ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8607

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1111/2006
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Valk
  • A. Ter Veer
  • W. Wefers Bettink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beschikking mentorschap en kostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de mentor, die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 8 augustus 2006. De mentor, vertegenwoordigd door procureur mr. A.E. Toenbreker, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en om machtiging te verlenen voor de betaling van facturen over 2005 tot en met juni 2006, ter hoogte van € 1.170,06. De bewindvoerder heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2007, waar de mentor werd bijgestaan door advocaat mr. Y.L.L. van Zutphen.

De feiten van de zaak tonen aan dat de mentor sinds 1 januari 2005 werkzaam is als professioneel mentor en dat zij bij beschikking van 21 oktober 2005 door de kantonrechter is benoemd als mentor voor de betrokkene, nadat de voormalige mentor was ontslagen. De bewindvoerder had eerder een verzoek ingediend voor machtiging van de declaraties van de mentor, maar de kantonrechter verleende slechts een machtiging tot € 500,-. Het hof heeft in zijn overwegingen de relevante wetgeving, met name artikel 1:460 van het Burgerlijk Wetboek, in acht genomen, dat de mentor toestaat om noodzakelijke kosten in rekening te brengen bij de betrokkene.

Het hof concludeert dat de kantonrechter de goedkeuring van de begroting van de mentor niet heeft gezien bij het nemen van de bestreden beschikking. Hierdoor slaagt de eerste grief van de mentor, en het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht. De verzochte machtiging voor de kosten van de mentor wordt alsnog toegewezen tot het gevraagde bedrag van € 1.170,06. De verzoeken om proceskostenveroordeling tegen de Staat der Nederlanden worden afgewezen, aangezien de Staat geen procespartij is in deze zaak.

Uitspraak

19 juni 2007
Familiekamer
Rekestnummer 1111/2006U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de mentor”,
procureur mr. A.E. Toenbreker.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht van 8 augustus 2006, uitgesproken onder zaaknummer 482668 EU 06-4562.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 oktober 2006, is de mentor in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De mentor verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, machtiging te verlenen voor de facturen van de mentor over 2005 tot en met juni 2006 voor een totaal bedrag van € 1.170,06 en daarbij te bepalen dat de kosten, vallende op de behandeling van dit beroepschrift, ten laste komen van de staat.
2.2 [de bewindvoerder], verder te noemen “de bewindvoerder”, heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 24 mei 2007 plaatsgevonden. De mentor is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Y.L.L. van Zutphen, advocaat te Nijmegen. De bewindvoerder en [betrokkene], verder te noemen “de betrokkene”, zijn hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van 12 november 2006 met bijlagen van de advocaat van de mentor.
3 De vaststaande feiten
3.1 De mentor maakt haar beroep van het uitvoeren van werkzaamheden als mentor in het mentorschap als bedoeld in titel 20 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij is sedert 1 januari 2005 werkzaam als professioneel mentor.
3.2 Bij beschikking van 21 oktober 2005 heeft de kantonrechter de voormalige mentor, [voormalige mentor], betreffende het mentorschap ten behoeve van de betrokkene ambtshalve ontslagen en [verzoekster] tot mentor benoemd.
3.3 Bij brief van 21 oktober 2005 van de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht heeft de griffier bericht dat de kantonrechter goedkeuring geeft aan de door de mentor bij brief van 11 oktober 2005 voorgestelde begroting betreffende de kosten van het mentorschap over de betrokkene.
3.4 De bewindvoerder heeft de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht verzocht om een machtiging voor de declaraties van de mentor over 2005 van € 535,88 en over 2006 van € 634,18, aldus in totaal € 1.170,06 inclusief BTW.
3.5 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kantonrechter de gevraagde machtiging verleend tot een bedrag van € 500,-.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 1:460 lid 1 BW mag de mentor bij de vervulling van zijn taak de noodzakelijk gemaakte kosten aan de betrokkene in rekening brengen. Artikel 1:460 lid 2 BW bepaalt dat de rechter aan de mentor ten laste van de betrokkene een beloning kan toekennen indien hij zulks redelijk acht, de financiële draagkracht van de betrokkene in aanmerking genomen.
4.2 De “aanbevelingen mentorschap” van het Landelijk Overleg Kantonrechters (verder te noemen: “het LOK”), gepubliceerd op 1 juni 2004, houden onder meer in dat het vercommercialiseren van het mentorschap niet dient te worden bevorderd en dat, indien benoeming van een professionele mentor onvermijdelijk is, eerst tot benoeming zal worden overgegaan nadat de beroepsmentor een begroting heeft ingediend, die kan worden goedgekeurd, waarbij de kantonrechter in het bijzonder let op de financiële draagkracht van de betrokkene. Aanbevolen wordt te bepalen dat die begroting niet zonder voorafgaande toestemming van de kantonrechter ten laste van de betrokkene kan worden overschreden.
4.3 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de mentor voorafgaand aan haar benoeming bij brief van 11 oktober 2005 een begroting heeft ingediend bij de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht, en dat de griffier van de rechtbank bij brief van 21 oktober 2005 aan de mentor heeft bericht dat de kantonrechter goedkeuring geeft aan die begroting. Uit ambtshalve ingewonnen inlichtingen blijkt ook dat de genoemde brieven zich in het dossier van de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht bevinden. Het hof gaat er, gelet op de overwegingen van de bestreden beschikking, van uit dat de kantonrechter deze brieven bij het wijzen van de bestreden beschikking niet heeft gezien. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de eerste grief en dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen. De tweede grief behoeft hierdoor niet meer te worden besproken. De verzochte machtiging voor een totaal bedrag van € 1.170,06 zal het hof alsnog toewijzen.
4.4 Nu de Staat der Nederlanden in dezen geen procespartij is, bestaat er geen wettelijke basis voor de door de mentor verzochte proceskostenveroordeling.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 8 augustus 2006, en opnieuw beschikkende:
verleent de verzochte machtiging voor de facturen van de mentor over 2005 tot en met juni 2006 tot een bedrag van € 1.170,06;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Valk, Ter Veer en Wefers Bettink en is op 19 juni 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.