ECLI:NL:GHAMS:2007:BA1005

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/90088 DK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van voertuigen onder het Gemeenschappelijk Douanetarief en de intrekking van bindende tariefinlichting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2007, staat de indeling van een motorvoertuig, de KAF 620, onder het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT) centraal. De belanghebbende, X N.V., had een bindende tariefinlichting (BTI) aangevraagd voor de KAF 620, die was goedgekeurd en ingedeeld onder post 8709 19 90. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane trok deze BTI echter in, met als argument dat de indeling niet correct was en dat het voertuig onder een andere post, 8704 21 91, moest worden ingedeeld. De belanghebbende ging hiertegen in beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de KAF 620 is een vierwielig motorvoertuig met een dieselmotor, ontworpen voor het vervoer van goederen over korte afstanden. De belanghebbende had de BTI aangevraagd op basis van de specificaties van het voertuig, maar de inspecteur oordeelde dat de indeling onder post 8704 21 91 correcter was. De Douanekamer van het Gerechtshof moest nu beoordelen of de inspecteur de BTI terecht had ingetrokken.

In de uitspraak concludeerde het Hof dat de KAF 620 inderdaad onder post 8709 19 90 van het GDT moest worden ingedeeld, omdat deze post een meer specifieke omschrijving van het voertuig bevatte dan post 8704 21 91. Het Hof oordeelde dat de intrekking van de BTI onterecht was en vernietigde de beschikking van de inspecteur. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.932 werd vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 6 maart 2007, en de belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 01/90088 DK
de dato 6 maart 2007
1. De procedure
1.1. Op 21 maart 2001 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen gemachtigden. Het beroep is ingediend namens de naamloze vennootschap X N.V. te Z, belanghebbende, en is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district P, de inspecteur, van 2 maart 2001, nr. ..., inzake het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 3 oktober 2000, houdende de intrekking van de aan belanghebbende verstrekte bindende tariefinlichting nummer NL-RTD-2000-001000.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht geheven van € 204,20. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Namens belanghebbende is op 15 juni 2001 een conclusie van repliek ingekomen. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij conclusie van dupliek, ingekomen op 16 juli 2001.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.5. Bij brief van 19 juli 2006 heeft de Douanekamer partijen verzocht zich uit te laten over het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (verder: Hof van Justitie) van 22 januari 2004, in de gevoegde zaken C-133/02 en C-134/02, Timmermans en Hoogenboom, Jurispr. I-01125. Bij brief van 8 augustus 2006 heeft belanghebbende hieraan voldaan. De inspecteur heeft bij brief van 8 augustus 2006 gereageerd.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 17 oktober 2006. De zaak is gelijktijdig behandeld met die welke onder de nummers 00/90190 DK en 02/1399 DK bij de Douanekamer zijn geregistreerd. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde en namens de inspecteur A. Partijen hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 21 december 1999 een schriftelijke aanvraag ingediend voor afgifte van een bindende tariefinlichting (verder: BTI) voor het product X Mule KAF 620 (verder: KAF 620). In de aanvraag is het product omschreven als:
“een motorvoertuig, ontworpen voor het vervoer van goederen over korte afstand, voorzien van een motor met vonkontsteking met een cilinderinhoud van 617 cc, met een maximaal toegelaten gewicht van 1213 kg en een topsnelheid van 40 km per uur” In de aanvraag voor de BTI heeft belanghebbende indeling in tariefpost 8709 19 90 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (hierna: GDT) voorgesteld.
2.2. Op 21 maart 2000 heeft de inspecteur de onder 1.1 vermelde BTI verstrekt (verder ook: de BTI). Daarbij is de KAF 620 conform de aanvraag ingedeeld onder tariefpost 8709 19 90. In vak 7 van de BTI is het product als volgt omschreven:
“Een motorvoertuig, ontworpen voor het vervoer van goederen over korte afstand, voorzien van een motor met vonkontsteking met een cilinderinhoud van 620 cc, een maximum toegelaten gewicht van 1142 kg. en een topsnelheid van 24 km per uur.”
Ter motivering van de indeling is in vak 9 van de BTI aangegeven dat de indeling is geschied met toepassing van algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, en de tekst van de GN-codes 8709 en 8709 19 en 8709 19 90.
2.3. Omtrent het goed is uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting het volgende komen vast te staan:
De KAF 620 is een vierwielig motorvoertuig met een dieselmotor met een inhoud van 617 cc. Het maximaal toegelaten gewicht is 603 kg. De KAF 620 beschikt over een laadbak met een laadvermogen van 360 kg, welke handmatig gekanteld kan worden. De motor van de KAF 620 ligt onder de laadbak en kan uitsluitend bereikt worden door de laadbak te kantelen. De maximumsnelheid van de KAF 620 is 40 km per uur in onbeladen toestand en in beladen toestand 30 tot 35 km per uur. Het voertuig is voorzien van een tweezitsbank op de bestuurdersplaats.
2.4. Bij beschikking van 3 oktober 2000 heeft de inspecteur de BTI ongeldig verklaard omdat deze een onjuiste goederencode zou vermelden en heeft hij deze ingetrokken. Op 14 november 2000 is namens belanghebbende hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
2.5. Met dagtekening 2 maart 2001 heeft de inspecteur twee ondertekende geschriften aan de gemachtigden van belanghebbende gezonden, elk met het kenmerk ... en elk met het opschrift “uitspraak op een bezwaarschrift”.
2.5.1. In de ene “uitspraak” wordt het bezwaar van belanghebbende toegewezen met als motivering, voorzover van belang: “De bindendheid van de BTI kan derhalve door de gewijzigde indelingsinzichten gedurende de geldigheidsduur niet worden ingetrokken. Het abuis kan geen reden zijn om de rechten voor belanghebbende niet te herstellen.”.
2.5.2. In de andere “uitspraak” wordt het bezwaar van belanghebbende afgewezen met als motivering: “De informatie die is overgelegd bij de aanvraag van de BTI, bevat een voertuig dat niet overeenkomt met de omschrijving in de BTI. Het voertuig is niet van de soort gebruikt in fabrieken, in opslagplaatsen, op haventerreinen of op vliegvelden, voor het vervoer over korte afstanden. Het in de aanvraag vermelde voertuig is ontworpen om op terreinen gebruikt te worden, die niet van de soort zijn, als hiervoor beschreven. Er wordt dan ook niet voldaan aan de voorwaarde om het voertuig in te delen in post 87.09 van de gecombineerde nomenclatuur. Op grond van artikel 9 van het CDW wordt de bindende inlichting ingetrokken. Dit heeft overeenkomstig artikel 12 van het CDW plaatsgevonden met de beschikking.”
2.6. Bij zijn onder 1.5. vermelde arrest heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 9, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 5, sub a-iii, van het Communautair douanewetboek (CDW), aldus moet worden uitgelegd dat deze artikelen voor de douaneautoriteiten de wettelijke grondslag bieden om een bindende tariefinlichting in te trekken, wanneer zij het daarin vastgelegde standpunt omtrent de interpretatie van de voor de tariefindeling van deze goederen toepasselijke wettelijke bepalingen wijzigen.
3. Het geschil
3.1. In geschil is uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de inspecteur de onder 2.2. bedoelde BTI terecht heef ingetrokken. Ter zake is beslissend of de KAF 620 moet worden ingedeeld onder tariefpost 8709 19 90 van het GDT, zoals belanghebbende bepleit, dan wel onder tariefpost 8704 21 91 zoals de inspecteur voorstaat.
3.2. Voormelde posten luiden als volgt:
Post 8704 21 91
“8704 Automobielen voor goederenvervoer:
(…)
- andere, met een motor met zelfontsteking (diesel of semi-dieselmotor):
8704 21 -- met maximaal toegelaten gewicht van niet meer dan 5 ton:
(…)
--- andere:
(…)
---- met een cilinderinhoud van niet meer dan 2 500 cm3:
8704 21 91 ----- nieuwe….”.
Post 8709 19 90
“8709 Transportwagens met eigen beweegkracht, niet voorzien van een
hefsysteem, van de soort gebruikt in fabrieken, in opslagplaatsen, op
haventerreinen of op vliegvelden, voor het vervoer van goederen over
korte afstanden; trekkers van de soort gebruikt voor het trekken van perronwagentjes; delen daarvan:
- transportwagens en trekkers:
(…)
8709 19 -- andere:
(…)
8709 19 90 --- andere……”.
3.3. Voor de indeling van het voertuig is tevens van belang de GS-Toelichting (IDR) op post 8704, de Aanvullende GS-Toelichting op post 8704 en Verordening (EG) nr. 799/1999 van de Commissie van 16 april 1999, PbEG L 102 (hierna: de indelingsverordening), opgenomen in tarifering nummer 8 op post 8704, alsmede de GS-Toelichting op post 8709.
De GS-Toelichting op post 8704, voorzover van belang, luidt als volgt:
“Deze post omvat onder meer:
gewone vrachtauto’s (bijvoorbeeld met open laadvloer, met zijschotten en huif, met gesloten laadruimte); bestelwagens van alle soorten; verhuiswagens; kippers; tankwagens (ook indien uitgerust met pompen); koelwagens en isothermische wagens; vrachtauto’s met twee of meer boven elkaar geplaatste laadvlakken voor het vervoer van bijvoorbeeld zuren in mandflessen of butaangas in flessen; vrachtauto’s met laagliggend laadvlak en oprit voor het transport van zwaar materieel (gevechtswagens, hef- en graafmachines, elektrische transformatoren, enzovoort); vrachtauto’s speciaal ingericht voor het transport van vers aangemaakte beton, andere dan vrachtauto-betonmolens als bedoeld bij post 87.05; vuilniswagens, ook indien met inrichtingen voor het inladen, om de lading op te stuwen, te bevochtigen, enzovoort.”.
De Aanvullende GS-Toelichting op post 8704, voorzover van belang, luidt:
“Onderverdelingen 8704.21, 8704.22, 8704.23, 8704.31 en 8704.32
Onder het maximaal toegelaten gewicht wordt verstaan het maximum brutogewicht dat door de constructeur werd gespecificeerd. Het omvat: het gewicht van het voertuig, het gewicht van de voorziene maximale lading, het gewicht van de chauffeur en een volle brandstoftank.” .
Tarifering 8 op post 8704 luidt:
“8. Open vrachtauto “Turf-truckster” 8704 21 91
Nieuwe vierwielige motorvoertuigen, met een dieselmotor met een cilinderinhoud van 928 cm³, een maximaal toegelaten gewicht van ongeveer 1.800 kg en afmetingen van ongeveer 2,7 m (lengte) x 1,4 m (breedte). De motorvoertuigen hebben een open opbouw, een voorbank voor 2 personen (de bestuurder daaronder begrepen) en een open laadbak met afmetingen van ongeveer 1,2 m (lengte) x 1,4 m (breedte).
Het laadvermogen is ongeveer 900 kg. De laadbak heeft een hydraulische kiepinrichting. De motorvoertuigen hebben een koppelingsinrichting voor aanhangers en een aftakas voor het aandrijven van andere machines of werktuigen. Het gedeelte voor de personen is kleiner dan de laadbak.
(Douanekamer: volgt afbeelding van het voertuig)
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, alsmede de tekst van de GN-codes 8704, 8704.21 en 8704 2191.
De motorvoertuigen voldoen niet aan de voorwaarden van aantekening 2 op Hoofdstuk 87, omdat zij niet speciaal zijn gemaakt om andere voertuigen of lasten te trekken of voort te duwen. De motorvoertuigen zijn geen dumpers ( zie aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 8704 10).
(Verordening (EG) nr.799/1999 van de Commissie van 16 april 1999, Pb nr. L102 van 17-4-1999).”.
De GS-Toelichting op post 8709, voorzover hier van belang, luidt:
“Deze post omvat transportwagens van de soorten die gebruikt worden in fabrieken, opslagplaatsen, op haventerreinen of vliegvelden, voor het vervoer over korte afstanden van verschillende lasten ( goederen of containers), alsmede trekkers voor kleine aanhangwagens in spoor- en tramwegstations.
Deze transportwagens zijn van zeer uiteenlopende types en afmetingen. Zij kunnen worden aangedreven door een op een accu aan te sluiten elektromotor een vonkontstekings- of zelfontstekingsmotor, enzovoort.
De belangrijkste gemeenschappelijk kenmerken van de bij deze post bedoelde voertuigen, waardoor zij zich onderscheiden van de posten 87.01, 87.03 en 87.04, kunnen als volgt worden samengevat:
1. zij kunnen, in verband met hun constructie en met de inrichtingen waarmee zij gewoonlijk zijn uitgerust, niet worden gebruikt voor het personenvervoer en evenmin voor het goederenvervoer op de openbare weg;
2. hun maximumsnelheid in geladen toestand bedraagt in het algemeen niet meer dan 30 tot 35 km/u;
3. de draaicirkel is ongeveer gelijk aan de lengte van het voertuig.
De bij post 87.09 bedoelde transportwagens hebben gewoonlijk geen besloten bestuurderscabine. Soms is er voor de bestuurder slechts een klein platform om staande te sturen. Boven de voor de bestuurder bestemde plaats is soms een beschermende armatuur of kooi van metaal aangebracht. Voertuigen van het bij deze post bedoelde type, die door een voetganger worden bestuurd, behoren ook tot deze post. De transportwagens met eigen beweegkracht zijn voorzien van een draagplatform of een laadbak, waarop of waarin de goederen worden geladen. (…).”.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het standpunt dat de inspecteur de BTI niet had mogen intrekken, wordt – gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 22 januari 2004 – niet meer ingenomen.
4.2. De KAF 620 voldoet aan de bewoordingen van de post en aan de kenmerken genoemd in de GS-Toelichting op post 8709 19 90 van het GDT. Het voertuig is, mede gelet op de beperkte snelheid, niet ingericht voor vervoer over de weg. De ‘rack & pinion’ stuurinrichting maakt een kleine draaicirkel mogelijk. De KAF 620 en andere Mules worden door de afnemers, zoals B, C en D, uitsluitend gebruikt op hun industriële terrein. Het gebruik is derhalve overeenkomstig het doel waarvoor de voertuigen zijn ontworpen, te weten het vervoer van goederen over korte afstanden, op fabrieksterreinen en luchthavens. De aanwezigheid van een tweezitsbank doet aan het voorgaande niet af. Ook het industrieel gebruik rechtvaardigt indeling onder post 8709 19 90 van het GDT; op grond van indelingsregel 1 dient het voertuig onder die post te worden ingedeeld.
4.3. De indelingsverordening, waarop de inspecteur zijn standpunt baseert, is niet van toepassing op het onderhavige voertuig, omdat dat op essentiële punten afwijkt van het in die verordening omschreven product. Zo heeft de KAF 620 geen aftakas en evenmin een hydraulische kiepinrichting. De laadbak kan handmatig worden gekanteld. De motor ligt onder de laadbak en het doel van de kantelfunctie is met name het bereikbaar maken van de motor. Voorts verschillen het maximaal toegelaten gewicht en het laadvermogen van de KAF 620 aanzienlijk van aanzienlijk van het maximaal toegelaten gewicht en het laadvermogen van het voertuig waarvan in de indelingsverordening sprake is.
4.4. Subsidiair wordt verdedigd dat het voertuig met toepassing van indelingsregel 3a onder post 8709 19 90 van het GDT moet worden ingedeeld. De omschrijving van de goederen onder post 8709 is meer specifiek dan de omschrijving van de goederen in post 8704.
4.5. Ter zitting heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, nog het volgende naar voren gebracht:
- de tenaamstelling van de BTI is niet langer in geschil;
- de grief ten aanzien van de twee uitspraken op bezwaar, zoals deze in de conclusie
van repliek is verwoord, wordt ingetrokken; het geschil betreft de afwijzende uitspraak en uitsluitend de indeling van het voertuig is derhalve nog in geschil;
- de Mule KAF heeft een kiepfunctie.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Gezien de omschrijving van de KAF 620 is de indelingsverordening van toepassing op de onderhavige zaak. Het voertuig heeft weliswaar geen hydraulische kiepbak maar wél een handmatige kiepbak. Kiepen is derhalve mogelijk en deze functie zal, behalve om bij de motor te kunnen komen, ook gewoon kunnen worden gebruikt. Evenals in de indelingsverordening is ook bij dit voertuig de laadruimte groter dan het passagiersgedeelte. Er is sprake van een vierwielig voertuig met een dieselmotor. Dat het laadvermogen afwijkt komt door de iets kleinere laadbak. Het maximum toegelaten gewicht is daardoor ook lager. Gelet op het voorgaande is het voertuig terecht op grond van indelingsregel 1 ingedeeld onder post 8704 21 91 van het GDT.
5.2. Tegen indeling onder post 8709 van het GDT pleit dat voertuigen van die post gewoonlijk geen gesloten bestuurderscabine hebben. Deze voertuigen kunnen, blijkens de toelichting, geen andere personen dan de bestuurder vervoeren. Het onderhavige voertuig heeft daarentegen een tweezitsbank. De KAF 620 is meer dan een gemotoriseerde transportwagen, bedoeld bij post 8709. Uit de bij de aanvraag gevoegde gegevens gecombineerd met de indelingsverordening en de teksten van het GDT zou, ook met toepassing van indelingsregel 3a, het litigieuze product moeten worden ingedeeld onder post 8704 van het GDT.
5.3. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende opgemerkt:
- de tenaamstelling van de BTI is niet langer in geschil;
- de BTI’s, welke in de zaak geregistreerd onder nummer 00/90190 DK zijn overgelegd, worden in deze zaak niet ingebracht;
- de indelingsverordening (EG) nr. 799/1999 is in deze zaak niet relevant omdat het hier gaat een ander voertuig dan een tractor.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. De uitspraak op bezwaar
De uitspraak op bezwaar van 2 maart 2001, nummer ..., waarin de inspecteur aan belanghebbende - wat betreft het behoud van beperkte rechten uit de BTI - is tegemoetgekomen, heeft niet geleid tot de onderhavige beroepsprocedure. Belanghebbende heeft haar grieven op dit punt laten vallen. De Douanekamer volgt belanghebbende in deze, en zal de afwijzende uitspraak op het bezwaarschrift van dezelfde datum en met hetzelfde nummer, aanmerken als de voor deze procedure geldende uitspraak in de zin van artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze bepaling in 2001 luidde.
6.2. De tariefindeling
6.2.1. Gelet op de ruime omschrijving van post 8704 21 kunnen in beginsel alle voertuigen voor goederenvervoer met een motor met zelfontsteking, met een maximaal toegelaten gewicht van niet meer dan 5 ton, daaronder worden ingedeeld. Post 8709 19 daarentegen bevat blijkens de bewoordingen, hoewel deze post geen limitatieve opsomming bevat, een meer specifiek omschreven categorie voertuigen.
6.2.2. Onder post 8709, eerste zinsnede, worden ingedeeld transportwagens, met eigen beweegkracht van de soort gebruikt in fabrieken, op haventerreinen, voor vervoer van goederen over korte afstanden zonder hefsysteem. Op grond van de stukken van het geding en de uitlatingen van partijen ter zitting moet ervan uit worden gegaan dat de onderhavige voertuigen eigen beweegkracht bezitten, niet zijn voorzien van een hefsysteem en, gelet op het motorvermogen en hun maximumsnelheid, niet geschikt zijn voor regulier goederenvervoer over de openbare weg. Onweersproken is namens belanghebbende gesteld dat de voertuigen bestemd zijn om voor het vervoer van goederen te worden gebruikt op korte afstanden op fabrieksterreinen, luchthavens en golfterreinen.
6.2.3. Gelet op het onder 6.2.2. overwogene voldoen de voertuigen ook aan de bewoordingen van post 8709 van het GDT. In een situatie als de onderhavige, waarin twee of meer posten in aanmerking komen voor de indeling van een goed, dient te worden ingedeeld met toepassing van indelingsregel 3a, welke regel inhoudt dat de post met de meest specifieke omschrijving voorrang heeft boven posten met een meer algemene strekking.
6.2.4. Nu post 8709 van het GDT een meer specifieke omschrijving bevat dan post 8704 van het GDT dienen de goederen onder eerstvermelde post te worden ingedeeld. De onderhavige voertuigen zijn niet elektrisch en evenmin speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen, zodat binnen post 8709 onderverdeling 19 90 van toepassing is.
6.3. De intrekking van de BTI
Nu de Douanekamer op grond van het hiervoor onder 6.2. overwogene tot de conclusie is gekomen dat de onderhavige voertuigen onder post 8709 19 90 van het GDT moeten worden ingedeeld, moet worden geoordeeld dat de BTI ten onrechte is ingetrokken. Dientengevolge moeten de beschikking van 3 oktober 2000 inhoudende de intrekking van de BTI alsmede de uitspraak op bezwaar worden vernietigd.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 3 (beroepschrift, repliek, schriftelijke inlichtingen, verschijnen ter zitting) x 2 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 1.932.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak, alsmede de beschikking van 3 oktober 2000;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, groot € 1.932
en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte
griffierecht ad € 204,20 te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 6 maart 2007 door mr. M.E. van Hilten, voorzitter en mrs. F.H.M. Possen en E.M. Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.