ECLI:NL:GHAMS:2007:BA7989

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/885 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oorsprong van ingevoerde boter en de geldigheid van EUR.1-certificaten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2007 uitspraak gedaan over de oorsprong van ingevoerde boter en de geldigheid van EUR.1-certificaten. De belanghebbende, een douane-expediteur, had beroep aangetekend tegen de uitnodigingen tot betaling van douanerechten, die voortvloeiden uit het vermoeden dat de oorsprong van de ingevoerde boter niet kon worden bevestigd. De douaneautoriteiten van Estland hadden eerder EUR.1-certificaten afgegeven, die nu ter discussie stonden na een controle door de Europese Commissie, die twijfels had geuit over de oorsprong van de goederen. De Douanekamer oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de goederen daadwerkelijk van Estse oorsprong waren. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de belanghebbende lag en dat de documenten die waren overgelegd niet de vereiste verifieerbaarheid boden. De Douanekamer concludeerde dat de certificaten onjuist waren en dat de exporteur nalatig was geweest in het bewaren van de benodigde documenten. Hierdoor kon de oorsprong van de goederen niet worden vastgesteld, wat leidde tot de beslissing dat de uitnodigingen tot betaling terecht waren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de importeur om de oorsprong van goederen te bewijzen en de gevolgen van nalatigheid in de documentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 04/885 DK
de dato 19 juni 2007
1. De procedure
1.1. Op 10 maart 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van mr. N te R, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid O B.V. te I, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van het hoofd van de Belastingdienst van 30 januari 2004, kenmerk …, betreffende de bezwaren van belanghebbende tegen de uitnodigingen tot betaling van douanerechten, groot in totaal € 557.713,31.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 232,-- geheven.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Met toepassing van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende op 11 april 2006 een nader stuk ingediend; de inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief met bijlagen van 28 april 2006.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 31 oktober 2006. Daar zijn verschenen namens belanghebbende mr. N en mr. drs. S, vergezeld van J, en F, directeur van I B.V., en namens de inspecteur mr. K en mr. C. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen, welke bij de gedingstukken zijn gevoegd. De pleitnota van belanghebbende is voorzien van zeven bijlagen. De inspecteur heeft van deze bijlagen kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in de periode van 1 september 1997 tot en met 9 april 1998 diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor zendingen boter, met de vermelding van Estland als land van oorsprong.
De goederen werden aangegeven onder post 0504 10 19 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT), waarvoor ten tijde van de invoer een douanerecht van 242,90 ECU per 100 kilogram gold. Importeur van de goederen was I B.V., gevestigd te H. 2.2. De uitnodigingen tot betaling hebben betrekking op de volgende aangiften voor het vrije verkeer:
(…)
2.3. Vorenvermelde uitnodigingen tot betaling zien op zendingen boter welke onder overlegging van in totaal 11 certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 (hierna: de certificaten) voor het vrije verkeer zijn aangegeven. Het gaat daarbij om de volgende certificaten, met de daarop aangegeven vermeldingen:
Certificaat Afgiftedatum Goederen Factuur Vervoermiddel
1. AB 276486 12-09-1997 960 cartons Nr. 349 Truck BF-PN-73
Estonian origin 12-09-97
butter
2. AB 292238 02-07-1997 960 cartons Nr. 217 Truck
Estonian origin 02-07-97
butter
3. AB 276448 08-08-1997 960 cartons Nr. 282 Truck
Estonian origin 06-08-97
Butter
4. AB 276449 07-08-1997 960 cartons Nr. 283 Truck
Estonian origin 06-08-97
butter
5. AB 276450 08-08-1997 960 cartons Nr. 286 Truck
Estonian origin 07-08-97
butter
6. AB 276460 18-08-1997 960 cartons Nr. 307 Truck
Estonian origin 18-08-97 CG5021/OD 69
butter XX
7. AB 276461 18-08-1997 960 cartons Nr. 308 Truck
Estonian origin 19-08-97 CF5221/OD 92
butter XY
8. AB 321782 22-12-1997 960 cartons Nr. 516 Truck
Estonian origin 19-12-97 888 AMF/863
unsalted butter BR
9. AB 321783 22-12-1997 960 cartons Nr. 517 Truck
Estonian origin 19-12-97
unsalted butter
10. AB 321779 22-12-1997 960 cartons Nr. 513 Truck
Estonian origin 19-12-97 984 AMD/940
unsalted butter BR
11. AB 321780 22-12-1997 960 cartons Nr. 514 Truck
Estonian origin 19-12-97 995 AMD/042
unsalted butter BS
2.4. In verband met de toepassing van een verlaagd, preferentieel tarief van 48,50 ECU per 100 kilogram in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS), zijn bij de aangiften ten bewijze van de oorsprong Estland vorengenoemde certificaten overgelegd. Deze certificaten zijn door de douaneautoriteiten in Estland afgegeven op schriftelijke aanvraag van de in Rapla (Estland) gevestigde onderneming AS Lacto Ltd. (hierna: Lacto), de exporteur van de door belanghebbende voor het vrije verkeer aangegeven zendingen boter.
De goederen zijn met toepassing van voornoemd preferentieel tarief in het vrije verkeer gebracht.
2.5. In de periode van 13 maart 2000 tot en met 17 maart 2000 heeft een communautaire delegatie een missie naar Estland ondernomen. Aanleiding voor de missie was het vermoeden van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (hierna: OLAF) van de Europese Commissie van het bestaan van een carrouselfraude met boter tussen de EU en Estland.
Daarbij is onderzoek verricht naar de geldigheid van een aantal certificaten inzake goederenverkeer EUR.1, waaronder de door belanghebbende bij de sub 2.1. vermelde aangiften overgelegde certificaten. Het onderzoek heeft onder meer plaatsgevonden bij Lacto. De bevindingen zijn vervat in een missieverslag van 18 april 2000 met kenmerk 003148 * 18.04.2000. In dit
verslag is onder meer het volgende vermeld:
“1.1. General
(...)
The initial suspicion of a possible carousel of EU butter via Estonia was confirmed after sampling and analysis in Germany in 1997 of incoming butter consignments declared originating in Estonia and covered by Estonian EUR. 1 certificates issued on behalf of this company (Lacto; Douanekamer). A scientific analysis of these samples, involving tests by three different German scientists, revealed that this butter could not have been produced in Estonia as the values for a number of parameters did not correspond with common values for Estonia.
(...)
On the basis of the results of the scientific analyses the German customs authorities have started the recovery procedures against one German importer (...). It concerns about 135 tonnes. The company appealed against this decision.
Similar analyses concern 242 tonnes (imported in Germany ...) and 109 tonnes (imported in the Netherlands ...).
(...)
No samples have been taken for a further 1000 tonnes ex Lacto exclusively imported in the Netherlands.
1.2. Aim of the mission
To back the current recovery procedure in Germany and to extend the enquiry to all consignments traded via Lacto, it looked necessary to request the assistance of the Estonian customs.
A joint verification into the activities of Lacto (...) should enable both services to establish whether the butter shipped by Lacto to the Community in 1997 was originating, and if not, to come to an official withdrawwal of all certificates concerned by the Estonian authorities.
3. Organisation of the mission
(...) It was further explained that apparently the company had never been subject to a real audit by customs in the past, only that the customs office had requested Lacto from time to time to produce general documents such as milk purchase figures and contracts for the purchase of milk to support the issuing of EUR.1’s.
(...)
The Estonian customs officers requested the representatives of Lacto to produce paperwork that would support the production and sales figures given by Mr. Haidary (directeur van Lacto; Douanekamer).
Mr. Kannike as well as a lady responsible for the production of butter in the Rapla plant (beiden van Lacto; Douanekamer) confirmed the existence of a dairy (“logbook”) holding the daily production figures, but stated that this journal could not be obtained straightaway (...).
(...)
Mr. Haidary was again requested to produce the necessary documents, which he had promised already the day before.
(...)
He admitted that it would not be possible to produce these records at short notice because time constraints prevented his staff to trace them immediately, however, he would make them accessible to Estonian customs in the very near future. He regretted to say that the dairy (holding all day to day production figures) could not longer be found, but anyway, that according to his view he was only obliged to produce documents related to Lacto’s commercial activities for the last three years.
It was clear that under these circumstances the joint verification into the origin of the exported butter could not be carried out at Lacto’s premises during the current week.
(...)
The Community team explained that so far no conclusive proofs had been given by the exporting company that the butter was indeed originating and that the Estonian customs should insist that Lacto produces the requested records no later than 10 days following the visit (...). If the company failed to do so, the EUR.1 certificates concerned should be withdrawn immediately.
(...)
4. Conclusions
4.1. Final results of the mission
The joint investigation has not yet been concluded because the Estonian operator could not produce the necessary documents to demonstrate that the butter he exported to the Community in 1996 and 1997 indeed met the criteria to obtain Estonian origin.”
2.6. Bij faxbericht van 13 juni 2000 heeft het hoofd van de afdeling Handhaving van de Estse douane aan de Europese Commissie bericht dat tijdens de bij Lacto uitgevoerde controle is gebleken dat Lacto niet de oorspronkelijke documenten heeft bewaard die de oorsprong van de boter bevestigen en dat op grond van de beschikbare gegevens de oorsprong van de door Lacto geëxporteerde boter niet kan worden bevestigd.
2.7. Bij dit faxbericht is een lijst gevoegd van 71 EUR.1-certificaten die tussen 2 januari 1997 en 29 december 1997 op aanvraag van Lacto zijn afgegeven. Bij faxbericht van 13 juli 2000 heeft het hoofd van de afdeling Handhaving aan deze lijst nog vier certificaten toegevoegd (in het navolgende worden deze 75 certificaten ook aangeduid als: de certificaten). In dit faxbericht is, voorzover van belang, het volgende vermeld:
“Hereby we apologize that the list made by Tallinn Customs House about AS Lacto’s EUR-1 certificates to be annulled, was not complete.”
De door belanghebbende bij de sub 2.1. vermelde aangiften voor het vrije verkeer gevoegde certificaten EUR.1 behoren alle tot deze certificaten.
2.8. Op 30 juni 2000 heeft het hoofd van de afdeling Handhaving van de Estse douane in een faxbericht aan de Europese Commissie medegedeeld dat de certificaten ongeldig zijn (“are considered by the Estonian customs as being invalid”) en daarom worden ingetrokken door die autoriteiten (“and that therefore they are withdrawn by the Estonian Customs”).
2.9. Omdat de Estse oorsprong van de boter niet meer door Lacto kon worden bevestigd, heeft de inspectie van de douane te Tallinn (Estland) bij kennisgeving van 14 juli 2000 de certificaten ongeldig verklaard en ingetrokken. Na daartegen door Lacto ingediend bezwaar heeft de Estonian Customs Board bij uitspraak van 11 september 2000, nr. 1.1-8/1886, de ongeldigverklaring van de certificaten door de douane-inspectie te Tallinn nietig verklaard om
- kort gezegd - redenen van formele aard.
2.10. Op basis van de sub 2.6. tot en met en 2.8. vermelde faxberichten van de Estse douaneautoriteiten heeft de inspecteur besloten dat voor de ingevoerde goederen niet het preferentieel tarief, maar het algemene tarief van toepassing moet zijn, en heeft hij de sub 2.2. vermelde uitnodigingen tot betaling aan belanghebbende uitgereikt.
2.11.1. Ten bewijze van de oorsprong van de boter, vermeld in de sub 2.3. vermelde certificaten, heeft belanghebbende met betrekking tot het certificaat met het nummer AB 276461 na te melden stukken in kopie overgelegd:
a) Een gezondheidscertificaat, gedagtekend 19 augustus 1997, waarin door een aan het veterinaire centrum van Rapla verbonden staatsveearts voor de op het certificaat vermelde boter en onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen/trailercombinatie en de productiedata van de desbetreffende zending boter het volgende is aangegeven:
“Goods: Estonian unsalted sweetcream butter
Weight: 24000 kgs net, 24960 kgs gross
Plant/Factory Code: 61003722
Name and address of manufacturer/producer: Lacto Ltd. Laki street 16 Talinn, Estonia
Rapla Dairy, Vet. no. 105
(…)
Exported to: Holland, I BV
Production date/Lots nr.:
Truck: CF 5221/OD 92 XY
We the undersigned, herewith certify in connection with above mentioned export, that:
(…)
- the dairy where the goods were produced is under constant supervision of health authorities
(…)
- the milk, from which the butter was made, comes from healthy cows and regions where was no epizootia-foot and mouth disease, rinderpest, disease of the Valley of Rift and other contagious diseases (…).”
b) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 19 augustus 1997, met betrekking tot de desbetreffende door Lacto geproduceerde zending boter. Ook op dit certificaat is het kenteken CF 5221/OD 92 XY vermeld van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd, alsmede de productiedata van de desbetreffende boter.
c) De eerste bladzijde van een in de Duitse taal gestelde “Veterinärbescheinigung (Gezondheidscertificaat) für zum Verzehr bestimmte wärmebehandelte Milch, aus wärmebehandelter Milch hergestellte Milcherzeugnisse oder wärmebehandelte Erzeugnisse auf Milchbasis aus Drittländern oder Teilen von Drittländern gemäß Spalte B des Anhangs der Entscheidung 95/340/EG”, ingevuld op een formulier als afgedrukt in en gekopieerd uit het Pb. EG van 24 augustus 1995, nr. L 200 (hierna ook: communautair gezondheidscertificaat). In dit communautaire gezondheidscertificaat is, voorzover van belang, het volgende vermeld:
“I. Angaben zur identifizierung der Erzeugnisse
- Milch von: Kuhen
- Bezeichnung der wärmebehandelten Milch (…):
treatment at 85° C far a min.2 min.
II. Herkunft der Erzeugnisse:
(…)
Rapla Molkerei von AG Lacto (…) Rapla Dairy Plant of Lacto Ltd.
Vet. No. 105
III. Bestimmüng der Erzeugnisse
(…)
von: Estland, Rapla/Estonia, Rapla
nach: Holland, I BV”
Het communautaire gezondheidscertificaat is onvolledig. In de overgelegde stukken ontbreken de bladzijden met de onderdelen IV. en V., de “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid), waarin onder meer voorkomen de naam, functie en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit en het officiële stempel van de bevoegde autoriteit.
2.11.2. Belanghebbende heeft met betrekking tot het certificaat met nummer AB 321782 na te melden stukken overgelegd:
a) Een genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 23 december 1997, afgegeven door het veterinaire centrum van het district Rapla (Estland) en ondertekend door de hoofdveearts van dit centrum, waarop onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen, Truck 888 AMF Trailer, voor een als “Estonian origin unsalted fresh butter” omschreven goed, door deze - als staatsveearts aangeduide - veearts als volgt is verklaard:
“I, (…) certify that the named animals products have been examined duly by me and originale from localities not affected by infectious diseases. The products are received from healthy animals (poultry) and fully correspond to the veterinary and sanitary requirements.
I certify that the Republic of Estonia has been free from foor- and mouth disease, rinderpest (…) bovine spongiform encephalopathy during the last three years. The raw products are stored up in Estonia and are safe from radioactivity.”
b) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend analysecertificaat, gedagtekend 23 december 1997, met betrekking tot de zending door Lacto geproduceerde en voor I B.V. bestemde “Estonian butter, unsalted, sweetcream, fresh production”. Op dit certificaat is het kenteken 888 AMF/863 BR van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd vermeld, alsmede de productiedatum van de desbetreffende boter en het gewicht van de zending.
c) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 23 december 1997, met betrekking tot de desbetreffende door Lacto geproduceerde zending boter. Ook op dit certificaat is het kenteken 888 AMF/863 BR vermeld van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd, alsmede de productiedata van de desbetreffende boter.
d) De eerste bladzijde van een in de Duitse taal gesteld communautair gezondheidscertificaat. In dit communautaire gezondheidscertificaat is, voorzover van belang, het volgende vermeld:
“I. Angaben zur identifizierung der Erzeugnisse
- Milch von: Kuhen
- Bezeichnung der wärmebehandelten Milch (…):
treatment at 85° C far a min.2 min.
II. Herkunft der Erzeugnisse:
(…)
Rapla Molkerei von AG Lacto (…) Rapla Dairy Plant of Lacto Ltd.
Vet. No. 105
III. Bestimmüng der Erzeugnisse
(…)
von: Estland, Rapla/Estonia, Rapla
nach: Holland, I BV”
In de overgelegde stukken ontbreken ook hier de bladzijden waarop onderdelen IV. en V, de “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid) betrekking hebben.
2.11.3. Belanghebbende heeft met betrekking tot het certificaat met nummer AB 321780 na te melden stukken overgelegd:
a) Een genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 22 december 1997, afgegeven door het veterinaire centrum van het district Rapla (Estland) en ondertekend door de hoofdveearts van dit centrum, waarop onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen, Truck 995 AMD Trailer 042 BS, voor een als “Estonian origin unsalted fresh butter” omschreven goed, door deze - als staatsveearts aangeduide - veearts als volgt is verklaard:
“I, (…) certify that the named animals products have been examined duly by me and originale from localities not affected by infectious diseases. The products are received from healthy animals (poultry) and fully correspond to the veterinary and sanitary requirements.
I certify that the Republic of Estonia has been free from foor- and mouth disease, rinderpest (…) bovine spongiform encephalopathy during the last three years. The raw products are stored up in Estonia and are safe from radioactivity.”
b) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend analysecertificaat, gedagtekend 22 december 1997, met betrekking tot de zending door Lacto geproduceerde en voor I B.V. bestemde “Estonian butter, unsalted, sweetcream, fresh production”. Op dit certificaat is het kenteken Truck 995 AMD Trailer 042 BS van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd vermeld, alsmede de productiedatum van de desbetreffende boter en het gewicht van de zending.
c) Een gezondheidscertificaat, gedagtekend 22 december 1997, waarin door een aan het veterinaire centrum van Rapla verbonden staatsveearts voor de op het certificaat vermelde boter en onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen/trailercombinatie en de productiedata van de desbetreffende zending boter het volgende is aangegeven:
“Goods: Estonian unsalted sweetcream butter
Weight: 24000 kgs net, 24960 kgs gross
Plant/Factory Code: 61003722
Name and address of manufacturer/producer: Lacto Ltd. …Estonia
Rapla Dairy, Vet. no. 105
(…)
Exported to: Holland, I BV
Production date/Lots nr.: 15.12.97 nr. 7
Truck: 995 AMD/042 BS
We the undersigned, herewith certify in connection with above mentioned export, that:
(…)
- the dairy where the goods were produced is under constant supervision of health authorities
(…)
- the milk, from which the butter was made, comes from healthy cows and regions where was no epizootia-foot and mouth disease, rinderpest, disease of the Valley of Rift and other contagious diseases (…).”
d) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 22 december 1997, met betrekking tot de desbetreffende door Lacto geproduceerde zending boter. Ook op dit certificaat is het kenteken 995 AMD/042 BS vermeld van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd, alsmede de productiedata van de desbetreffende boter.
e) De eerste bladzijde van een in de Duitse taal gesteld communautair gezondheidscertificaat. In dit communautaire gezondheidscertificaat is, voorzover van belang, het volgende vermeld:
“I. Angaben zur identifizierung der Erzeugnisse
- Milch von: Kuhen
- Bezeichnung der wärmebehandelten Milch (…):
treatment at 85° C far a min.2 min.
II. Herkunft der Erzeugnisse:
(…)
Rapla Molkerei von AG Lacto (…) Rapla Dairy Plant of Lacto Ltd.
Vet. No. 105
III. Bestimmüng der Erzeugnisse
(…)
von: Estland, Rapla/Estonia, Rapla
nach: Holland, I BV”
In de overgelegde stukken ontbreken ook hier de bladzijden waarop onderdelen IV. en V, de “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid) betrekking hebben.
2.11.4. Belanghebbende heeft met betrekking tot het certificaat met nummer AB 321779 na te melden stukken overgelegd:
a) Een genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 22 december 1997, afgegeven door het veterinaire centrum van het district Rapla (Estland) en ondertekend door de hoofdveearts van dit centrum, waarop onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen, Truck 984 AMD Trailer 940 BR, voor een als “Estonian origin unsalted fresh butter” omschreven goed, door deze - als staatsveearts aangeduide - veearts als volgt is verklaard:
“I, (…) certify that the named animals products have been examined duly by me and originale from localities not affected by infectious diseases. The products are received from healthy animals (poultry) and fully correspond to the veterinary and sanitary requirements.
I certify that the Republic of Estonia has been free from foor- and mouth disease, rinderpest (…) bovine spongiform encephalopathy during the last three years. The raw products are stored up in Estonia and are safe from radioactivity.”
b) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend analysecertificaat, gedagtekend 22 december 1997, met betrekking tot de zending door Lacto geproduceerde en voor I B.V. bestemde “Estonian butter, unsalted, sweetcream, fresh production”. Op dit certificaat is het kenteken Truck 984 AMD Trailer 940 BR van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd vermeld, alsmede de productiedatum van de desbetreffende boter en het gewicht van de zending.
c) Een gezondheidscertificaat, gedagtekend 22 december 1997, waarin door een aan het veterinaire centrum van Rapla verbonden staatsveearts voor de op het certificaat vermelde boter en onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen/trailercombinatie en de productiedata van de desbetreffende zending boter het volgende is aangegeven:
“Goods: Estonian unsalted sweetcream butter
Weight: 24000 kgs net, 24960 kgs gross
Plant/Factory Code: 61003722
Name and address of manufacturer/producer: Lacto Ltd. …Estonia
Rapla Dairy, Vet. no. 105
(…)
Exported to: Holland, I BV
Production date/Lots nr.: 14.12.97 nr. 6
Truck: 984 AMD/940 BR
We the undersigned, herewith certify in connection with above mentioned export, that:
(…)
- the dairy where the goods were produced is under constant supervision of health authorities
(…)
- the milk, from which the butter was made, comes from healthy cows and regions where was no epizootia-foot and mouth disease, rinderpest, disease of the Valley of Rift and other contagious diseases (…).”
d) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 22 december 1997, met betrekking tot de desbetreffende door Lacto geproduceerde zending boter. Ook op dit certificaat is het kenteken 984 AMD/940 BR vermeld van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd, alsmede de productiedata van de desbetreffende boter.
e) De eerste bladzijde van een in de Duitse taal gesteld communautair gezondheidscertificaat. In dit communautaire gezondheidscertificaat is, voorzover van belang, het volgende vermeld:
“I. Angaben zur identifizierung der Erzeugnisse
- Milch von: Kuhen
- Bezeichnung der wärmebehandelten Milch (…):
treatment at 85° C far a min.2 min.
II. Herkunft der Erzeugnisse:
(…)
Rapla Molkerei von AG Lacto (…) Rapla Dairy Plant of Lacto Ltd.
Vet. No. 105
III. Bestimmüng der Erzeugnisse
(…)
von: Estland, Rapla/Estonia, Rapla
nach: Holland, I BV”
In de overgelegde stukken ontbreken ook hier de bladzijden waarop onderdelen IV. en V, de “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid) betrekking hebben.
2.11.5. Belanghebbende heeft met betrekking tot het certificaat met nummer AB 276486 na te melden stukken overgelegd:
a) Een genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 12 september 1997, afgegeven door het veterinaire centrum van het district Rapla (Estland) en ondertekend door de hoofdveearts van dit centrum, waarop onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen, Truck BF-PN-73 Trailer OF-14-DB, voor een als “Estonian origin unsalted butter, cartons” omschreven goed, door deze - als staatsveearts aangeduide - veearts als volgt is verklaard:
“I, (…) certify that the named animals products have been examined duly by me and originale from localities not affected by infectious diseases. The products are received from healthy animals (poultry) and fully correspond to the veterinary and sanitary requirements.
I certify that the Republic of Estonia has been free from foor- and mouth disease, rinderpest (…) bovine spongiform encephalopathy during the last three years. The raw products are stored up in Estonia and are safe from radioactivity.”
b) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend analysecertificaat, gedagtekend 12 september 1997, met betrekking tot de zending door Lacto geproduceerde en voor I B.V. bestemde “Estonian butter, unsalted, sweetcream, fresh production”. Op dit certificaat is het kenteken Truck BF-PN-73 Trailer OF-14-DB van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd vermeld, alsmede de productiedatum van de desbetreffende boter en het gewicht van de zending.
c) Een gezondheidscertificaat, gedagtekend 12 september 1997, waarin door een aan het veterinaire centrum van Rapla verbonden staatsveearts voor de op het certificaat vermelde boter en onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen/trailercombinatie en de productiedata van de desbetreffende zending boter het volgende is aangegeven:
“Goods: Estonian unsalted sweetcream butter
Weight: 24000 kgs net, 24960 kgs gross
Plant/Factory Code: 61003722
Name and address of manufacturer/producer: Lacto Ltd. …Estonia
Rapla Dairy, Vet. no. 105
(…)
Exported to: Holland, I BV
Production date/Lots nr.: 03-09-97 nr. 3
04-09-97 nr. 4
Truck: BF-PN-73 Trailer OF-14-DB
We the undersigned, herewith certify in connection with above mentioned export, that:
(…)
- the dairy where the goods were produced is under constant supervision of health authorities
(…)
- the milk, from which the butter was made, comes from healthy cows and regions where was no epizootia-foot and mouth disease, rinderpest, disease of the Valley of Rift and other contagious diseases (…).”
d) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 12 september 1997, met betrekking tot de desbetreffende door Lacto geproduceerde zending boter. Ook op dit certificaat is het kenteken BF-PN-73 Trailer OF-14-DB vermeld van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd, alsmede de productiedata van de desbetreffende boter.
2.11.6. Belanghebbende heeft met betrekking tot het certificaat met nummer AB 276460 na te melden stukken overgelegd:
a) Een genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 18 augustus 1997, afgegeven door het veterinaire centrum van het district Rapla (Estland) en ondertekend door de hoofdveearts van dit centrum, waarop onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen, Truck CG 5021 OD 69 XX, voor een als “Estonian origin unsalted fresh butter” omschreven goed, door deze - als staatsveearts aangeduide - veearts als volgt is verklaard:
“I, (…) certify that the named animals products have been examined duly by me and originale from localities not affected by infectious diseases. The products are received from healthy animals (poultry) and fully correspond to the veterinary and sanitary requirements.
I certify that the Republic of Estonia has been free from foor- and mouth disease, rinderpest (…) bovine spongiform encephalopathy during the last three years. The raw products are stored up in Estonia and are safe from radioactivity.”
b) Een gezondheidscertificaat, gedagtekend 18 augustus 1997, waarin door een aan het veterinaire centrum van Rapla verbonden staatsveearts voor de op het certificaat vermelde boter en onder vermelding van het kenteken van de vrachtwagen/trailercombinatie en de productiedata van de desbetreffende zending boter het volgende is aangegeven:
“Goods: Estonian unsalted sweetcream butter
Weight: 24000 kgs net, 24960 kgs gross
Plant/Factory Code: 61003722
Name and address of manufacturer/producer: Lacto Ltd. …Estonia
Rapla Dairy, Vet. no. 105
(…)
Exported to: Holland, I BV
Production date/Lots nr.: 11.08.97 nrs. 67, 68, 69, 70 71, 72
12.08.97 nrs. 73,74, 75, 76, 77
Truck: CG 5021/OD 69 XX
We the undersigned, herewith certify in connection with above mentioned export, that:
(…)
- the dairy where the goods were produced is under constant supervision of health authorities
(…)
- the milk, from which the butter was made, comes from healthy cows and regions where was no epizootia-foot and mouth disease, rinderpest, disease of the Valley of Rift and other contagious diseases (…).”
c) Een door de staatsveearts van het district Rapla afgegeven en ondertekend radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 18 augustus 1997, met betrekking tot de desbetreffende door Lacto geproduceerde zending boter. Ook op dit certificaat is het kenteken CG 5021 OD 69 XX vermeld van de vrachtwagen/trailercombinatie waarmee de desbetreffende zending vervoerd werd, alsmede de productiedata van de desbetreffende boter.
d) De eerste bladzijde van een in de Duitse taal gesteld communautair gezondheidscertificaat. In dit communautaire gezondheidscertificaat is, voorzover van belang, het volgende vermeld:
“I. Angaben zur identifizierung der Erzeugnisse
- Milch von: Cows
- Bezeichnung der wärmebehandelten Milch (…):
treatment at 85° C far a min.2 min.
II. Herkunft der Erzeugnisse:
(…)
Rapla Dairy Plant of Lacto, Rapla Estonia
Vet. Nr. 105
III. Bestimmüng der Erzeugnisse
(…)
von: Estonia, Rapla
nach: Holland, I BV”
In de overgelegde stukken ontbreken ook hier de bladzijden waarop onderdelen IV. en V, de “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid) betrekking hebben.
2.11.7. Belanghebbende heeft voorts de volgende stukken overgelegd:
- een analysecertificaat, gedagtekend 23 december 1997;
- een radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 23 december 1997;
- een gezondheidscertificaat, gedagtekend 23 december 1997;
- de eerste twee bladzijden van een communautair gezondheidscertificaat. In al deze stukken wordt verwezen naar een vrachtwagen/trailercombinatie met het kenteken 111 AHX/847 BR.
2.11.8. Belanghebbende heeft voorts de volgende stukken overgelegd:
- een analysecertificaat, gedagtekend 23 december 1997;
- een radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 23 december 1997;
- een gezondheidscertificaat, gedagtekend 23 december 1997;
- de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat. In al deze stukken wordt verwezen naar een vrachtwagen/trailercombinatie met het kenteken DB 9790/F-3491.
2.11.9. Belanghebbende heeft voorts de volgende stukken overgelegd:
- een analysecertificaat, gedagtekend 11 augustus 1997;
- een radioactiviteitscertificaat, gedagtekend 11 augustus 1997;
- een gezondheidscertificaat, gedagtekend 11 augustus 1997;
- de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat. In al deze stukken wordt verwezen naar een vrachtwagen/trailercombinatie met het kenteken BH 6306/F 306.
2.11.10. Belanghebbende heeft voorts de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat overgelegd. Hierin wordt ondermeer verwezen naar een vrachtwagen/trailercombinatie (“LKW/Anhänger, Truck/Trailer”).
2.11.11. Belanghebbende heeft voorts een drietal aankoopbevestigingen (“Purchase Confirmation”), gedagtekend 19 december 1997 en 10 juni 1997, tussen I B.V. en Lacto overgelegd
2.11.12. Belanghebbende heeft voorts een verklaring van de veterinaire autoriteiten te Estland van 18 december 2002 overgelegd. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“Upon your request we have verifed the origin of the product accompanied by veterinary certificates 24238 to 24242, 24158, 21228, 21236. We do not find reason to doubt the origin of the products to be different as indicated on the certificates undersigned by veterinary authority at the day of delivery, that is Estonian.”
2.12. I B.V. heeft in de aankoopcontracten welke zij met Lacto heeft gesloten, bedongen dat de boter van Estse oorsprong dient te zijn en dat de bij de boter gevoegde EUR.1-certificaten aan I B.V. ter beschikking worden gesteld.
3. Het geschil
3.1. In geschil is of de inspecteur door middel van de onderhavige uitnodigingen tot betaling terecht tot navordering van douanerechten is overgegaan.
In de kern gaat het geschil over de vraag of rekening mag worden gehouden met de sub 2.11.1. e.v. vermelde bescheiden bij het vaststellen van de oorsprong.
3.2. Bij de beoordeling van het geschil heeft de Douanekamer de relevante bepalingen uit het Besluit nr.1/97 van het Gemengd comité, Associatie tussen de Europese Gemeenschappen enerzijds en de Republiek Estland anderzijds, van 6 maart 1997, Protocol nr. 3 (hierna: het Protocol), met ingang van 1 april 1997 vervangen door de aan Besluit 1/97 gehechte tekst, mede in aanmerking genomen. Deze luiden sindsdien als volgt:
“TITEL V BEWIJS VAN DE OORSPRONG
Artikel 16 Algemene voorwaarden
1. Deze overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Estland worden ingevoerd, en producten van oorsprong uit Estland die in de Gemeenschap worden ingevoerd, op vertoon van:
a) een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage III is opgenomen, (…)
Artikel 17 Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
(…)
3. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, dient op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar dit certificaat wordt afgegeven, steeds bereid te zijn de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
(…)
5. De met de afgifte van EUR.1-certificaten belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de producten inderdaad van oorsprong zijn en of aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de boeken van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. (…)
Artikel 28 Bewaring van de bewijzen van de oorsprong en andere bewijsstukken
1. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, bewaart de in artikel 17, lid 3, bedoelde bewijsstukken gedurende een periode van ten minste drie jaar.
(…)
Artikel 32 Controle van de oorsprongsbewijzen
1. De bewijzen van oorsprong worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en ook wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.
2. Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het EUR.1-certificaat, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, eventueel onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
3. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Deze zijn in dit verband gerechtigd bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten.
4. Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
5. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten al dan niet echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit (...) Estland (…) beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
6. Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens in buitengewone omstandigheden.”
3.3. Bij de beoordeling van het geschil heeft de Douanekamer mede acht geslagen op de beschikking van de Commissie van 27 juli 1995 tot vaststelling van de modellen van de gezondheidsvoorschriften voor de invoer uit derde landen, met het oog op menselijke consumptie, van warmtebehandelde melk, van produkten op basis van melk en van rauwe melk voor levering aan een centraal melkdepot, een centrum voor standaardisering, een melkbehandelingsinrichting of een melkverwerkingsinrichting (Pb. EG van 24 augustus 1995, nr. L 200, blz. 0052-0064 (hierna: de communautaire gezondheidsverklaring; onder meer te vinden op de site http://eur-lex.europa.eu). Artikelen 6 en 7, tweede lid, uit deze beschikking luiden als volgt:
“Artikel 6
De in de artikelen 1, 2, 3 en 4 bedoelde gezondheidscertificaten moeten genummerde, uit één blad bestaande originelen zijn die naar behoren zijn ingevuld, gedateerd en ondertekend door degene die de bevoegde autoriteit vertegenwoordigt en ermee is belast te controleren of en te certificeren dat de rauwe melk, de warmtebehandelde melk of de produkten op basis van melk voldoet of voldoen aan de eisen van Richtlijn 92/46/EEG.
Artikel 7
1. (…)
2. Op het certificaat moeten de naam, functie en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit en het officiële stempel van de bevoegde autoriteit voorkomen, een en ander in een kleur die verschilt van die van de overige op het certificaat aangebrachte vermeldingen.”
De onderdelen IV. en V. van deze beschikking luiden in de Nederlandse taalversie, voorzover hier van belang, als volgt:
“IV. Gezondheidsverklaring (diergezondheid)
- Ondergetekende, officieel dierenarts, verklaart dat de hierboven omschreven warmtebehandelde melk/ het hierboven omschreven produkt op basis van melk dat is vervaardigd met warmtebehandelde melk/ het hierboven omschreven produkt op basis van melk dat een warmtebehandeling heeft ondergaan (…), is bereid uit rauwe melk die afkomstig is van door de officiële veterinaire dienst gecontroleerde dieren:
- die zich bevinden in een land of een gebied dat sedert ten minste twaalf maanden vrij is van mond- en klauwzeer en van runderpest (…)
- die verblijven op bedrijven waarvoor geen beperkingen gelden in verband met mond- en klauwzeer of runderpest,
(…)
Gedaan te …, op …
(Handtekening van de officiële dierenarts)
V. Gezondheidsverklaring (volksgezondheid)
Ondergetekende, officieel controleur, verklaart dat de hierboven omschreven warmtebehandelde melk/ het hierboven omschreven produkt op basis van melk dat is vervaardigd met warmtebehandelde melk/ het hierboven omschreven produkt op basis van melk dat een warmtebehandeling heeft ondergaan (…)
1. is bereid uit rauwe melk die;
(…)
- afkomstig is van geregistreerde en gecontroleerde bedrijven (…)
(…)
Gedaan te …, op …
(Handtekening van de officiële controleur)”
3.4. Artikel 220, lid 2, aanhef, sub b, (nieuw) van het communautair douanewetboek (hierna: CDW) luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“2. behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 217, lid 1, tweede en derde alinea, wordt niet tot boeking achteraf overgegaan wanneer:
(…)
b. het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij
deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
Wanneer de preferentiële status van de goederen aan de hand van een systeem van administratieve samenwerking wordt vastgesteld waarbij instanties van een derde land betrokken zijn, wordt de afgifte door deze instanties van een onjuist certificaat aangemerkt als een vergissing, in de in de eerste alinea bedoelde zin, die redelijkerwijze niet kon worden ontdekt.
De afgifte van een onjuist certificaat wordt echter niet als een vergissing aangemerkt, wanneer het certificaat gebaseerd is op een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur, behalve indien met name de instanties die het certificaat afgaven klaarblijkelijk wisten of hadden moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen.”
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De boter is van Estse oorsprong. Dit kan worden afgeleid uit de door de Estse veterinaire autoriteiten voor de goederen afgegeven gezondheidscertificaten en radioactiviteitcertificaten (2.10.1. e.v.). In dit verband kan ook nog worden gewezen op de uitspraak van de Estonian Customs Board van 11 september 2000 en de verklaring van de veterinaire autoriteiten van 18 december 2002 (2.12.).
4.2. Andere bewijzen van de oorsprong mogen door de autoriteiten van het land van invoer in aanmerking worden genomen (arrest van 7 december 1993, Huygen, C-12/92, Jurispr. blz. I-6381, met name rechtsoverwegingen 18 en 27). Belanghebbende heeft de bewijslast dat de afgifte van de EUR.1-certificaten door de Estse douaneautoriteiten op een juiste weergave van de feiten was gebaseerd (arrest van 9 maart 2006, Beemsterboer, C-293/04, met name rechtsoverwegingen 34 en 46; hierna: het Beemsterboer-arrest). Belanghebbende heeft dit bewijs geleverd met de sub 2.11.1. e.v. genoemde bescheiden. De inspecteur is dan ook gehouden deze bescheiden in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de oorsprong.
4.3. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende de bescheiden ter beoordeling aan de Estse douaneautoriteiten had moeten overleggen is onjuist. De inspecteur verliest hierbij uit het oog dat het een controle a posteriori betrof. Bovendien heeft de Estse douane niet de bevoegdheid te oordelen over de door haar afgegeven EUR.1-certificaten.
4.4. Subsidiair wordt gesteld dat sprake is van buitengewone omstandigheden c.q. overmacht als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van Protocol 3 bij de Overeenkomst betreffende vrijhandel en met handel verband houdende zaken waarbij een associatie tot stand komt tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal enerzijds en de Republiek Estland anderzijds (hierna: het Protocol). De Estse douaneautoriteiten zijn ernstig tekortgeschoten. Zij hebben nagelaten een daadwerkelijke controle te verrichten terzake van de oorsprong. Inkoopfacturen van Lacto en de productiegegevens van dat bedrijf zijn nooit gecontroleerd. Ook de Commissie is in haar zorgplicht tekortgeschoten. Er bestond al in juli 1997 twijfel omtrent de oorsprong van de boter. Belanghebbende is hiervan niet op de hoogte gesteld, en ook de Estse douaneautoriteiten niet. Een bericht met deze strekking is niet in het Publicatieblad van de Europese gemeenschappen gepubliceerd. Eveneens is verzuimd maatregelen te nemen tot een verscherpte controle van de oorsprong van de door Lacto geproduceerde boter. Er is sprake van overmacht; de omstandigheid dat de Estse douane niet in staat is de juistheid van de oorsprong van de boter vast te stellen, is een abnormale en onvoorzienbare omstandigheid, die vreemd is aan de importeur (arrest Huygen, reeds aangehaald, sub 4.2.).
4.5. Meer subsidiair wordt gesteld dat artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW aan navordering in de weg staat.
Van toepassing is de tekst van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW zoals deze bepaling bij Verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, is gewijzigd (zie Beemsterboer-arrest).
Het Hof van Justitie heeft in dit arrest tevens voor recht verklaard dat, wanneer bij een controle achteraf de in een EUR.1-certificaat vermelde oorsprong van de goederen niet meer kan worden bevestigd, dat certificaat moet worden aangemerkt als een “onjuist certificaat” in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000.
Ingevolge artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, tweede alinea, van het CDW wordt de afgifte door de Estse douaneautoriteiten van een onjuist certificaat aangemerkt als een vergissing, in de zin van de eerste alinea van dit artikel, die redelijkerwijze niet kon worden ontdekt.
De bescherming geboden in de tweede alinea van artikel 220 kan alleen worden ingeroepen indien het certificaat gebaseerd is op een juiste weergave van de feiten.
De opmerking van de inspecteur dat belanghebbende aan de derde alinea van artikel 220 voorbijgaat raakt niet de kern. In deze alinea is immers aangegeven dat sprake moet zijn van een situatie waarin een certificaat is gebaseerd op een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur. In casu kan belanghebbende niet meer aantonen, of de voor de afgifte van de certificaten verstrekte informatie juist dan wel onjuist is geweest, aangezien de exporteur de bewijsstukken daarvan niet heeft bewaard.
De conclusie moet luiden dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, zodat de uitnodigingen tot betaling moeten worden vernietigd.
Overigens wordt in de uitspraak met geen woord over het nieuwe artikel 220 van het CDW gerept. De inspecteur heeft het alleen maar over het oude artikel 220. Op dit punt is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd.
4.6. Ter zitting is namens belanghebbende, zakelijk weergegeven, het volgende aan haar standpunt toegevoegd.
Tot 1 februari 1998 was ook het begrip overmacht opgenomen in artikel 32, zesde lid, van het protocol. Het besluit om dit eruit te halen is niet gepubliceerd in het Publicatieblad. Onzeker is of niet-gepubliceerde teksten rechtskracht hebben.
Niet alles is reeds beslist in de uitspraak van 14 juni 2004, nr. 02/03726 DK, Douanerechtspraak 2004/86. De toepasselijkheid van artikel 220 van het CDW staat nog open.
Er zijn verzoeken ex artikel 236 en 239 van het CDW gedaan.
Verzocht wordt de inspecteur te veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure.
Verzocht wordt om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding van de schade die belanghebbende als gevolg van de onrechtmatige uitnodigingen tot betaling heeft geleden. Omdat de daadwerkelijke schade pas na afloop van de onderhavige procedure kan worden vastgesteld, verzoekt belanghebbende de Douanekamer haar in de gelegenheid te stellen zich daar nader over uit te laten, en daarover bij afzonderlijke uitspraak een beslissing te nemen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De boter is van onbekende oorsprong. Indien bij een controle achteraf de in het EUR.1-certificaat vermelde oorsprong niet kan worden bevestigd, moet worden geconcludeerd dat het goed van onbekende oorsprong is, en dat het EUR.1-certificaat en het preferentiële tarief ten onrechte zijn toegekend (arrest Huygen, reeds aangehaald, sub 4.2.). In casu heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet bewezen dat de onderhavige EUR.1-certificaten zijn gebaseerd op een juiste weergave van de feiten. Terecht heeft de inspecteur dan ook geen acht geslagen op de door de Estse veterinaire autoriteiten voor de goederen afgegeven gezondheidscertificaten en radioactiviteitcertificaten. In het Beemsterboer-arrest kan niet worden gelezen dat het Hof ook alternatief bewijs toelaat.
5.2. Als de bescheiden wel in aanmerking mogen meewegen, dan had belanghebbende deze eerst ter beoordeling aan de Estse douaneautoriteiten moeten overleggen. De beoordeling van de gegevens aan de hand waarvan de oorsprong van een product wordt bepaald behoort tot de bevoegdheid van de douane van de staat waaruit het eindproduct werd uitgevoerd, in casu Estland (arrest van 12 juli 1984, Les Rapides Savoyards, Jurispr. blz. 3105, met name rechtsoverweging 26).
5.3. Indien de Douanekamer onverhoopt van oordeel mocht zijn dat de Nederlandse douane wel de door belanghebbende als alternatief bewijs van de Estse oorsprong van de boter overgelegde stukken in aanmerking dient te nemen, dan wordt gesteld dat deze stukken niet aantonen dat de boter van oorsprong is uit Estland. De Estse veterinaire- en voedselautoriteiten hebben niet de bevoegdheid en de kennis om over oorsprongsbepalingen te oordelen.
5.4. Ten aanzien van het beroep van belanghebbende op overmacht moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat artikel 32, zesde lid, van Protocol 3 niet voorziet in de mogelijkheid om de preferentiële
behandeling toe te kennen in geval van overmacht.
Alleen in geval van buitengewone omstandigheden bestaat de mogelijkheid dat de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële
behandeling toekennen. Protocol 3 legt niet verder uit wat onder buitengewone omstandigheden moet worden verstaan. Het staat niet gedefinieerd in Protocol 3. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie valt af te leiden dat het begrip buitengewone omstandigheden niet in alle gevallen overeenkomt met de term overmacht (arrest van 13 november 1984, Van Gend & Loos, gevoegde zaken 98/83 en 230/83, Jurispr. blz. 3763).
Indien en voorzover het begrip overmacht wel samenvalt met het begrip buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 32, zesde lid, van Protocol 3 wordt verwezen naar de uitspraak van 14 juni 2004, nr. 02/03726 DK, Douanerechtspraak 2004/86.
5.5. In het onderhavige geval hebben de Nederlandse douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toegekend omdat het antwoord niet voldoende gegevens bevatte om de werkelijke oorsprong van de boter vast te stellen. In dat geval is het niet noodzakelijk dat er sprake is van gegronde twijfel om de preferentiële behandeling niet toe te kennen.
Overigens was er wel degelijk gegronde twijfel. Gewezen wordt op de risicoanalyse uitgevoerd door de Commissie en op het feit Lacto sinds eind 1996 enerzijds optrad als koper van boter van oorsprong uit de EU en anderzijds als verkoper van boter van oorsprong uit Estland.
5.6. Aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW is niet voldaan. Belanghebbende moet bewijzen dat de door de douaneautoriteiten van Estland afgegeven EUR.1-certificaten op een juiste weergave van de feiten was gebaseerd (Beemsterboer-arrest). Zij heeft hieraan niet voldaan. Hieruit vloeit voort dat moet worden aangenomen dat de EUR.1-certificaten gebaseerd zijn op een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur. Als dit al kan worden aangenomen, dan kan er sowieso geen sprake zijn van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf in de zin van artikel 220 van het CDW.
5.7. De inspecteur heeft ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
De oorsprong van de boter is onbekend. In geval van onbekende oorsprong mag de preferentie niet worden toegekend.
De verzoeken ex artikel 236 en 239 van het CDW zijn aangehouden. Pas nadat de Douanekamer uitspraak heeft gedaan zullen deze worden afgedaan.
De inspecteur, bij monde van mr. C, heeft ter zitting het volgende verklaard:
Ik ben in de bezwaarfase op geen enkele wijze bij de zaak betrokken geweest.
6. De rechtsoverwegingen
I. Algemeen
6.1. De toepassing van het protocol
Vaststaat dat de inspecteur in het onderhavige geval niet heeft gehandeld conform de procedure welke in artikel 32, tweede lid, van het Protocol is voorgeschreven. Immers, de inspecteur heeft niet de door belanghebbende overgelegde certificaten EUR.1 en evenmin andere bij de aangiften ten invoer overgelegde bescheiden, aan de Estse douaneautoriteiten ter controle teruggezonden, doch is bij het opleggen van de onderhavige uitnodigingen tot betaling rechtstreeks afgegaan op de resultaten van de door de communautaire delegatie uitgevoerde missie en de in vervolg daarop door de Estse douaneautoriteiten aan de Europese Commissie gecommuniceerde resultaten van het bij Lacto uitgevoerde onderzoek. Gelet op deze missie en dit vervolgonderzoek acht de Douanekamer het evenwel aannemelijk dat de antwoorden die de inspecteur zou hebben gekregen, indien hij conform de procedure van artikel 32, tweede lid, van het Protocol had gehandeld, dezelfde zouden zijn geweest als de in 2.6. tot en met 2.8. weergegeven antwoorden van de Estse autoriteiten aan de Europese Commissie. De Douanekamer gaat, mede gelet op de strekking van het bepaalde in artikel 32 van het Protocol, voorbij aan de niet-naleving door de inspecteur van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, en beschouwt de in 2.6. tot en met 2.8. vermelde informatie die de Estse autoriteiten aan de Europese Commissie hebben gezonden ten vervolge op de communautaire missie, als het antwoord dat de inspecteur zou hebben gekregen bij naleving van artikel 32, tweede lid, van het Protocol.
6.2. De zorgplicht van de Europese Commissie
De Douanekamer verwerpt de stelling van belanghebbende dat de Europese Commissie tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens belanghebbende, onder andere doordat zij niet onverwijld is ingelicht over de risico’s, verbonden aan de invoer van partijen boter waarvoor de onderhavige certificaten EUR.1 zijn afgegeven. Naar het oordeel van de Douanekamer bestond voor de Commissie geen waarschuwingsplicht op het tijdstip waarop de enkele verdenking was gerezen dat wellicht carrouselfraude werd gepleegd met boter, terwijl ook het tijdsverloop tussen de kennelijke bevestiging van die verdenking - blijkens het missieverslag in 1997 - en de missie niet zodanig is dat van nalatigheid van de Commissie kan worden gesproken. De Douanekamer verwijst in dit verband naar het arrest van 7 september 1999, de Haan, C-61/98, Jurispr. blz. I-5003, en UTC 1999/53. Een situatie zoals die waarvan sprake was in het arrest van 10 mei 2001, Kaufring e.a., gevoegde zaken T-186/97, T-187/97, T-190/97-T-192/97, T-210/97, T-211/97, T-216/97-T-218/97, T-279/97, T-280/97, T-293/97 en T-147/99, Jurispr. blz. II-1337, waarop belanghebbende zich beroept, doet zich in casu niet voor. De Douanekamer wijst er in dit verband voorts op dat de in geding zijnde aangiften voor het vrije verkeer alle zijn gedaan vóór of kort nadat de Commissie haar verdenking van carrouselfraude bevestigd zag. In elk geval kan niet gezegd worden dat het tijdsverloop tussen die bevestiging en de latere aangiften voor het vrije verkeer door belanghebbende zodanig lang was dat de Commissie nalatigheid kan worden verweten.
6.3. Overmacht
Het beroep op overmacht wordt verworpen. In het derde dictum van het Beemsterboer-arrest (sub 6.5. hierna) heeft het Hof van Justitie aangegeven wat de rechtspositie van belanghebbende is, nu de Estse douane niet in staat is de oorsprong van de boter vast te stellen. De Douanekamer verwijst in dit verband ook nog naar de arresten van 14 mei 1996, Faroe Seafood, gevoegde zaken C-153/94 en C-204/94, Jurispr. blz. I-2465, met name rechtsoverweging 92, van 17 juli 1997, Pascoal, C-97/95, Jurispr. blz. I4209, met name rechtsoverweging 59, en van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister, C-210/00, Jurispr. blz. I-6453. In al deze arresten wordt geoordeeld over de risicosfeer van belanghebbende, waarbij het feit dat zij te goeder trouw is haar niet kan vrijwaren. Tenslotte zij hier ook nog gewezen op het arrest van 7 december 1993, Huygen e.a., C-12/92, Jurispr. blz. I-6381, punt 35 en derde dictum, waarbij het beroep op overmacht in het bijzonder wordt gerelateerd aan nalatigheid door het land van uitvoer, waarvan in casu geen sprake is.
II. Het Beemsterboer-arrest en de gevolgen daarvan voor deze zaak
6.4. Het tweede dictum
“2) Wanneer bij een controle achteraf de in een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 vermelde oorsprong van de goederen niet meer kan worden bevestigd, moet dat certificaat worden aangemerkt als een “onjuist certificaat” in de zin van artikel 220, lid 2, sub b, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000.”
6.4.1. Uit het tweede dictum van het Beemsterboer-arrest volgt dat een certificaat waarvan de juistheid van de daarop vermelde oorsprong bij een controle achteraf niet meer kan worden bevestigd, als een onjuist certificaat in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW moet worden aangemerkt.
6.4.2. Het hoofd van de afdeling Handhaving van de Estse douane heeft aan de Europese Commissie medegedeeld dat tijdens de bij Lacto uitgevoerde controle is gebleken dat Lacto niet de documenten heeft bewaard die de oorsprong van de boter bevestigen, en dat op grond van de wel beschikbare gegevens de oorsprong van de door Lacto geëxporteerde boter niet kan worden bevestigd (2.6. hiervoor). Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling.
6.4.3. Derhalve kunnen de sub 2.3. vermelde certificaten in casu niet dienen om de Estse oorsprong van de boter vast te stellen.
6.5. Het derde dictum
“3) Wie zich beroept op artikel 220, lid 2, sub b, derde alinea, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, moet de nodige bewijzen ter onderbouwing van zijn vordering overleggen. Zo moeten in beginsel de douaneautoriteiten die op grond van dat artikel 220, lid 2, sub b, derde alinea, initio, douanerechten willen navorderen, bewijzen dat de afgifte van de onjuiste certificaten te wijten is aan de onjuiste weergave van de feiten door de exporteur. Wanneer het voor de douaneautoriteiten wegens een uitsluitend aan de exporteur toe te rekenen nalatigheid echter onmogelijk is, te bewijzen dat het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is opgesteld op basis van een juiste dan wel onjuiste weergave van de feiten door deze laatste, moet de belastingschuldige bewijzen dat dit door de autoriteiten van het derde land afgegeven certificaat op een juiste weergave van de feiten was gebaseerd.”
6.5.1. Het derde dictum bevat regels van bewijsrecht:
a) voor de douaneautoriteiten om te kunnen navorderen, en
b) voor de belastingschuldige om de navordering te kunnen afwenden.
Uit hetgeen sub 6.4. is overwogen moet de gevolgtrekking zijn dat er in casu voor de douaneautoriteiten voldoende rechtvaardigingsgrond was om tot navordering over te gaan, en dat het daarop aan de belastingschuldige, belanghebbende, is om te bewijzen dat de exporteur aan de Estse autoriteiten een juiste weergave van de feiten heeft gegeven. Letterlijk opgevat houdt deze bewijsopdracht door het Hof van Justitie in dat belanghebbende in ieder geval moet bewijzen welke feiten de exporteur aan de Estse autoriteiten heeft weergegeven, en hoe die feiten moeten worden gewaardeerd: zijn zij toereikend om aan de betrokken goederen de Estse oorsprong toe te kennen, of zijn zij dat niet?
Nu de exporteur niet meer over gegevens beschikt, vat de Douanekamer dit derde dictum, wat de zijde van belanghebbende betreft, aldus op dat deze overtuigend moet bewijzen dat de onderhavige goederen van oorsprong uit Estland zijn, en dat de gegevens die zij daartoe overlegt van overeenkomstige, betrouwbare waarde moeten zijn als die welke van een exporteur, die certificaten aanvraagt, mogen worden verwacht. Het feit dat het ontbreken van gegevens bij de meest gerede partij, de exporteur, deze bewijspositie voor belanghebbende moeilijk en ingewikkeld maakt, mag er niet toe leiden dat in casu het verlenen van de oorsprong, waardoor recht op preferentie ontstaat, geschiedt op basis van niet verifieerbare documenten, opgesteld met een ander doel dan de oorsprongbepaling. In het arrest van 23 februari 1995, Bonapharma Arzneimittel GmbH, C-334/93, Jurispr. blz. I-319, oordeelt het Hof van Justitie in het dictum dat van de overlegging van bepaalde oorsprongdocumenten kan worden afgezien, wanneer de oorsprong van de goederen met zekerheid is komen vast te staan aan de hand van objectieve bewijzen die niet door de belanghebbenden kunnen zijn gemanipuleerd of vervalst.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie draagt belanghebbende het risico voor de ontstane situatie, en dient zij de nodige voorzorgen te nemen (zie punt 41 van het Beemsterboer-arrest).
6.5.2. Het in dat kader in deze procedure overgelegde bewijs moet worden getoetst aan de in de communautaire regelgeving vastgestelde criteria voor het toekennen van de Estse oorsprong aan in de gemeenschap in te voeren producten.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van Besluit nr. 1/97 van het gemengd Comité, associatie tussen de Europese gemeenschappen enerzijds en de Republiek Estland anderzijds, van 6 maart 1997 tot wijziging van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst betreffende vrijhandel en met handel verband houdende zaken waarbij een associatie tot stand komt tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal enerzijds en de Republiek Estland anderzijds (verder: het besluit), worden als van oorsprong uit Estland beschouwd:
a) geheel en al in Estland verkregen producten, in de zin van artikel 5;
b) in Estland verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Estland een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Besluit worden als geheel en al in Estland verkregen producten onder meer beschouwd producten afkomstig van aldaar gehouden levende dieren (artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het Besluit) alsmede goederen die in Estland uitsluitend van deze producten zijn vervaardigd (artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van het Besluit).
6.5.3. In concreto zal moeten worden onderzocht, of ten aanzien van de 11 betrokken partijen goederen het bewijs kan worden geleverd dat zij “geheel en al” in Estland zijn verkregen.
Daarbij stelt de Douanekamer voorop – nu de certificaten als bewijs zijn weggevallen en nu het om de fabricage van massagoederen gaat die in zeer veel landen worden vervaardigd – dat belanghebbende zelf de plaats en het tijdstip van het ontstaan van de goederen met documenten, die een directe verbinding met de feitelijke productie laten zien, moet kunnen aangeven.
Verklaringen met betrekking tot de kwaliteit van de boter zijn daartoe niet voldoende, omdat het niet op de weg van een laborant- onderzoeker of een veterinaire deskundige ligt om de oorsprong van aangeboden boter te onderzoeken in het licht van de communautaire criteria op dat punt, en evenmin om na te gaan met welke overige documenten, bijvoorbeeld zulke waarin bedrijfsgegevens van de producent zijn vervat, de op het onderzoeksrapport vermelde goederen in verbinding kunnen en moeten worden gebracht.
6.5.3.1. De partij van EUR.1-certificaat nummer AB 276461.
Belanghebbende heeft onder meer de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat overgelegd (sub 2.11.1., sub c) De bladzijden waarop onderdelen IV. en V betrekking hebben, de zogeheten “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid), waarin onder meer voorkomen de naam, functie en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit en het officiële stempel van de bevoegde autoriteit, ontbreken. Reeds deze onvolkomenheden in het communautaire gezondheidscertificaat
- in strijd met de sub 3.3. vermelde wettelijke regeling - vormen voor de Douanekamer aanleiding dit stuk geen waarde als bewijsstuk toe te kennen.
Ook aan het gezondheidscertificaat, gedagtekend 19 augustus 1997 (2.11.1. sub a) en aan het radioactiviteitscertificaat (2.11.1. sub b) kan geen bewijskracht worden toegekend reeds om de redenen sub 6.5.3. vermeld.
6.5.3.2. De partij van EUR.1-certificaat nummer AB 321782.
Belanghebbende heeft onder meer de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat overgelegd (sub 2.11.2., sub d) De bladzijden waarop onderdelen IV. en V betrekking hebben, de zogeheten “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid), waarin onder meer voorkomen de naam, functie en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit en het officiële stempel van de bevoegde autoriteit, ontbreken. Reeds deze onvolkomenheden in het communautaire gezondheidscertificaat
- in strijd met de sub 3.3. vermelde wettelijke regeling - vormen voor de Douanekamer aanleiding dit stuk geen waarde als bewijsstuk toe te kennen.
Ook aan het genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 23 december 1997 (2.11.2. sub a), aan het analysecertificaat (2.11.2. sub b) en aan het radioactiviteitscertificaat (2.11.2. sub c) kan geen betekenis worden toegekend reeds om de reden sub 6.5.3. vermeld.
6.5.3.3. De partij van EUR.1-certificaat nummer AB 321780.
Belanghebbende heeft onder meer de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat overgelegd (sub 2.11.3., sub e) De bladzijden waarop onderdelen IV. en V betrekking hebben, de zogeheten “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid), waarin onder meer voorkomen de naam, functie en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit en het officiële stempel van de bevoegde autoriteit, ontbreken. Reeds deze onvolkomenheden in het communautaire gezondheidscertificaat
- in strijd met de sub 3.3. vermelde wettelijke regeling - vormen voor de Douanekamer aanleiding dit stuk geen waarde als bewijsstuk toe te kennen.
Ook aan het genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 22 december 1997 (2.11.3. sub a), aan het gezondheidscertificaat, gedagtekend 22 december 1997 (2.11.3. sub c), aan het analysecertificaat (2.11.3. sub b) en aan het radioactiviteitscertificaat (2.11.3. sub d) kan geen betekenis worden toegekend reeds om de reden sub 6.5.3. vermeld.
6.5.3.4. De partij van EUR.1-certificaat nummer AB 321779.
Belanghebbende heeft onder meer de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat overgelegd (sub 2.11.4., sub e) De bladzijden waarop onderdelen IV. en V betrekking hebben, de zogeheten “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid), waarin onder meer voorkomen de naam, functie en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit en het officiële stempel van de bevoegde autoriteit, ontbreken. Reeds deze onvolkomenheden in het communautaire gezondheidscertificaat
- in strijd met de sub 3.3. vermelde wettelijke regeling - vormen voor de Douanekamer aanleiding dit stuk geen waarde als bewijsstuk toe te kennen.
Ook aan het genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 22 december 1997 (2.11.4. sub a), aan het gezondheidscertificaat, gedagtekend 22 december 1997 (2.11.4. sub c), aan het analysecertificaat (2.11.4. sub b) en aan het radioactiviteitscertificaat (2.11.4. sub d) kan geen betekenis worden toegekend reeds om de reden sub 6.5.3. vermeld.
6.5.3.5. De partij van EUR.1-certificaat nummer AB 276486.
Aan het genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 12 september 1997 (2.11.5. sub a), aan het gezondheidscertificaat, gedagtekend 12 september 1997 (2.11.5. sub c), aan het analysecertificaat (2.11.5. sub b) en aan het radioactiviteitscertificaat (2.11.5. sub d) kan geen betekenis worden toegekend reeds om de reden sub 6.5.3. vermeld.
6.5.3.6. De partij van EUR.1-certificaat nummer AB 276460.
Belanghebbende heeft onder meer de eerste bladzijde van een communautair gezondheidscertificaat overgelegd (sub 2.11.6., sub d) De bladzijden waarop onderdelen IV. en V betrekking hebben, de zogeheten “Tiergesundheidsbescheinigung” (Gezondheidsverklaring diergezondheid) en de “Hygienebescheinigung” (Gezondheidsverklaring volksgezondheid), waarin onder meer voorkomen de naam, functie en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit en het officiële stempel van de bevoegde autoriteit, ontbreken. Reeds deze onvolkomenheden in het communautaire gezondheidscertificaat
- in strijd met de sub 3.3. vermelde wettelijke regeling - vormen voor de Douanekamer aanleiding dit stuk geen waarde als bewijsstuk toe te kennen.
Ook aan het genummerd veterinair certificaat, gedagtekend 18 augustus 1997 (2.11.6. sub a), aan het gezondheidscertificaat, gedagtekend 18 augustus 1997 (2.11.6. sub b) en aan het radioactiviteitscertificaat (2.11.6. sub c) kan geen betekenis worden toegekend reeds om de reden sub 6.5.3. vermeld.
6.5.3.7. Samenvattend oordeelt de Douanekamer over de sub 6.5.3.1. tot en met 6.5.3.6. behandelde documenten als volgt.
De op al deze documenten vermelde “productiegegevens” zijn op geen enkele wijze verifieerbaar, bijvoorbeeld aan de hand van een document van de producent dat de goederen begeleidde toen ze voor onderzoek werden aangeboden. Bovendien kunnen de op deze documenten vookomende stempels en handtekeningen niet worden gecontroleerd, zoals dat bij certificaten aan de hand van standaard- lijsten plaatsvindt.
Het Hof van Justitie heeft in het Beemsterboer-arrest ernstige gevolgen verbonden aan het feit dat bij de exporteur (producent) geen bevestiging van de oorsprong meer kan worden verkregen. Deze rechtspraak zou geen recht worden gedaan, indien in casu aan abstracte, niet aan andere gegevens gerelateerde en niet door het ter zake bevoegde gezag gecontroleerde oorsprongindicaties de betekenis zou worden toegekend van een concrete oorsprongvaststelling, waarbij aan het dwingend voorgeschreven, communautaire criterium “geheel en al verkregen” zou zijn voldaan, en waarbij ook geen twijfel meer zou bestaan over het feit dat de goederen van die keuringsdocumenten dezelfde zijn als die van de aangiften ten invoer.
Meer gegevens of andere bescheiden heeft belanghebbende niet overgelegd.
6.5.3.8. Ten aanzien de zendingen boter die met de EUR.1-certificaten nummers AB 292238, AB 276448, AB 276449, AB 276450 en AB321783 voor het vrije verkeer zijn aangegeven heeft belanghebbende geen concreet bewijs bijgebracht.
De sub 2.11.7. tot en met 2.11.10. vermelde bescheiden kunnen niet in verband worden gebracht met de goederen van de in de aanhef van deze rubriek (6.5.3.8.) vermelde certificaten, zodat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat deze stukken betrekking hebben op de onderhavige zendingen boter.
Ook aan de sub 2.11.11. vermelde aankoopbevestigingen (“Purchase Confirmation”) kan – wat het vaststellen van de oorsprong betreft - geen bewijskracht worden ontleend, omdat hieruit niet kan worden afgeleid dat de desbetreffende zendingen boter geheel en al zijn verkregen in Estland.
De sub 2.11.12. vermelde verklaring van de veterinaire autoriteiten te Estland heeft geen betrekking op de certificaten die thans hier in geschil zijn.
Meer gegevens of andere bescheiden heeft belanghebbende niet overgelegd.
III. Conclusie
6.6. Vaststaat dat de certificaten onjuist waren. Vaststaat ook dat de exporteur nalatig is geweest, waardoor de Estse douaneautoriteiten de juistheid van de feiten niet konden verifiëren. Belanghebbende heeft getracht de oorsprong aan te tonen aan de hand van een reeks documenten, die niet de oorsprong betreffen en waarop bovendien belangrijke gegevens ontbreken. Uit dit alles volgt – zoals sub 6.5. is overwogen – dat belanghebbende niet heeft bewezen dat de boter geheel en al is verkregen in Estland, en dus ook niet heeft bewezen dat de door de Estse autoriteiten afgegeven onjuiste certificaten niettemin op een juiste weergave van de feiten berustten.
De afgifte van de onjuiste certificaten is dus niet aan te merken als een vergissing, nu moet worden uitgegaan van een “onjuiste weergave van de feiten”, en nu ook niet is komen vast te staan dat de autoriteiten klaarblijkelijk wisten of hadden moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen. Het beroep op artikel 220, tweede lid, letter b, waarmee de litigieuze uitnodigingen tot betaling ongedaan zouden moeten worden gemaakt, kan derhalve niet slagen.
Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 19 juni 2007 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mr. J.J.A.M. Kennis en mr. A. Bijlsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het
instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de
griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te
veroordelen in de proceskosten.