
5.4. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze, weliswaar niet handelend in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder maar als privépersoon, met de hiervoor omschreven gedragingen toch de naam en de goede eer van de gerechtsdeurwaarder als zodanig in opspraak heeft gebracht. Tevens stelt hij dat de gerechtsdeurwaarder hiermee het vertrouwen heeft geschonden dat elke rechtszoekende in de gerechtsdeurwaarder heeft als partij bij de rechtspleging.
6. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
6.1. De gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klaagster en voert daartoe het navolgende aan.
6.2. Klaagster moet niet ontvankelijk worden verklaard is in haar klacht jegens de gerechtsdeurwaarder. Hij handelde als privépersoon en heeft geen ambtshandelingen verricht. Hij heeft slechts een andere gerechtsdeurwaarder ingeschakeld ter constatering van de wijze van afwatering op zijn grond, zonder deze verder te instrueren. Hij kan niet worden betrokken in een klacht die zich niet richt op zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder.
6.3. De gerechtsdeurwaarder heeft slechts van zijn wettelijke mogelijkheden gebruik gemaakt heeft door in kort geding een beroep te doen op de processen verbaal.
7. De beoordeling
7.1. De toelichting op art. 1 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders luidt als volgt:
‘De algemene gedragsnorm van artikel 1 betreft ook gedragingen van de gerechtsdeurwaarder buiten zijn beroepsuitoefening. Hij is een openbaar ambtenaar met bijzondere bevoegdheden zoals het treffen van dwangmaatregelen. Geen enkele twijfel mag rijzen, ook niet buiten werktijd, over de geschiktheid van de gerechtsdeurwaarder om zijn beroep uit te oefenen’.
Dat houdt in dat ook handelingen die de gerechtsdeurwaarder als privépersoon heeft verricht, tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid kunnen leiden. Om te beoordelen of daarvan sprake is, zal de klacht inhoudelijk moeten worden onderzocht. Evenals de kamer is het hof daarom van oordeel dat de klacht ontvankelijk is.
7.2. De door [...] opgemaakte processen verbaal van constatering maken geen melding van de aanwezigheid van een uitsparing in de tegels en grind onder de mond van de regenpijp, hoewel dat, mede gezien de gedetailleerdheid van de gedane constateringen, wel had gemoeten. Van een zo onvolledig proces verbaal had de gerechtsdeurwaarder in beginsel geen gebruik mogen maken. Het door de processen verbaal opgeroepen onjuiste beeld is echter bijgesteld doordat de gerechtsdeurwaarder tijdens de behandeling van het kort geding op 17 november 2005, en later in het hoger beroep daarvan, foto’s heeft overgelegd van de situatie ter plaaste, waarop de bedoelde uitsparing en het grind duidelijk zichtbaar zijn. Voorts is niet komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van de aanwezigheid van een grindput, zodat hem terzake van het niet vermelden daarvan geen verwijt valt te maken. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is het gebruik van de processen verbaal van [...] niet laakbaar
7.3. Het voortzetten van de executie van de dwangsommen door de gerechtsdeurwaarder tot na de kortgedingzitting van 17 november 2005 is evenmin (tuchtrechtelijk) laakbaar. Daarover zou anders kunnen worden geoordeeld, als reeds vonnis was gewezen op grond waarvan de inning niet zou zijn toegestaan, doch dat was op dat moment niet het geval. Het desbetreffende bedrag is op verzoek van de gerechtsdeurwaarder op 24 november 2005 door de bank aan hem afgedragen. Het vonnis in kort geding is daarna, op 1 december 2005, gewezen. Ook dit onderdeel van de klacht acht het hof derhalve ongegrond.
7.4. De gerechtsdeurwaarder heeft ook na voormeld kort geding vonnis van 28 november 2005 ondanks een daarin opgenomen gebod de door hem geïnde dwangsommen niet aan klaagster afgedragen. Het hof acht ook het daarop betrekking hebbende onderdeel van de klacht ongegrond, nu tegen het vonnis van 28 november 2005 hoger beroep openstond. De gerechtsdeurwaarder heeft van dat rechtsmiddel gebruik gemaakt en hem valt niet (tuchtrechtelijk) te verwijten dat hij het betaalde niet reeds voortuitlopend op de uitkomst van het hoger beroep heeft gerestitueerd.
7.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.6. Het vorenoverwogene leidt daarom tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op donderdag 28 juni 2007 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 28 november 2006 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 37.2006 van:
[ ],
gevestigd te [ ],
klaagster,
gemachtigde: mr. A.J.B. van Walsem, advocaat te Amersfoort,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen van 17 januari 2006 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtdeurwaarder. De secretaris van de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder op 23 januari 2006 verzocht binnen 30 dagen te reageren op de klacht. De gerechtsdeurwaarder heeft op 20 februari 2006 deze brief per fax teruggestuurd met daarop handgeschreven zijn commentaar op de klacht. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2006. Klaagster (bij haar directeur, vergezeld door de gemachtigde) en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) Klaagster en de gerechtsdeurwaarder hebben onroerende zaken in eigendom die aan elkaar grenzen. Bij vonnis van 5 juli 2005 is klaagster onder meer veroordeeld een afwatering aan dit pand zodanig te wijzigen dat het water niet meer op het perceel van de gerechtsdeurwaarder komt, dit op straffe van een dwangsom.
b) De gerechtsdeurwaarder heeft de bij het vonnis toegewezen dwangsommen van klaagster opgeëist op de grond dat de door klaagster getroffen voorzieningen niet deugdelijk waren.
c) Op 17 oktober 2005 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO bank ten laste van klaagster. Op 24 november 2005 heeft de bank een bedrag van € 3.842,42 op grond van het beslag betaald aan de door beklaagde met de executie belaste gerechtsdeurwaarder.
d) Klaagster heeft tegen de executie een kort geding aangespannen, waarin zij stelde dat adequate voorzieningen waren getroffen, onder meer door het graven van een grindput. De gerechtsdeurwaarder is veroordeeld de executie te staken en gestaakt te houden, onder meer omdat volgens de kort gedingrechter niet kon worden vastgesteld dat klaagster voor wat betreft de aangebrachte voorziening niet heeft voldaan aan het vonnis van 5 juli 2005.
e) In dat kort geding heeft de gerechtsdeurwaarder twee processen-verbaal in het geding gebracht die zijn opgemaakt door gerechtsdeurwaarder [ ]. In deze processen-verbaal is vermeld dat de regenpijp een zogenaamde open mond heeft, die nergens op aansluit en op een hoogte van ongeveer 20 centimeter afwatert vlak naast het perceel van [ ], maar is geen melding gemaakt van de grindput.
f) Op 2 februari 2006 is tussen partijen een derde kort geding vonnis gewezen. Daarbij is beklaagde veroordeeld om aan klaagster het op grond van het beslag geïncasseerde bedrag terug te betalen, omdat volgens de voorzieningenrechter geen grond aanwezig was voor het innen van de dwangsommen.
g) De gerechtsdeurwaarder heeft aan alle vonnissen voldaan en heeft tegen de laatste twee daarvan hoger beroep ingesteld.
2. De klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij in de wetenschap dat de processen-verbaal onvolledig, en daardoor misleidend zijn, deze toch in het geding heeft gebracht en daarop een beroep heeft gedaan ter staving van zijn stelling dat de door klaagster aangebrachte voorziening ondeugdelijk was. Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij wel een voorziening heeft getroffen zoals bedoeld door de voorzieningenrechter in het vonnis van 5 juli 2005, omdat de regenpijp uitmondt in een diepe grindput. In weerwil van het tweede vonnis heeft de gerechtsdeurwaarder de executie vervolgd en € 3.842,42 van de beslagen bank geïncasseerd en heeft hij geweigerd dit bedrag aan klaagster terug te betalen. De gerechtsdeurwaarder is weliswaar als privé persoon opgetreden, maar heeft de naam en de reputatie van de gerechtsdeurwaarders in opspraak gebracht en het vertrouwen geschaad, dat elke justitiabele in gerechtsdeurwaarders als deelnemer aan de rechtspleging heeft.
3. Het verweer
De gerechtsdeurwaarder stelt dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat hij heeft gehandeld als privé persoon en geen ambtshandelingen heeft verricht.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Door handelingen als door klaagster aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten, ook indien "in privé" verricht, kan het aanzien van de gerechtsdeurwaarders worden geschaad. De klacht is daarom wel ontvankelijk.
Evenwel is niet gebleken dat de klacht feitelijke grondslag heeft. De gerechtsdeurwaarder heeft voldaan aan alle vonnissen. Dat hij gebruik heeft gemaakt van de processen-verbaal is toegestaan en niet is gebleken dat hij de rechter daarmee op het verkeerde been heeft willen zetten. De gerechtsdeurwaarder is in appèl gegaan van twee vonnissen, hetgeen zijn goed recht is.
4.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, en mr. R.G. Kemmers en mr. A.C.J.J.M. Seuren, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.