ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
076/2007
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Zutphen
  • W. Wammes
  • M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor uithuisplaatsing van kinderen door voogdijinstantie zonder rechterlijke machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind 2] en [kind 3], die onder voogdij stonden van de stichting William Schrikker Jeugdbescherming. De verzoeker, A.L.G. Davidson, trad op als curator van de vader, die samen met de moeder van de kinderen in een curatele situatie verkeerde. De rechtbank te Utrecht had eerder toestemming verleend voor de uithuisplaatsing, maar het hof oordeelde dat de stichting geen toestemming van de rechter nodig had voor deze uithuisplaatsing, omdat de stichting verantwoordelijk was voor de zorg en opvoeding van de kinderen. Het hof stelde vast dat er geen gezinsleven bestond tussen de stichting en de ouders in de zin van artikel 8 EVRM, en dat de stichting niet-ontvankelijk was in haar verzoek om de beslissing van de rechtbank te toetsen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaarde de stichting niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van de kinderen. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van voogdijinstellingen en de voorwaarden waaronder zij beslissingen kunnen nemen zonder rechterlijke goedkeuring.

Uitspraak

17 april 2007
Familiekamer
Rekestnummer 076/2007U
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Beschikking
in de zaak van:
A.L.G. Davidson q.q., gevestigd te Nunspeet,
verzoeker, verder te noemen “verzoeker”, handelende in zijn hoedanigheid als curator van [de vader],
verder te noemen “de “vader” en [de moeder], verder te noemen “de moeder”,
beiden wonende te [woonplaats],
procureur mr S.A. van der Sluijs,
tegen
de stichting William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder, verder te noemen “de stichting”.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 19 oktober 2006, uitgesproken onder zaaknummer / rekestnummer 218866 / FA RK 06-5166.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 januari 2007, is de verzoeker in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof bij arrest (het hof begrijpt:) bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, die beschikking inhoudende toestemming tot wijziging van de verblijfplaats van [kind 3] en [kind 2] te vernietigen en het verzoek alsnog af te wijzen.
2.2 Bij verweerschrift, gedateerd 14 februari 2007, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de verzoeker bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2007 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr D. de Jong, advocaat te Utrecht. Namens de stichting is [A.], gezinsvoogd, verschenen. De verzoeker en de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder en brief van de advocaat van de vader en de moeder van 22 februari 2007 met één bijlage, de door de advocaat van de vader en de moeder tijdens de mondelinge behandeling overgelegde beschikking van de rechtbank te Utrecht van 3 oktober 2006, en de door de stichting overgelegde beschikking van de rechtbank te Utrecht van 24 mei 2006.
3 De vaststaande feiten
3.1 De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [kind 1], verder te noemen “[kind 1]” op [geboortedatum] 1994;
- [kind 2], verder te noemen “[kind 2]” op [geboortedatum] 1996 en
- [kind 3], verder te noemen “[kind 3]” op [geboortedatum] 2003.
3.2 Bij beschikking van 12 maart 2003 heeft de rechtbank te Utrecht de vader en de moeder onder curatele gesteld waarbij A.J. van Weverwijk tot curator is benoemd.
3.3 Bij beschikking van 2 april 2004 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht de kinderen onder toezicht gesteld, welke termijn nadien telkens is verlengd.
3.4 Bij beschikking van 16 februari 2006 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht de stichting machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van 16 februari 2006 tot 2 april 2006. De vader en de moeder hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 9 maart 2006 heeft het hof te Amsterdam die beschikking vernietigd.
3.5 Op 21 februari 2006 is [kind 1] op vrijwillige basis uit huis geplaatst in de gezinswoonvorm van Reinaerde te Utrecht.
3.6 Bij beschikking van 22 februari 2006 heeft de rechtbank te Utrecht met ontslag van de vorige curator een nieuwe curator benoemd, A.L.G. Davidson.
3.7 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank te Utrecht op 4 april 2006, hebben de vader en de moeder de rechtbank te Utrecht verzocht het bewind in te stellen over alle goederen die hen als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren in de zin van artikel 1:431 en 432 lid 3 BW op de grond dat zij ten gevolge van hun geestelijke toestand (zij zijn minder begaafd) duurzaam niet in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, waardoor de curatele ingevolge art 1:398 lid 3 BW zou eindigen. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 24 mei 2006 afgewezen. Hiertegen hebben de vader en de moeder hoger beroep ingesteld bij het hof Amsterdam.
3.8 De Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht, verder te noemen “de raad” heeft geconstateerd dat de vader en de moeder onder curatele staan waaruit volgt dat zij onbevoegd zijn het ouderlijk gezag uit te oefenen en de kinderen niet onder wettelijk vereist gezag staan. De raad heeft de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht op 14 april 2006 verzocht de minderjarigen onder voorlopige voogdij te plaatsen.
3.9 Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 14 april 2006 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht de kinderen onder voorlopige voogdij geplaatst van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, en de uitvoering van deze maatregel opgedragen aan de William Schrikker Jeugdbescherming en aan deze instelling ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarigen alle bevoegdheden verleend die een gezaghebbende ouder heeft, waarbij de kinderrechter heeft bepaald dat de plaatsing onder voorlopige voogdij geldt met ingang van 14 april 2006 voor de duur van zes weken, totdat bij gewijsde is beslist op het nog door de raad bij de kantonrechter in te dienen verzoek tot voorziening in het gezag over de kinderen.
3.10 Bij beschikking van 15 juni 2006 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht, op verzoek van de raad, de kinderen wederom onder voorlopige voogdij geplaatst van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, en de uitvoering van deze maatregel opgedragen aan de William Schrikker Jeugdbescherming en aan deze instelling ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarigen alle bevoegdheden verleend die een gezaghebbende ouder heeft, waarbij de kinderrechter heeft bepaald dat de plaatsing onder voorlopige voogdij geldt met ingang van 15 juni 2005 (het hof begrijpt: 2006), totdat bij gewijsde is beslist op het nog door de raad bij de kantonrechter in te dienen verzoek tot voorziening in het gezag over de kinderen.
3.11 Bij beschikking van 3 oktober 2006 heeft de kantonrechter in de rechtbank te Utrecht de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht benoemd tot voogdes over de kinderen en de uitvoering van deze maatregel opgedragen aan de William Schrikker Jeugdbescherming te Amsterdam.
3.12 Bij verzoekschriften gedateerd 1 september 2006 heeft de stichting verzocht haar vervangende toestemming te verlenen tot wijziging in de verblijfplaats van [kind 3] en [kind 2].
3.13 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank te Utrecht de stichting toestemming verleend de verblijfplaats van [kind 3] en [kind 2] te wijzigen.
3.14 [kind 3] is in oktober 2006 geplaatst in een gezinswoonvorm van Reinaerde te Utrecht waar ook [kind 1] woont. In december 2006 is [kind 2] geplaatst in een door de vader en de moeder aangedragen netwerkpleeggezin.
4 De motivering van de beslissing
4.1 De stichting heeft de verplichting er zorg voor te dragen dat de onder haar voogdij staande kinderen overeenkomstig hun vermogen worden verzorgd en opgevoed. Aldus rusten op de stichting de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van die kinderen en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. In dat kader bepaalt de stichting onder meer de verblijfplaats van de kinderen. Dit is niet anders, nu [kind 3] en [kind 2] bij de ouders woonden. Voor de uithuisplaatsing van de kinderen heeft de stichting -behoudens de uitzonderingen als voorzien in de artikelen 1:305, lid 3 BW en 1:306 BW, die zich hier niet voordoen- geen machtiging dan wel toestemming van de rechter nodig. In zoverre is de stichting dan ook niet-ontvankelijk in haar verzoek.
4.2 De rechtbank heeft in haar beoordeling van de ontvankelijkheid van de stichting in haar verzoek vooropgesteld dat tussen de ouders van [kind 3] en [kind 2] sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, verder “EVRM”.
De rechtbank heeft de stichting ontvankelijk geacht in haar verzoek, omdat, indien de stichting haar ingrijpende beslissing om wijziging aan te brengen in de verblijfplaats van [kind 3] en [kind 2] niet ter toetsing aan de rechter zou kunnen voorleggen, dit een (het hof leest) ongeoorloofde beperking zou zijn van het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter.
Het hof oordeelt als volgt.
Tussen de stichting als uitvoerster van de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht opgedragen voogdij en de ouders bestaat geen gezinsleven in de door de rechtbank bedoelde zin. De stichting heeft haar verzoek tot de rechter gericht in verband met de gewenste beoordeling van de vraag of haar beslissing tot de uithuisplaatsing van [kind 3] en [kind 2] jegens de ouders een schending zou opleveren van het recht op gezinsleven tussen de ouders en [kind 3] en [kind 2]. Dit betreft evenwel geen “civil rights or obligations” van de stichting zelf. De niet-ontvankelijkheid van de stichting is daarom geen inbreuk op het door artikel 6 lid 1 EVRM gegarandeerde recht. Het hof voegt hieraan toe dat dit oordeel los staat van de vraag naar de ontvankelijkheid van de ouders dan wel hun curator indien zij de beslissing van de stichting ter toetsing willen voorleggen.
Aan een beoordeling van de grieven van verzoeker komt het hof daarom niet toe.
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 19 oktober 2006 en verklaart de stichting alsnog niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Zutphen, Wammes en Van den Dungen en is op 17 april 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.