ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4836

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
584/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsuitsluiting levensverzekering bij zelfdoding en de bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om de vraag of een levensverzekering uitkeert in geval van zelfdoding binnen de eerste twee jaar na het afsluiten van de verzekering. De verzekeraar, Falcon Leven N.V., heeft zich beroepen op een dekkingsuitsluiting die van toepassing zou zijn in geval van opzettelijke en welbewuste zelfdoding. De verzekerde is van de Domtoren gevallen, en het hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat Falcon in beginsel de bewijslast draagt voor de feiten die de dekkingsuitsluiting rechtvaardigen. Het hof heeft deskundigen geraadpleegd om de geestesgesteldheid van de verzekerde te onderzoeken en om te bepalen of de zelfdoding opzettelijk en welbewust was. De deskundigen concludeerden dat de zelfdoding waarschijnlijk opzettelijk en welbewust was, maar niet weloverwogen. Het hof heeft vervolgens de betekenis van de dekkingsuitsluiting in de verzekeringsovereenkomst onderzocht en geconcludeerd dat de uitsluiting niet zo moet worden uitgelegd dat ook weloverwogen zelfdoding onder de uitsluiting valt. De rechtbank had eerder een andere uitleg gegeven, maar het hof heeft deze verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat Falcon de dekkingsuitsluiting kan inroepen, omdat de zelfdoding opzettelijk en welbewust was, ook al was er geen duidelijk afwegingsproces voorafgaand aan de daad. De zaak is naar de rol verwezen om [begunstigde] de gelegenheid te geven tegenbewijs te leveren.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap FALCON LEVEN N.V.,
gevestigd te Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer),
APPELLANTE,
procureur: mr. F.B. Falkena,
t e g e n
[begunstigde],
wonende te [...] (gemeente [...]),
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. J.B. Londonck Sluyk
1. Het (verdere) geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna opnieuw aangeduid als Falcon en [begunstigde].
1.2 Het hof heeft in deze zaak op 6 april 2006 tussen partijen een tweede tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die dag verwijst het hof naar dit arrest.
1.3 De door het hof in zijn tussenarrest van 6 april 2006 benoemde deskundigen hebben op 26 juni 2006 rapport uitgebracht en dit bij brief van 26 juni 2006 met toelichting aan het hof aangeboden. Daarin zijn de door het hof gestelde vragen beantwoord.
1.4 Falcon heeft daarna een akte na deskundigenbericht genomen waarop [begunstigde] heeft gereageerd met een antwoordakte na deskundigenbericht.
1.5 Ten slotte hebben partijen het hof wederom gevraagd arrest te wijzen op basis van de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2. Verdere beoordeling
2.1 Het hof blijft bij hetgeen het in zijn tussenarrest van 6 april 2006 heeft overwogen en beslist.
2.2 In zijn tussenarrest van 17 februari 2005 heeft het hof geoordeeld dat Falcon in beginsel de bewijslast draagt van de feiten en omstandigheden op grond waarvan zij wil inroepen de dekkingsuitsluiting bedoeld in artikel H, 1 a sub 4 van de Algemene Voorwaarden, welke voorwaarden deel uitmaken van de levensverzekeringsovereenkomst waaraan [begunstigde] rechten wil ontlenen. Daarbij was uitgangspunt de in hoger beroep in zover onbestreden gebleven uitleg van deze dekkingsuitsluiting, te weten dat deze slechts geldt in geval [verzekerde] zich opzettelijk en welbewust van het leven heeft beroofd.
Daarop heeft het hof het door elk van partijen bijgebrachte bewijs onderzocht.
Het door [begunstigde] bijgebrachte bewijs werd, anders dan de rechtbank deed, ontoereikend geoordeeld om aan te nemen dat de zelfdoding niet zou vallen onder de overeengekomen dekkingsuitsluiting. Het hof oordeelde in dit verband in het bijzonder dat aan het door [begunstigde] bijgebrachte bewijs niet kon worden ontleend dat aan de val van [verzekerde] noch een wilsbesluit om zich te doden is voorafgegaan noch een toestand waarin [verzekerde] niet in staat was zijn wil naar behoren te bepalen.
Ook het door Falcon bijgebrachte bewijs werd door het hof vooralsnog als ontoereikend aangemerkt.
Het hof stelde zich vervolgens de vragen of, samengevat, het gedrag van [verzekerde] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm geschikt is om de voor dekkingsuitsluiting vereiste geestesgesteldheid te veronderstellen, dan wel of, en zo ja in hoever, rekening zou moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat de val van de Domtoren die tot de dood van [verzekerde] heeft geleid, is veroorzaakt door een geestesgesteldheid die onverenigbaar is met hetgeen de overeengekomen dekkingsuitsluiting veronderstelt. Het hof vatte om die reden het voornemen op om deskundigen te raadplegen, met de bedoeling om met behulp van hun expertise (tot uitdrukking komend in de antwoorden op de door het hof gestelde vragen) beter in staat te zijn het door Falcon bijgebrachte bewijs te wegen.
De uiteindelijke vaststelling van de bewijslastverdeling stelde het hof uit in afwachting van de bevindingen van de te benoemen deskundigen.
2.3 Na partijen aan het woord te hebben gelaten over de verlangde expertise en de te stellen vragen heeft het hof bij tussenarrest van 6 april 2006 een deskundigenonderzoek gelast, vragen onder woorden gebracht en drie deskundigen benoemd, te weten prof. dr. A.J.F.M. Kerkhof, prof. dr. M.W. Hengeveld en prof. dr. W. van Tilburg.
In dit arrest heeft het hof wederom zijn visie op de in beginsel geldende bewijslastverdeling gegeven. Bovendien heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het niet in zijn bedoeling lag om door de deskundigen te laten beantwoorden de rechtens aan de orde zijnde vraag of de zelfdoding van [verzekerde] kan worden aangemerkt als opzettelijk en welbewust als bedoeld in de dekkingsuitsluiting. Wel lag het in zijn bedoeling om zichzelf met behulp van psychiatrische en/of psychologische deskundigheid beter in staat te stellen de betekenis van het gedrag van [verzekerde] (de val van de Domtoren) te wegen dan het zonder die expertise had gekund en dusdoende gefundeerder te beslissen over de kwestie of in het enkele feit dat [verzekerde] van de Domtoren is gevallen het van Falcon te verlangen bewijs van opzettelijke en welbewuste zelfdoding reeds besloten ligt. De door het hof gekozen bewoordingen zijn daaraan aangepast. Het gebruik van het woord ‘weloverwogen’ is daaruit voortgekomen.
2.4 De deskundigen hebben in de inleiding van hun rapport geschetst dat een belangrijk kenmerk van suïcidaal gedrag de onvoorspelbaarheid ervan is. Dat heeft onder meer te maken met impulsiviteit. Met deze onvoorspelbaarheid correspondeert een gebrekkige verklaarbaarheid achteraf.
Alvorens de vragen van het hof te beantwoorden hebben zij de termen “opzettelijk”, “welbewust” en “weloverwogen” gedefinieerd, als volgt.
“Opzettelijk en welbewust: In de definitie van suïcide ligt besloten dat de overleden persoon met opzet een handeling verrichtte waarvan hij verwachtte dat de dood het gevolg zou zijn (of het zo arrangeerde dat een ander de dodelijke handeling verrichtte, bijvoorbeeld zich te laten neerschieten door een agent), of een dodelijke handeling verrichtte waarbij hij besefte het risico op een dodelijke afloop niet uit de weg te gaan. Deze opzettelijkheid en welbewustheid onderscheiden de persoon die zich in een psychotische waan doodt zonder de verwachting van dit resultaat (bijvoorbeeld denkt te kunnen vliegen) van degene die zich bewust is van de potentiële dodelijkheid van zijn handeling. In dat eerste geval spreken we niet van suïcide. ‘Opzettelijk’ betreft naast de verwachting van de uitkomst van de handeling ook het zelfgeïnitieerde karakter van de handeling. (...) ‘Welbewust’ refereert ook aan het besef van de onomkeerbaarheid van de gekozen methode van suïcide. Dit ter onderscheid van kinderen die zich wellicht niet bewust zijn van de onomkeerbaarheid van de dood.”
Een suïcide kan opzettelijk en welbewust zijn maar niet weloverwogen plaatsvinden, aldus de deskundigen voorts. Iemand behoeft zich niet bewust te zijn van al zijn motieven. “Weloverwogen betreft ook de vraag of men zijn dodelijke handeling langdurig en met enige redelijkheid heeft overwogen. In het meest karakteristieke geval, dat van de balanssuïcide, heeft men zijn voornemen tot suïcide ontwikkeld in een langdurig afwegingsproces van positieve en negatieve evaluaties van het eigen bestaan, men heeft zich ervan overtuigd dat er in alle redelijkheid geen verbeteringen in zijn toestand meer te verwachten zijn.
(...)
Bestudering van degenen die een bijna dodelijke poging hebben ondernomen leert dat deze poging in veel gevallen een impulsieve daad was, ingegeven door de emotionele ontreddering en wanhoop van het moment, waarbij velen achteraf aangeven dat zij als het ware de controle over zichzelf kwijt waren geraakt (...). Het tijdsverloop tussen het plan om suïcide te plegen en de uitvoering ervan kan soms kort zijn, soms slechts enkele minuten. Een situatie die veelvuldig voorkomt is dat suïcidegedachten langdurig doch sluimerend aanwezig zijn en op een gegeven moment vanwege toevallige omstandigheden tot uitbarsting komen. Dan is de suïcide toch als een opwelling te karakteriseren tegen de achtergrond van een langdurige depressieve gemoedstoestand, of tegen de achtergrond van een langdurige neiging om op teleurstellingen te reageren met suïcidegedachten.”
2.5 Vraag A van het hof luidde:
In hoeverre dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de val van [verzekerde] van de toren op [dag en maand] 1999, in aanmerking nemende dat hij zich moet hebben begeven over een balustrade van ongeveer 125 cm boven het vloeroppervlak, niet is aan te merken als een bewuste en weloverwogen handeling gericht op zelfdoding?
Op die vraag hebben de deskundigen geantwoord dat de suïcide vermoedelijk opzettelijk en welbewust (in het besef en de verwachting van de dodelijkheid van de sprong) maar vermoedelijk niet weloverwogen was. Zij schrijven:
“Bij de bestudering van de stukken vonden wij geen aanleiding om de val van de heer [verzekerde] te beschouwen als een ongeval of misdrijf. Wij volgen de conclusies van de rechtbank en het gerechtshof dat er sprake moet zijn geweest van suïcide. Dit betekent dat naar alle waarschijnlijkheid de heer [verzekerde] zich opzettelijk heeft laten vallen c.q. is gesprongen in het bewustzijn dat dit de dood tot gevolg zou hebben. Het is niet uit te sluiten dat de heer [verzekerde] onder invloed van een psychose zich van het leven heeft beroofd en mogelijk geen verwachting had van het dodelijke gevolg. Omdat er in de voorgeschiedenis van de heer [verzekerde] geen aanwijzingen van psychotische symptomen zijn aangetroffen achter wij dit scenario echter onwaarschijnlijk.”
Vraag B van het hof luidde:
Kunt u, in het geval van bevestigende beantwoording van de sub a gestelde vraag, een schatting maken van de mate van waarschijnlijkheid dat al dan niet sprake was van een bewuste en weloverwogen handeling?
Op die vraag hebben de deskundigen geantwoord dat een schatting van de waarschijnlijkheid dat [verzekerde] opzettelijk en welbewust suïcide pleegde huns inziens uitkomt op meer dan 90%. Een schatting van de waarschijnlijkheid dat [verzekerde] weloverwogen suïcide pleegde komt huns inziens uit op minder dan 20 %.
Vraag C van het hof luidde:
Is daarbij van belang dat [verzekerde] in het voorjaar van 1999 melding heeft gemaakt van angstaanvallen met depressieve gevoelens en suïcidale gedachten, gevolgd door de medicatie en behandeling, een en ander zoals omschreven in de brief van zijn huisarts [...] aan de arts [...] van 22 januari 2002?
In het antwoord op deze vraag vermelden de deskundigen dat zij uit empirische literatuur en hun klinische ervaring weten dat betrekkelijk veel suïcides voortkomen uit impulsen die tegen de achtergrond van langerdurende problemen of eerdere suïcidegedachten tot plotselinge uitbarsting komen. Mogelijk is dat de angst en depressie van [verzekerde] onderbehandeld zijn gebleven waardoor suïcidaliteit als restverschijnsel aanwezig bleef. Mogelijk is ook dat de angst en depressie adequaat behandeld zijn, maar ook dan kan de suïcidale neiging als een langdurige kwetsbaarheid sluimerend aanwezig blijven. Bekend is dat eerdere gevoelens van wanhoop en eerdere suïcidegedachten voorspellende waarde hebben ten opzichte van later suïcidaal gedrag met dodelijke afloop. Depressie in combinatie met paniek verhoogt de voorspellende waarde van deze eerdere suïcidegedachten. De deskundigen concluderen dan ook dat hetgeen van [verzekerde] bekend is, het vermoeden bevestigt dat deze suïcide pleegde, omdat eerdere suïcidegedachten en depressie met paniek vaak aangetroffen worden in de aanloop tot suïcide. De contacten met de huisarts kunnen wijzen op een langerdurende sluimerende neiging tot suïcidaliteit: een langerdurende neiging om bij teleurstellingen te reageren met suïcidegedachten, ook aanwezig blijvend na een adequate behandeling.
Vraag D van het hof luidde:
Zijn er andere omstandigheden of overwegingen die naar uw oordeel in verband met bovenstaande vragen van belang kunnen zijn?
Daarop antwoordden de deskundigen dat het niet ondenkbaar is dat het plan om suïcide te plegen pas opkwam toen de medebezoekster van de Domtoren naar beneden ging en [verzekerde] alleen achterbleef. Zij weten niet of dit een goede voorstelling van zaken is, zij weten wel dat het verschil tussen wel of niet springen soms af kan hangen van zo’n betrekkelijk toevallig gegeven.
De deskundigen hebben gereageerd op vragen en opmerkingen van de partijen. In het bijzonder hebben zij nog voor hun rekening genomen dat uit de omstandigheid dat [verzekerde] op een werkdag de Domtoren bezoekt na het betalen van parkeergeld niet met dwingende logica volgt dat hij een vooropgezet plan had, maar dat het tegendeel daaruit evenmin valt af te leiden.
2.6 Partijen hebben gedebatteerd over de betekenis van de bevindingen van de deskundigen voor de kwestie die hen verdeeld houdt.
Falcon heeft zich op het standpunt gesteld dat de bevindingen van de deskundigen grond bieden voor de conclusie dat zij bewezen heeft dat de zelfdoding valt onder de dekkingsuitsluiting uit de levensverzekeringsovereenkomst.
[Begunstigde] heeft zich aan de hand van de bevindingen van de deskundigen op het standpunt gesteld dat onder de in de dekkingsuitsluiting bedoelde zelfdoding een zelfdoding moet worden verstaan die niet alleen opzettelijk en welbewust was maar ook weloverwogen als door de deskundigen uiteengezet. Omdat voor een weloverwogen zelfdoding enig aanknopingspunt ontbreekt, is Falcon haars inziens tot uitkering gehouden.
De rechtbank koos, het zij hier in herinnering gebracht, in haar vonnis waarvan beroep voor een uitleg die tot gevolg had dat centraal kwam te staan de vraag of [verzekerde] de Domtoren heeft beklommen met het kennelijk voornemen om zich aldaar van het leven te beroven.
2.7 Het hof staat daarmee voor de vraag hoe de tussen partijen overeengekomen dekkingsuitsluiting uit te leggen.
De tekst van het beding waarom het gaat luidt, voor zover hier relevant:
“De maatschappij keert uitsluitend de afkoopwaarde van het LevensPlan uit indien het overlijden het gevolg is van: zelfmoord (...), tenzij twee 2 jaren zijn verlopen na de ingangsdatum van het LevensPlan (...)”.
2.8 Uit de bewoordingen van het uitsluitingsbeding kan de betekenis ervan op het punt waarom het hier gaat niet worden afgeleid. Partijen zijn het ook erover eens dat de betekenis van de clausule niet aan de letterlijke bewoordingen ervan moet worden ontleend. Ook Falcon bepleit immers niet dat ieder geval waarin iemand zichzelf van het leven berooft, uitsluiting rechtvaardigt.
Het gaat er dus om vast te stellen welke bedoelingen partijen over en weer met dit beding hebben gehad en wat zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
2.9 De verzekeringsovereenkomst is afgesloten in combinatie met de hypothecaire geldlening die werd afgesloten in verband met de aankoop van een woning in [...]. Voor de levensverzekering werd gekozen als onderdeel van een financieel arrangement op instigatie van de financieel adviseur van [verzekerde] en [begunstigde]. De premie bedroeg NLG 5.421,- per jaar. De berekeningsdatum werd vastgesteld op 1 november 2018.
Voor het geval van vooroverlijden van [verzekerde] werd onder meer [begunstigde] als begunstigde aangewezen. Het verzekerd kapitaal bedroeg in dat geval NLG 1.000.000.
Het belang van [begunstigde] is daarmee gegeven.
2.10 Het omstreden beding moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van het ten tijde van de totstandkoming van het beding (13 november 1998) geldende recht.
In rechtspraak is gepoogd om door interpretatie van de desbetreffende dekkingsuitsluiting een balans te vinden tussen de twee hier tegenover elkaar staande belangen:
- het belang van de begunstigde die rekent op een uitkering in geval van overlijden van de verzekerde, en
– het belang van de verzekeraar om het risico dat besloten ligt in de persoonlijkheidsstructuur van de verzekerde slechts binnen zekere grenzen te hoeven dragen.
Die afweging is erin uitgemond dat dekkingsuitsluiting slechts aanvaard is in gevallen van opzettelijke en welbewuste zelfdoding.
2.11 Die maatstaf is met name onder woorden gebracht in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 juni 1953 (NJ 1953, 743). Het hof heeft toentertijd met betrekking tot de gevallen van zelfdoding waarvoor uitsluiting niet zou moeten gelden overwogen dat het, behoudens de zeldzame gevallen waarin iemand zichzelf van het leven berooft als gevolg van een vergissing, met name betreft de gevallen waarin iemand handelt in ijlkoorts of in een vlaag van waanzin of gedreven door een ziekelijke waan; gevallen derhalve, in de toenmalige bewoordingen van het hof, waarin van zelfmoord eigenlijk niet kan worden gesproken. In alle andere gevallen kan het wel, in het bijzonder ook als tussen de zelfdoding en de verzekering generlei verband bestaat.
Dit gedachtegoed, waarmee als gezegd een balans is gevonden tussen de hier tegenover elkaar staande belangen, is in het recht en in het bijzonder ook in de rechtspraktijk geïncorporeerd. Met dit gedachtegoed is niet te verenigen de opvatting dat “opzettelijk en welbewust” aldus moet worden uitgelegd dat daaronder ook moet worden verstaan “weloverwogen” in de betekenis die daaraan door de deskundigen is toegekend. Het hof heeft in de rechtsliteratuur en rechtspraak geen aanknopingspunten gevonden voor een daarvan afwijkende, andere opvatting.
2.12 Dat betekent dat partijen over en weer redelijkerwijs hadden te verwachten dat het omstreden beding zou worden uitgelegd overeenkomstig deze rechtens gevonden lijn.
Er is onvoldoende grond voor de veronderstelling dat partijen iets anders voor ogen heeft gestaan en met name ook niet dat zij het begrip zelfdoding in de door [begunstigde] verdedigde beperkte zin hebben opgevat.
[Begunstigde] mocht ten aanzien van de uitsluitingsclausule niet meer verwachten dan de beperking die voor haar kenbaar uit het te dien aanzien geldende recht, zoals zich dat heeft ontwikkeld, voortvloeide. Feiten of omstandigheden op grond waarvan dit anders zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. Falcon behoefde niet te begrijpen dat [begunstigde] de uitsluiting nog beperkter zou opvatten.
Dat bedoeld zou zijn de uitsluiting slechts te doen gelden voor het geval de zelfdoding niet alleen opzettelijk en welbewust maar ook weloverwogen is geschied, in de betekenis als uiteengezet door de deskundigen, ontbeert dan ook goede grond.
2.13 De redelijkheid gebiedt ook niet om een dergelijke beperkte bedoeling van de uitsluitingsclausule te veronderstellen.
Hier zij herhaald dat de gevonden maatstaf recht probeert te doen aan de beide tegenover elkaar staande belangen.
Vermeldenswaard is in dit verband verder nog dat de uitsluiting voor een relatief beperkte periode van twee jaren is overeengekomen, terwijl het financiële arrangement waarvan de verzekering deel uitmaakt, een looptijd van twintig jaren had, alsmede dat de verzekering een afkoopwaarde kende, een bedrag groot NLG 88.350,-, welk bedrag aan [begunstigde] is uitgekeerd.
Tegen de door [begunstigde] voorgestane uitleg van het omstreden beding pleit tot slot dat deze ertoe leidt dat
voorwerp van onderzoek wordt of aan de zelfdoding een afwegingsproces is voorafgegaan, zulks ter beantwoording van de vraag of de zelfdoding geacht moet worden, naast opzettelijk en welbewust, ook weloverwogen te zijn geschied. Aangenomen moet worden dat het in veel gevallen moeilijk zo niet onmogelijk zal zijn onderzoek te doen naar het antwoord op die vraag laat staan het antwoord op die vraag vast te stellen. Ook daarom kan bezwaarlijk worden aangenomen dat Falcon een dergelijke beperking van de haar toekomende dekkingsuitsluiting heeft aanvaard.
2.14 Slotsom van deze overwegingen is dat Falcon de dekkingsuitsluiting kan inroepen in het geval [verzekerde] zich opzettelijk en welbewust van het leven heeft beroofd, hoewel daaraan geen, althans een nauwelijks aanwijsbaar afwegingsproces is voorafgegaan.
De bewijslast van al die feiten en omstandigheden die een beroep op de aldus uitgelegde dekkingsuitsluiting rechtvaardigen rust op Falcon.
2.15 De visie van de deskundigen heeft het hof ervan overtuigd dat van een dergelijke zelfdoding sprake is geweest, hoe onverwacht en onverklaarbaar dit ook voor [begunstigde] moge zijn geweest.
Er is niets dat wijst op een ongeluk. Alleen al de aanwezigheid van een forse balustrade staat aan een dergelijke veronderstelling in de weg, ook als wordt aangenomen dat een zekere opstap mogelijk is. Er bestaat, zo neemt het hof met de deskundigen aan, evenmin aanwijzing van voldoende gewicht dat [verzekerde], toen hij zijn val inzette, het te verwachten gevolg, de dood, niet gewild heeft of zich niet heeft gerealiseerd dat de dood het te verwachten gevolg van zijn handelwijze zou zijn.
Aan de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag van [verzekerde], zijn val van de Domtoren, kan dan ook het bewijs worden ontleend dat hij zich opzettelijk en welbewust, als hierboven uiteengezet, van het leven heeft beroofd.
2.16 Al hetgeen [begunstigde] heeft aangevoerd, ook hetgeen de door haar ingeschakelde psychiater M.P.A.M. Sonnen heeft gerapporteerd, is, mede in het licht van de bevindingen van de deskundigen, ontoereikend om te oordelen dat [begunstigde] het door Falcon bijgebrachte bewijs heeft ontzenuwd.
Zij heeft evenwel aanvullend (tegen)bewijs aangeboden. Haar komt de gelegenheid toe om tegenbewijs te leveren.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde [begunstigde] de gelegenheid te bieden zich erover uit te laten of zij gelet op de door het hof in dit arrest gegeven beslissingen nog steeds tegenbewijs wil leveren.
2.17 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
2.18 Het hof realiseert zich dat zijn beslissing voor partijen ingrijpende consequenties kan hebben. Het zal daarom bepalen dat van dit tussenarrest beroep in cassatie openstaat.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat de zaak wordt uitgeroepen ter rolle van 26 april 2007 voor een akte aan de zijde van [begunstigde] met het hierboven in rechtsoverweging 2.16 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat van dit tussenarrest beroep in cassatie openstaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, A. van Haeringen en L.C. Winkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2007 door de rolraadsheer.